Los en vast. Jaargang 1866
(1866)– [tijdschrift] Los en vast– AuteursrechtvrijLos en vast. Jaargang 1866. S.C. van Doesburgh, Leiden 1866
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: 0810 6103
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Los en vast. Jaargang 1866 uit 1866.
redactionele ingrepen
De eindnoten zijn in deze digitale editie direct bij de bijbehorende nootverwijzingen geplaatst. De volgende pagina’s zijn hierdoor komen te vervallen: deel III: 200, 201, 202, 203, 204.
Door het hele werk zijn koppen tussen vierkante haken toegevoegd.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (deel I: IV, 88, deel II: II, 178, deel III: II, 281, 282, binnenkant achterplat, achterplat) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[Deel I, pagina I]
LOS EN VAST
[Deel I, pagina II]
LEIDEN: BOEKDRUKKERIJ VAN A.W. SIJTHOFF.
[Deel I, pagina III]
LOS EN VAST.
UIT DE BRIEFWISSELING
van een
LEIDSCH STUDENT.
Eerste Aflevering.
Leiden,
S.C. VAN DOESBURGH.
1866.
[Deel I, pagina V]
INHOUD.
Bladz. | ||
---|---|---|
Peter Runberg aan Jan De Wit | 1. | |
A propos van een bal. Slecht vertaald. Een vaste bodem? Rustig onderzoek? Wimpje's overgang. Een voorstel. Vrienden van Jacobus. Ontaarde zonen? Een citaat. | ||
J.D.L. Huifman aan Jan De Wit | 9. | |
Fröbel-speculatie. Napoleon en Talma. ‘De Hinde in het bosch.’ Emma Berthold te Amsterdam. Theatrale waanzin. Een Rotterdammer in de hoofdstad. | ||
Jan De Wit aan Peter Runberg | 12. | |
Een inleiding zonder excuses. Kerkelijke blijgeestigheid. ‘Wie ein Mühlrad im Kopfe.’ Een blik op 't asijl. De dood voor je studie. Elegische stemmingen. Iets over uitgaan. Een postscriptum. | ||
S. Van Bergen aan Jan De Wit | 20. | |
Wat mevrouw De Wit niet droomde. Waar mijnheer De Wit een hekel aan heeft. Oom Sam wordt warm. Oom wordt vertrouwelijk. Oom beschouwt de zaken practisch. Een speculatieplan en een preek. Een standje en een dito. Hypothesen. Groote geesten. Vormen. Waarin we zijn vooruitgegaan. Consequent? Hoe 't er in de vrijmetselaarsloge uitzag. Als je een hond wilt slaan, kan je wel een stok vinden. Wat de chose is. Een telegram in spe. | ||
Dokter Jozef Blom aan Jan De Wit | 30. | |
Voorbereidende maatregelen van meester Slender. Of men bij 't beroepen van een predikant volgens zijne overtuiging mag stemmen? De consulent van Mispelen. Stichtelijke overdrijving. | ||
Ds. Kriegers aan Jan De Wit | 34. | |
Een vijftiger tegenover een twintiger. Geen deftigheden. Sympathie voor De Génestet. Gelukwensching met een ‘Sturm- und Drangperiode.’ Oog en hart voor de werkelijkheid. Zegen van het profetisme. Pierson. |
[Deel I, pagina VI]
Een plastisch genie, niet philosophisch. Geen stedelijke denkprivilegies. Een tweeledig vraagstuk. Geen clericalisme. Het enfant terrible van prof. Opzoomer. Het causaal-verband en de organische chemie. Mogelijke preutschheid bij de beoefenaren van een vakwetenschap. De logica van al het bestaande. Empiristen zonder wezen. Een vers uit een ‘Zeitschrift für speculative Physik.’ Eenzijdig empirisme, niet voor rekening der moderne theologie. Gods persoonlijkheid. Religieusiteit zonder philosophisch bestanddeel. Een geïllustreerde Béranger. Anthropomorphistische bekrompenheid. De God van Jezus. Anthropomorphistische zwaarmoedigheid. Hegel niet zwaarder dan de Revalenta. Eenheid en verscheidenheid van philosophie en religie. Een boek van prof. Scholten. Dualisme en monisme. Liefhebben en verliefd zijn. Het supranaturalisme en de godsdienst van Jezus. Twee strepen. Pierson's would-be philosophisch clericalisme. Leven de denkers! Een zonderlinge figuur. Het supranaturalisme des Bijbels. Beteekenis en begin van den godsdienst. Het supranaturalisme van Jezus en dat der kerk tegenover elkander. ‘Wij blijven.’ Malcontenten van de linkerzijde: Pierson, Desiderius. Malcontenten van de rechterzijde: Evangelische christenen. Onmachtige theologie of philosophie. De dorpsdominé en zijn beschikbare tijd. Lust tot de behandeling van wijsgeerige quaesties. Exercendi ingenii ergo. | ||
