| |
| |
| |
[Los en vast 1866, eerste aflevering]
Peter Runberg aan Jan de Wit.
Utrecht, 31 Januari 66.
amice,
Kees is van avond naar een bal, en onze repetitie gaat dus niet door. Als ik 't wat eerder geweten had, zou 't beter zijn geweest, want ik zit nu met mijn avond wel een beetje in de war. Maar de heele wereld lijkt me tegenwoordig (onder ons gezegd) vaak een warboel; van mijn weekboekje af tot onze ministers en onzen veestapel toe. Had ik niet zulke brave, knappe vrinden als gij er ééntje zijt, dan kwam ik er niet, mijn beste jongen. Ik kan toch wel eens denken, dat ik er niet komen zal.
Een mooi begin, zult ge zeggen. Maar heb geduld, dit briefje zal nog mooier worden. Ik moet, primo, terugkomen op een chapiter waarop ik nog niet ben geweest, te weten de invitatiekaarten, die er zijn rondgezonden voor bovengenoemd bal. In 't Fransch gedrukt, Meneer, maar zonder den Franschen slag of tact. Zeg dat het chique is, maar voeg er bij dat het laf is. Ge zult er me pleizier mee doen. Wat beteekenen toch in 's hemels
| |
| |
naam die flauwiteiten van Fransche briefjes en Fransche kaartjes? Schamen de lui zich voor d'r Hollandsch? Is het zoo'n heksentoer, zijn moedertaal te schrijven? Is het gemeen? Ik vat het fijne van de aardigheid niet, maar 't kan wel aan mij liggen. Laatst vond ik een kaartje van Piet op mijn kamer met ‘officier d'artillerie à cheval’ er op. Ik zou'm waarachtig van zijn ‘cheval’ kunnen afgooien. Die Meneer Kegge, uit de je weet wel, was een pedante vent met al zijn nederigheid, maar dat hij Barend den tuinman verzoekt zijn moêrstaal te spreken, heeft me altijd bevallen. Had hij 't den charmanten V. d. Hoogen aangeraden, 't zou de moeite niet waard zijn geweest.
Enfin, je ziet ik ben zelf voor een enkel Fransch woordje niet bang, al heb ik een paar malen in mijn leven bij De Vries gehospiteerd; maar men kan alles overdrijven zei Cats, en hij had gelijk. Als de Hollandsche natie niets anders was dan een boek van Helmers, dan kon ze voor mijn part verdwijnen van de aarde. De humanisten vinden misschien dat ze dat toch wel kon doen. Maar over de humanisten straks - als ze dan nog leven. Je moet weten, als ik van die schepsels spreek, komt me altijd een regel uit de syntaxis van Boot in de gedachte, waar van infusiediertjes sprake is, ‘qui unum tantum diem vivunt.’ Om op de Hollandsche natie terug te komen, lang zal ze leven! Ge moogt zeggen dat natie een abstractie is - wat mag men tegenwoordig al niet zeggen? - maar ge begrijpt met dat al heel goed wat ik bedoel, en meer nog dan Fransche kaartjes en briefjes, vervelen me die eeuwige vitterijen, waardoor sommige lieden in onzen gezegenden tijd elkaars argumenten ontduiken en elkanders humeur bederven.
| |
| |
Van vitten gesproken, heb je de plaat in de Spectator gezien? Ik bedoel dat tafereel uit ‘den Protestantsch kerkelijken strijd.’ Daar heeft me de teekenaar achter onzen vriend Pierson (‘pauvre ami’ mag men, naar 't schijnt, toch niet zeggen) een leitje gezet met 2 × 2 = 4 er op. Hoe razend kleingeestig, hem nu nog eens die ouwe historie van twee appels maal twee appels te herinneren! Je moet het toch maar van je vrinden hebben. Één ding doet me intusschen voor dat Spectatorgenie genoegen. Het Fransch schijnt zijn fort niet te zijn. Les flots de l'humanité, vertaalt hij door een plas water met menschen er in. Slecht vertaald. Op die manier zou hij b.v. met behulp van Van Vloten ‘les flots du Spectator’ kunnen weergeven door een stroom van pons met Spectatormannen er in.
