de kerk waren geen vader of moeder nodig. Onderweg zag ik een spoor van bloed en in het gootje van een spoorrail was het zelfs nog niet helemaal opgedroogd.
Na de kerk waren de anderen naar huis gegaan en ik werd meegenomen door vrienden. Ik was te druk voor thuis. Mijn zussen en oudere broer niet en mijn kleine broertje al helemaal niet. Ik wel.
Ik klapte de dekens zorgvuldig terug, legde mijn natte pyjama onder het kussen en wilde net mijn broek aantrekken toen Oom Abe binnenkwam. Hij had droge kleren bij zich en een bakje water. ‘Trek die eerst maar uit, dan kunnen we je even wassen.’
Uiteindelijk verscheen ik in de nieuwe trui en broek die mijn moeder vorige week voor me gekocht had en die we gisteren vergeten waren. Mijn moeder had dus toch nog aan me gedacht.
Over het bedplassen werd geen woord gezegd. Het was niet gebeurd.
Na de kerk putten Jan en Anneliek zich uit in het verzinnen van spelletjes om me te vermaken. Sjouk vond het vervelend, merkte ik, al die aandacht van zijn broer en zus voor mij. Die hielden maar niet op om te pimpampetten en te ganzenborden. En Jan probeerde me te leren dammen, wat ik wel lief bedoeld vond, maar ik kon er mijn kop niet bij houden, ook al omdat het juist mijn vader was die me dat aan het leren was.
Het was een bovenhuis en het was niet groot en er waren nog meer kinderen. Ik kreeg het benauwd.
Toen er een kersttafel werd gedekt, tilde tante Bettie mij op. Zij was de zus van mij moeder, maar zij was veel jonger en ik vond haar ook mooier. Dat was een verademing. Ze wilde me laten zien wat voor lekkers er allemaal op tafel stond en hoe mooi Anneliek het aan het maken was. Ze had me langer mogen dragen, boven die kluwen van benauwende aandacht.
Na het eten zette Oom Abe een plaatje op met kerstliedjes. Er was een glimmende radio waarvan de bovenkant het deksel was van een platenspeler. Ik vond het een prachtig apparaat. Niemand mocht eraan komen, alleen Oom Abe. Maar ik mocht er heel dicht bij komen staan. Het toestel stond op een laag kastje zodat ik goed kon zien hoe onder het opengeklapte deksel de plaat zijn toeren maakte. Het waren de bekende liedjes die we vandaag, gisteren en die week ervoor op school eindeloos gezongen hadden. Ik stond er en ik bleef maar kijken naar het draaien van de plaat, kon er mijn ogen niet van af houden. Achter me dreigde het aanbod van meer en ander vertier indringender te worden, maar ik kon er niet op reageren. Nog steeds stond Oom Abe bij me. Maar niet meer om te voorkomen dat ik eventueel iets geks met het apparaat zou uithalen - de installatie was hem heilig, zoveel had ik wel door. Die Oom Abe met zijn veel te grote oren, handen en een mond die altijd maar naar woorden zoeken moest, bewaakte mijn territorium.