S. Van Bergen aan Jan De Wit | 51. | |
Steek houden. Practische beschouwingen. Vrees voor uitdrogen. Oom op de societeit. Wat er tegen vereenigingen is. Wat er vóór is. Conclusie. Hoe moeilijk 't is een definitie te geven. Veranderde lengtemaat. Elk zijn smaak en zijn vrijheid. Is 't een ploertenboel? Hoe oom met philisters omgaat. Excelsior! A la renaissance. Vijf stellingen. Een goede raad. Een treurig postscriptum. | ||
Adam Thijssen aan Jan De Wit | 64. | |
De gevaren van het redacteurschap. De zeurende jongeling. | ||
Jan De Wit aan Adam Thijssen | 72. | |
Een gepaste titel. Een zieke jongeling en een ziek vers. Een woord over parodieeren. Sentimentaliteit de ergste kwaal? | ||
Rudolf Van der Maaten aan Jan De Wit | 76. | |
Wie is Jan Rap? Twee drietallen. Klaasje Zevenster. Dominé, zal dominé nog een kopje thee? Aanmerking van het volksblad. Een verzuim hersteld. |
[Deel II, pagina I]
LOS EN VAST.
UIT DE BRIEFWISSELING
VAN EEN
LEIDSCH STUDENT
Tweede Aflevering.
LEIDEN,
S.C. VAN DOESBURGH.
1866.
[Deel II, pagina III]
INHOUD.
Bladz. | ||
---|---|---|
Theodorus Lagerbeek aan Jan De Wit | 89. | |
Het ongevraagd advies. De onsterfelijkheid van een recensent geloochend. Simon en Simson. Het fort van den heer Busken Huët. Martelen en moorden op groote schaal. Proeven van onbeschaamdheid. Beweerd maar niet bewezen. Splinters en balken. De wetgever overtreder der wet. Personaliteiten. Gedeserteerd niet gepasporteerd. ‘Overdrijving versmaad ik.’ Speurhonden-natuur. Vreterij in de populieren. Eene historia morbi. Hoop op beterschap. Een nieuwe Theagenes. Een goede raad. | ||
Kees Van Effen aan Jan De Wit | 110. | |
Niet overdreven genoeg. Tardus amor. Stadhuiswoorden. Aesthetica's. Een definitie van de danskunst. Een radicaaltje. Een parabel. Oordeel van Renan over 't materialisme. Neef Joost. Een lastige positie en een redmiddel. Genie en adel. Fragment uit een vertoog over de Crinoline. Een gezondheids-maatregel. Een politiecommissaris profeet. | ||
Jan De Wit aan S. Van Bergen | 122. | |
Verbleekte idealen. Zal ik blijven? Drie bezwaren. | ||
Ds. Kriegers aan Jan De Wit | 131. | |
Mislukte discussie. Vrees voor het ‘Ongevraagd advies.’ Behendige advocaten nog geen degelijke juristen. Een vraagteeken achter de wetenschappelijkheid van Cd. Busken Huët. Epigonen van Heinrich Heine. Reëel en materieel. Göthe en Schiller ook in de war met het christendom. Realistische eenzijdigheid van een jonge dame. Leemte in Huët's advies. Onwetenschappelijke critiek. Het formeele beginsel der Hervormde Kerk en dat der moderne theologie. Huët tegen Scholten, Kuenen en Rauwenhoff. Het confessionalisme en de confessiona- |
[Deel II, pagina IV]
listen. Stuart Mill over de zegepraal der waarheid. Goede moed, met een spreuk van Göthe. | ||
S. Van Bergen aan Jan De Wit | 147. | |
Een woordje over dwepen. Arme jeugd! Verlies en winst. Verbeelding? Te ver gaan. Een logische fout. Een Engelschman te Heidelberg. Vrees voor orthodoxe synode. Een quaestie van meer of minder. Art. 23. De kern der natie. Beschamende ijver. Complete scheidsbrief? Proces à la Jarndyce. Is 't niet beter den afloop der crisis af te wachten? | ||
Adam Thijssen aan Jan De Wit | 161. | |
De ‘Zeurende Jongeling’ ten vure gedoemd. De jongelingsvereenigingen gespaard. Een hooger roeping. Een sprank van 't nieuwe dichtvuur. | ||
S. Van Bergen aan Jan De Wit | 165. | |
Een brief zonder inleiding. Geen officieele predikanten? Stroom van materialisme. Beste jongens, wien nog iets ontbreekt. De officieele titel. Goed woord van Réville. Geen illusiën. Ideaal van Pierson De predikant een mensch als een ander. De wetenschap geen ‘tüchtige Kuh.’ Predikant om den broode. Jongelingen van goeden huize. Valsche schaamte. Werken voor de kost. Een kiesche zaak. Rozegeur en maneschijn. Een inclinatie bestrijden. Een verrassend expediënt Licht en schaduw. ‘Trugbilder.’ Lichtbeeld van Pierson. Geen woord meer. |
[Deel III, pagina I]
LOS EN VAST.