Ik mag overigens wel lijden, dat Pierson wezenlijk een ‘vasten bodem’ onder zijne voeten heeft gekregen. Vooral als hij daardoor zal komen tot ‘rustig onderzoek.’ Hij kan dan beginnen met zijn stukken over Homerus en Aeschylus nog eens na te zien, zou onze ouwe rector zeggen. Mij scheelt dat evenwel minder. Laat Pierson van die oude Grieken verhalen wat hij wil, onze burgerij zal er niet door ontrust worden, en de heeren van den litterarischen gerichte halen even de schouders op, inderdaad een zeer eenvoudige bezigheid. Toen onze niet-pauvre ami, eenige jaren geleden, kwam vertellen, dat Goethe geen Christen kon zijn, omdat hij in den Griekschen afkeer van 't menschelijk lijden deelde, toen heeft Dr. Lamping hem gesommeerd, met een nadere explicatie voor den dag te komen (Dr. Lamping nu mag, naar ik hoor, van de Grieken meepraten), en daarbij is 't gebleven... Die literaire strooptochtjes op geen ‘vasten
| |
| |
bodem’ en zonder ‘rustig onderzoek’ kunnen zoozeer geen kwaad, tenzij voor den ondernemer zelven. 't Is er mee, geloof ik, als met die uitstapjes op kunstterrein, gelijk ‘Rigting en Leven’ ons heeft vertoond. Daar lezen we dat de kunst, om zoo te spreken, zuiver materialistisch is. De ‘peintre des âmes’ zal er geen dag korter om leven, denk ik. Daar lezen we verder, dat men vóór een schilderij staande, liefst niet moet zeggen: ‘Welk een schoon denkbeeld!’ Ik meende, zegt Pierson, ‘dat we over een schilderij spraken, en niet over een denkbeeld.’ Op mijn beurt meen ik, dat een schilderij zonder denkbeeld min of meer een denkbeeldige schilderij is. Ik geloof daarbij, dat voor het meerendeel al de beschouwingen over kunst, door Pierson ten beste gegeven, een overdrijving en mitsdien caricatuur mogen heeten van de ten onzent door Opzoomer verkondigde leer, dat een kunststuk zijn eigen verklaring met zich moet dragen, geen andere gedachte mag bevatten, dan die voor den kunstzin verstaanbaar is. Heb ik het mis, amice, zoo onderricht mij. Pierson zegt in zijn antwoord aan Réville, dat hij niet houdt van 't aanroepen van dooden. Misschien is 't hem ongevallig, dat wij zijn stukjes van vroeger oprakelen. Maar Pierson heeft ook ergens gezegd: ‘O psalm der opstanding, ruisch over onze graven!’
Om tot dat ‘rustig onderzoek’ weder te keeren, dit zou ik zeer gaarne zien, dat Pierson aan zijn theologische of anti-theologische brochures wat rustiger onderzoek liet voorafgaan, en desnoods het ‘nonum prematur in annum’ niet zoo in 't aangezicht sloeg. Wat is dat voor manier van doen, in zulke ernstige quaesties als hij behandelt, met potloodstrepen aan te komen. Als er een enkele streep
| |
| |
doorloopt is 't al erg genoeg. Kerel, ik kan er dezer dagen meer dan ooit spijt van hebben, dat mijn beste moedertje er zoo tegen was, mij in de theologie te zien gaan. De oude liefde komt me vaak geweldig bestormen. Hoe verrukkelijk ik ook die Instituten vind, en hoe ongenadig gij Kerkmannen er tegenwoordig ook langs krijgt, dollen lust zou ik nog altijd hebben, u een handje te komen helpen, om den boel in orde te krijgen. Mij dunkt, er moet ergens een ezelskinnebakken zijn te vinden om er sommige philisters mee te verslaan. En ik zie den dag komen, waarop gij voor al den volke uw ‘vivat ecclesia!’ laat hooren, met een stem zoo jolig en vroolijk, als ooit een kerkstem geklonken heeft.
Hoe gaat het je tegenwoordig met de studie? Ik vraag het, omdat ik laatst, bij je oom aan huis, een muisje meende te hooren piepen van ‘uitscheiën’. Natuurlijk ben ik aan 't soezen geweest. Eer keert de Rijn weer tot zijn wellen, eer gij - gaat deserteeren. Maar een mensch moet zich tegenwoordig over niets verwonderen, en in elk geval is 't niet pluis dat ik in zoolang niets van u gehoord heb. Willem Van Hiel is verleden week tot de philosophie overgegaan. Ik wensch de faculteit met dat pronkje geluk. Het is me altijd een soort van bakersprookje geweest, dat Wimpje voor predikant zou deugen. Ik hou 't er voor, dat hij in zijn prille kindsheid een enorme stem heeft kunnen opzetten. Genoeg voor een baker om in zoo'n wicht een Domine te zien. Wimpje zegt nu, dat Pierson 't hem gelapt heeft. Ik hoor met mijn anti-supranaturalistische ideeën in de kerk niet t'huis, zegt Wim. Maar ik vermoed, dat hij geen flauw idee heeft van ideeën in 't algemeen, en van anti-supranaturalistische ideeën in 't bij- | |
| |
zonder. Hij heeft een grootmoeder dood aan de studie, ziedaar 't geval. 't Zal hem in de philosophie niet beter gaan. Ik heb graag een vasten grond onder de voeten, zegt Wim; daarom is hij van de zes dagen er maar zeven dronken. Jongens vent, wat een kool in de wereld. Een dag of wat geleden deed Van der Hummes zijn eerste voorstel. Hij zei dat hij 't met Jacobus hield. Weezen en weduwen bezoeken, en je zelven rein te bewaren van de wereld, dat was het ware. Al het andere wat vroeger en later voor godsdienst was uitgevent, had niets te beteekenen. Dat is de gewone redeneering van de lui, die 't met Jacobus houden. Of Jacobus 't met hen zou gehouden hebben?..
