een cyclus over mijn droomleven, waarin ik indertijd afstanden overbrugde die in het dagelijks leven bleven bestaan. Ik droomde vrijwel elke nacht, tot gekmakens toe, over iemand die bij dag onbereikbaar was. Wat de Bijbel betreft: die is onderdeel van mijn persoonlijk materiaal. Voordat ik naar school ging, kerkte ik al minstens drie jaar. Ik herinner me niets van die tijd, maar feitelijk gingen woorden als zonde, discipelen en vergeving in mijn leven vooraf aan aap, noot en Mies. Ik geloof dat je denkwijze sterk bepaald wordt door je taalvaardigheid en je woordenschat. Mijn eerste associatie met de meeste woorden is een bijbelse.
In Leger komen veel referenties aan de Bijbel voor, ik denk aan de reeksen ‘Babel’ en ‘Oostwaarts’, die je vervlecht met je eigen leven. Het is typerend en onderscheidend, zoals ook in ‘Dat rode daar’, waarin je schrijft: ‘snakte ik met alles wat / aan ziel nog in mij over was alleen nog naar // dat rode, dat rode daar.’
De associatie van ‘dat rode daar’ via bloed met de ziel is gebaseerd op verschillende bijbelpassages. Behalve het fragment uit Genesis waar Ezau zijn eerstgeboorterecht ruilt voor linzensoep, verwijst het naar een tekst uit Leviticus, waarin het nuttigen van bloed verboden wordt, ‘want daarin is de ziel van het leven’. Toen ik leukemie kreeg, dacht ik regelmatig aan die tekst, vooral als ik bloedtransfusies kreeg - liters ziel! Ezau verkiest het stillen van zijn honger boven dat abstracte eerstgeboorterecht. Wanneer ik een hb (hemoglobinewaarde) had van drie komma nog wat en telkens flauwviel als ik rechtop probeerde te zitten, kregen de zakken rood bloed waarmee de verpleging de kamer binnenkwam een zeer sterke aantrekkingskracht.
In ‘Gebed’ staat geschreven: ‘Achter het woord staat alleen een ander woord / en dat ad infinitum. Ik heb U getypeerd, genummerd / en gearchiveerd. De kast een stoffig woordengraf. [...] Vrijheid is een plakkerige afgod en een deken / die niet werkelijk bedekt. Ik mis U en dat is het. / Te worden aangeraakt. Te worden opgewekt.’ Welke plek neemt geloof in God in jouw leven in?
Mijn ouders bezochten de Vergadering van Gelovigen. Daar ging ik ook tot mijn tweeëntwintigste naartoe. Dat geloof een rol speelt in mijn leven staat buiten kijf, maar welke rol precies is ook voor mijzelf totaal onduidelijk. Er zijn mensen die vinden dat je dat moet specificeren, maar ik behoor niet tot die mensen.
In Leger staan uitingen van leven met God, maar ook zonder God. Ik lees het in onder meer het gedicht ‘Gebed’, in het woord ‘vrijheid’. Zette je je om een of andere reden af van God?
Vrijheid vind ik een mysterieus begrip. Ik herinner me dat ik vroeger weleens dacht: al die kinderen zonder geloof zijn vrijer dan ik, want zij mogen zelf weten wat een goed leven is, ze worden niet voortdurend gezien en hun gedachten zijn