UIT DE BRIEFWISSELING
VAN EEN
LEIDSCH STUDENT.
Derde Aflevering.
LEIDEN,
S.C. VAN DOESBURGH.
1866.
[Deel III, pagina III]
INHOUD.
Bladz. | ||
---|---|---|
Ds. Kriegers aan Jan De Wit | 179. | |
Teleurstelling. Liefhebberij-studiën. Het jonge theologische Holland. Fatum en Fatalisten. De classieke denkers over het Fatum. Plutarchus. Cicero. Seneca. Het would-be Fatalisme van Spinoza. Dito van het Leidsche Determinisme. Vaderlijke waarschuwing. Lamartine en het Fatum der Turken. | ||
Adam Thijssen aan Jan De Wit | 191. | |
Een mijnheer die voortdurend de Pinksteren in 't hoofd heeft. Adam verdedigt de studenten van het Noorden. Hij heeft A gezegd en wil ook B zeggen. De cholera te Groningen. Tijdigheid eener nieuwe vertaling van de AEneïs. Een proeve met noten. | ||
S. Van Bergen aan Jan De Wit | 205. | |
De quaestie van het geld. Een zonderling verschijnsel. Geleerde oeconomen. Arme gierigaards! Geld is maar slijk. De bijbel geen handboek voor oeconomie. Iets over administratie. Tien dubbeltjes maken een gulden. Aan lager wal. Toch vroolijk. Akelig proza. Wissel op de toekomst. Drie stellingen en één geruststelling. | ||
Ds. Kriegers aan Jan De Wit | 214. | |
Het Fatum en de oude Tragedie. Eschylus. Euripides. De trilogie van Sophocles. Vischer's bepaling van het onderwerp der tragedie. Het eigenlijk tragische element. Euripides en Racine. Van Lennep's Klaasje en Shakespeare's Hamlet. Het dualisme der oude Tragici en der hedendaagsche supranaturalisten. |
[Deel III, pagina IV]
S. Van Bergen aan Jan De Wit | 230. | |
Domheid geen aardigheid. Tering naar de nering. Is er ook iets noodig? Heelemaal aan den grond. Gek figuur slaan. In 't groot opdoen. Coöperatieve vereenigingen. Neem niets op krediet. Uitzonderingen. Een zeldzaam geval. Gegronde klacht. Geld en geen geld. Zieltjes zonder zorgen. De jonge Dumas en andere jongelui. Zou er niets aan te doen zijn? Godsdienst en oeconomie. Help een handje! | ||
Jan De Wit aan Theodorus Lagerbeek | 241. | |
Een kolossale verandering. Studentikoziteit? Zou Kees gelijk hebben? De Simonsvergelijking herzien. Aristocraten. Positieven. Ik-benikheid. Populair en populair. De Klaasje-Zevenstersbeweging. ‘Ernst of kortswijl?’ Henry Van Meerbeke. Een derde druk bij Van Egmond. De uitvinder van de wellust-hypothese. Mogelijke conjecturen. Dichterlijke waarheid. Pope's Essay on Criticism. De brochure van Polak. Een verzoek om meer licht. Een woord aan de kiezers. | ||
Gerbrandus Mormel aan Jan de Wit | 276. | |
Mormel valt met de deur in 't huis. Een Geldersche min gevraagd. Positief-Christelijk. Twijfelingen van den heer Mormel. Plotseling vertrek naar Indië. Niet-voorbeeldeloos. |