Ik weet niet, maar die snorkerij van dat reinbewaren, en weduwen- en weezenbezoek staat mij nooit erg best aan. 't Is toch, eerlijk gesproken, geen kleinigheid wat Jacobus wil. Niet, om je er zoo met een Jantje van Leiden af te maken. Maar enfin, de heeren moeten het weten. En God zij met de weeuwtjes en weezen, die in hun handen vallen. Je begrijpt, ik zeg niets kwaads van Van der Hummes. 't Is waarachtig geen kwâje vent. Edoch, zou onze meester zeggen, edoch hij en anderen van zijn soort, die het goed meenen, moesten begrijpen 1o. dat moraliteit nog geen godsdienst is, 2o. dat men door het zeggen dat Jacobus de man is, nog geen moreel mensch wordt. - Geloof me, al dat vornehm thun ten opzichte van religieuse voorstellingen, is koren op den molen van zeker slag van liên, die nu eenmaal het zout der aarde niet zijn, en zich de weduwen en weezen (de arme en leelijke althans) evenmin hard zullen aantrekken als hun eigen reinheid.
| |
| |
Zeg niet, beste Jan, dat ik aan 't doorslaan ben, maar zeg toch eens spoedig iets, wat dan ook. Me dunkt, ik ben uw correspondentie niet gansch onwaardig.
Ge kunt uw gedachten over theologie, godsdienst en kerk, aan mij debiteeren, al beloof ik je niet, dat ik er altijd zoo voor gedisponeerd zal zijn als dezen avond. Een mensch heeft zijn moussons. Eén ding wil ik je bij deze gelegenheid nog zeggen. Schaam u nooit of nimmer voor uw moeder de kerk. Een mensch kan zich voor andere dingen schamen, b.v. voor zijn verkeerde voorstellingen van het karakter der Protestantsche kerk. Ze zijn, onder anderen, bij Pierson ruim voorhanden, en eigenlijk de weerlegging niet waard. Pierson zelf weet wel beter. Zou hij niet weten dat het Protestantisme van geen kerk wil hooren, die van meet af ‘fix und fertig’ is? Zou 't hem verborgen zijn, dat de kerk der protestanten naar het excelsior! van Jezus hoort? Wat praat hij dan van ontaarde zonen, die niet Trinitarisch, niet intolerant zijn, enz.. Ben ik van mijn eigen lieve moeder een ontaarde zoon, als ik man geworden op duizend punten anders denk dan zij? Ben ik een ontaarde zoon der menschheid, als ik de wijsheden en dwaasheden der voorgeslachten niet allen overneem? Ook wenschte ik wel eens te weten, of Jezus bij geval een ontaarde zoon van Israël is geweest. Of hij zijn afkomst verloochende dien dag, toen hij met het voldragen woord zijns levens te voorschijn kwam, om in den ouden tempel zelven aan den bouw van een nieuwen te beginnen. Onderricht mij toch, want vooralsnog komt mij de Heidelberger humanist dezer dagen niet half zoo helder voor als de waarlijk niet overheldere dito Catechismus. Misschien moest ik me in al die brochures niet
| |
| |
zoo verdiepen; maar gelijk bekend is, oude liefde roest niet, en ik vind daarenboven altijd dat er nog iets te zeggen valt ten gunste van hen, die al zijn ze geen theologanten, niettemin belangstellen in de kerkelijke en religieuse crisis van dezen tijd. - Dat is een lange volzin, amice; mijn welsprekendheid loopt op een eindje; ik word langdradig. Als ik nu bij gelegenheid eens van u vernemen mag, wat de reden is van uw majestueus zwijgen, dan zult ge een gepaste nieuwsgierigheid bevredigen. Begin in dat geval maar niet met een inleiding vol excuses, want aan dat oor ben ik doof sinds ik bij Saphir gelezen heb, dat de onschuld van sommige menschen er zoo schmutzig uitziet, wijl ze er zoo gedurig hun handen in wasschen. A propos, je bent toch niet verliefd? 't Zou me niet verwonderen als Kees 't van avond werd. Een ruine voor je repetities, zoo'n bal! Adieu, ik ga nog wat lezen in Klaasje Zevenster, en met deze mededeeling thans punctum.
t.t.
peter.
Is het waar, dat je zusje in de maskeradeweek bij de Van Spaan's komt logeeren? Tegen dien tijd zal ik me dan laten presenteeren. Dat rijmt. Er steekt ten minste niets ongerijmds in. Vergun mij, dat ik met deze fonkelnieuwe aardigheid besluite.
Vale.
|
|