‘De volvette lichtstraal schiet uit de hemel en raakt mij zacht maar indringend precies boven mijn wenkbrauwen en baant zich dan een weg door het kraakbeen van mijn voorhoofd en door mijn opvatting van de wereld en verschuift alles wat weinig mensen begrijpen en waar ik niet van kan wegvluchten, want het boort zich dwars door mijn voorhoofd, hier achter mijn eigen huis. Het doet geen pijn als de lichtkegel hard inslaat, mijn huid opwarmt en mijn hoofd achteroverduwt. De gele stroom glijdt langs mijn ruggengraat naar beneden en er bij het staartbeen weer uit en laat een strook van licht in mij achter.’
Naast deze ervaringen krijgt ze dromen waarin ze een stem hoort en visioenen waarin ze Jezus ontmoet. Rationeel als ze is opgevoed, gaat ze op zoek naar verklaringen voor deze ervaringen. Is het epilepsie, een hersenbeschadiging? Maar geen van de antwoorden die ze krijgt is bevredigend.
Rørth loopt rond met roodomrande ogen van het huilen, ze ziet kleuren rond de mensen om haar heen en haar vingers stralen zoveel energie uit dat ze lichtgeven. Een onbeschrijfelijk groot verlangen beheerst haar. Ze is aangeraakt door iemand en dat kan ze nooit meer ongedaan maken. Juist omdat zij een outsider is die door deze plotselinge ervaringen op zoek gaat naar het bovennatuurlijke, kan zij de gevestigde bolwerken, lees: kerken en moskeeën, een spiegel voorhouden. Zo schrijft zij: ‘Er is geloof dat sterker is dan de mensen die hier en nu leven en die het als hun taak zien om het geloof in verschillende systemen onder te brengen die niet bestaan om de mensen binnen te laten, maar om sommigen erbuiten te houden.’ En: ‘Het is hard om op te schrijven, maar de ontmoeting met Jezus als een aanraking van je naakte huid is het tegenovergestelde van het in regels vastleggen van je geloof.’
Waarom is juist zij uitgekozen om dit allemaal mee te maken? Zelf zegt ze daar het volgende over tegen haar moeder: ‘Ik ben niet iets bijzonders. Hij heeft mij juist gekozen omdat ik gewoon ben.’
Dit is mystiek, dacht ik al snel bij het lezen van het boek. Zo beschrijft Rørth haar ontmoeting met Jezus als volgt: ‘Zijn blik vloeit mijn lichaam in. Van mijn hals over mijn schouders, buik, schoot, benen, voeten. Hij is zozeer man, zo mannelijk, zo verleidelijk en onweerstaanbaar, zijn uitstraling is sterker dan erotiek, hij raakt me nog dieper vanbinnen dan enig andere man ooit.’ Ook na deze ontmoeting omschrijft ze het gevoel dat haar in bezit heeft genomen als een soort verliefdheid, maar dan nog sterker. Deze liefde ontsteekt in haar een vurige hartstocht voor haar omgeving. ‘Het is alsof ik de hele wereld liefheb, alsof hij in mij een liefde voor anderen heeft gelegd, die zo groot is dat er genoeg is voor iedereen. En dat ik me daarom geen zorgen hoef te maken of er genoeg is voor mij.’ En: ‘Ik geef licht en ik tril, ik heb een lichaam dat zichzelf optilt als ik loop, ik ben rank en gespannen en draag een innerlijke vreugde mee die banaler is dan die van een kind.’ De ontmoeting met Jezus zet haar in vuur en vlam. ‘Het was net als na de liefde, alleen oneindig veel sterker. Ik ben geschokt door het inzicht van hoe dicht erotiek en geloof bij elkaar liggen.’ Rørth zelf ontdekt pas later tijdens haar zoektocht dat haar ervaringen mystiek te noemen zijn. Ze vindt herkenning bij de apostel Paulus, maar ook bij klassieke mystici zoals Johannes van het Kruis en Theresia van Ávila.
De vertaling vertoont hier en daar sporen van haastwerk, desalniettemin kunnen we