terlijk voert Van der Meer haar lezers in dit fysieke ongerief mee. De bevrijding die Masja uiteindelijk ervaart, omdat ze kiest voor haar psychotische pleegzoon (en daarmee voor een kerstmaaltijd zonder haar ultimatum stellende zus en haar pasgeboren nichtje) is daarom des te groter.
Getormenteerde personages zet Van der Meer neer. In het verhaal ‘Goede doelen’ besluit Inge te gaan collecteren. Ze groeit in haar rol en sluit haar avond af met een rondje langs het terras. De rol van succesvolle collectant die het verhaal haar in eerste instantie gaf ontgroeit ze: tot twee keer toe laat ze de collectebus ongemerkt achter, terwijl ze opgaat in de geïnteresseerde Jack. Te goed van vertrouwen, denk je als lezer, totdat Inge zelf tot dat besef komt (‘Roodkapje had hij haar genoemd - in de auto of was het later in bed? Ze had een wolf mee naar huis genomen.’). Haar gevoel van vernedering als ze de ruime gift van Jack ziet als hoerenloon is volkomen begrijpelijk. Knap weet Van der Meer het verhaal weer over een andere boeg te gooien, wanneer er beetje bij beetje andere herinneringen komen bovendrijven. Hoe het echt zit, lezen we niet. Inge wil het geheel het liefst vergeten, maar krijgt door haar hoge opbrengt een jaar lang bossen bloemen als Collectant van het jaar.
Op een natuurlijke wijze komt geloof in de bundel naar voren. Sterk is dat in het langste verhaal uit de bundel: ‘Maagdenroof’. Marij wordt door de jonge Daphne geïnterviewd over het door haar opgerichte Hands Off, een organisatie voor bewustwording van mishandeling en misbruik. Daphne interviewt voor het eerst en het gesprek ontwikkelt zich van een eenzijdig vragen stellen tot een tweegesprek. Wanneer Marij terugdenkt aan Daphnes woorden, beschrijft ze: ‘Er kwam een glans op je gezicht en ik werd afgunstig op de God die jou nader was dan je broek, je hemd, je huid. Nader ook dan ik, ik wilde hem van zijn plaats verdringen.’ Voor Marij heeft geloof een andere vorm: ‘Ik eer haar Heer op mijn manier, door zo goed mogelijk voor zijn schepping te zorgen. Iedereen die een tuin heeft praat weleens tegen de rozen of de sla. Ik ook, dat is mijn gebed. Kniel ik, zoals nu, dan is het om een roos te verpoten die te weinig zon krijgt.’
Marij krijgt weinig gelegenheid om het gesprek van zich af te zetten, omdat Daphne op haar terugreis een ongeluk krijgt. Door de intieme band die ze in korte tijd hebben opgebouwd, blijft Marij terugkeren tot het gesprek. Op een ongedwongen manier krijgt de lezer zo steeds brokstukjes van het gesprek te horen, dat eindeloos veel complexer blijkt te zijn dan de aanvang deed vermoeden.
Indrukwekkend alledaags; dat realiseer ik me, wanneer ik twee weken na het lezen van Brood, zout, wijn een vrouw hoor vertellen over haar eerste ervaringen als collectant. Uit het leven gegrepen, net zoals de vrouw die een sleutel van het net verkochte huis bewaart om nog één keer op het achtergelaten bed te kunnen liggen en ook als de makelaar die een huis bíjna verkocht heeft en de zelfmoord die hij net niet voor zijn ogen ziet gebeuren probeert te verhullen voor zijn klanten.
Hoofdpersoon Nele brengt de koper van hun huis naar gebruik van haar Duitse voorouders een geschenkmand met brood, zout en wijn: wijn als teken van geluk, brood als teken van gezondheid en voorspoed en zout ‘opdat je leven hier niet eentonig zal zijn’. Maar ook onopvallende eentonigheid biedt veel kleurschakeringen, laat deze bundel zien. Vonne van der Meer is op haar best in het genre van de korte verhalen.