‘Het jouwe ook niet’, zei ik. ‘Ik wil dat dit nu stopt.’ Ik zag alleen zijn kleine blauwe oogjes die haat vonkten, de rest van zijn gezicht was verscholen achter een camouflagenet.
Hij belde 112, nadat hij het keuzemenu doorlopen had hoorde ik hem zeggen dat hij zich door mij bedreigd voelde, maar dat ‘meneer nu rustig leek’. De algemene situatie, zei hij, was nog altijd ‘onveilig, met de geweren en zo’.
Zie de man die dood en verderf zaait poseren als slachtoffer; het gekef van zijn laffe hondenziel.
Ik zou, had ik besloten, net zo lang blijven tot ze zouden vertrekken. Terwijl ik tussen de maisstoppels ijsbeerde, raapten zij patroonhulzen op, verzamelden de lokdieren en gooiden de geschoten beesten op een hoop. Een kauwtje leefde nog - het maakte kleine geluidjes, er trokken spasmen door zijn lijf. De man die nog altijd de alarmcentrale te woord stond met de telefoon aan zijn oor, nu om routeaanwijzingen te geven aan de politieauto, zette zijn laars op zijn kop van de kauw en perste het met zijn hak in de modder. Zo verliet een dier deze aarde, onder de hak van een onverschillige.
Een tiental kraaien en kauwen op een hoop, eenzelfde aantal ganzen en vier houtduiven. Een gans lag op zijn rug met zijn poten te maaien en blies bloed-bellen uit zijn neusgaten. De mannen stapten eroverheen terwijl ze opruimden, Arjan V. wierp de patronen uit zijn jachtgeweer.
We spraken niet. Ik keek naar de lucht, naar de kieviten en de kauwtjes die overtrokken.
De tussenkomst van een agent even later was strikt genomen overbodig, maar bood ons de gelegenheid tot een rituele uitwisseling van standpunten over de jacht, waarbij zij in hun recht stonden en ik niet. Ook de boer, wiens land het was en met wie ik vriendschappelijk omga, reed langs. ‘We hebben het er nog wel over’, zei hij tegen mij voordat hij weer in zijn auto stapte. Arjan V. gaf me een hand en bood me de houtduiven aan voor consumptie, wat onder de omstandigheden iets grappigs had.
‘Het beste, heren’, zei ik.
‘Het beste’, gromde zijn maat, en ze vertrokken in de Landrover in de richting van het dorp.
's Avonds aan tafel vertelde ik C. het verhaal en huilde opnieuw; het zwierf al de hele dag als stille ontzetting door mijn lijf. Al dat bloed, zoveel dood; er is geen verschil tussen de jongen die de jagers op het erf van zijn vader zijn machteloze haat toezond en de man die het weiland in ging om hen het jagen te beletten. Een kleine veertig jaar die hen scheiden, maar verder is alles hetzelfde. Je blijft wie je bent.