Liter. Jaargang 20
(2017)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Malachi Black & Ruben Hofma
| |
Priem [klinker]- Publicatie is het leven na de dood voor een gedicht. Aan het statische beeld dat een gedrukte pagina is, moet het gedicht zijn eens zo vloeibare lichaam afstaan, zonder nog rekening te houden met de omstandigheden van zijn geboorte, of de krankzinnige liefde van zijn maker. En daarom kan de dichter op het gepubliceerde gedicht alleen maar reageren in de vorm van een grafrede.- | |
[pagina 9]
| |
- Wie kan de doden doen herrijzen? Zelfs Orpheus kan dat niet. Maar als hij naar het land van de doden gaat, moet de dichter de waarschuwing van de Sibille in gedachten houden:Ga naar eindnoot* Facilis descensus Averno; / noctes atque dies patet atri ianua Ditis; / sed revocare gradum superasque evadere ad auras, / hoc opus, hic labor est. -
- Yeats stelde, om een retorisch effect te bereiken, de zaak te eenvoudig voor toen hij zijn beroemde onderscheid maakte tussen de poëtische, productieve aanvaringen die men met zichzelf heeft en de retorisch-productieve gesprekken die men met anderen heeft. In feite heeft de poëzie alleen het conflict nodig. Of het conflict nu met zichzelf is, met de taal, de voorgangers, de geliefden, de regering of met God, dat doet er niet toe. Gedichten zijn tenslotte gezangen voor de spreekstem. En bijna altijd is er iets extreems aan de hand als iemand in gezang uitbarst. -
- Thomas Merton zegt: ‘Overpeinzing is ook een antwoord aan een oproep: een oproep van Hem die geen stem heeft, en die toch spreekt in alles wat er is en die, vooral, spreekt in de diepten van iemands zelf. Want wij zijn zelf Zijn woorden.’ -
- Het is bepaald niet weinig ironisch dat, omdat zowel gedichten als gebeden eenzijdige conversaties zijn, ze allebei een projectie, een bedenken van een publiek nodig hebben. Niet minder dan bij een gebed bedenkt het gedicht niet alleen een zelf, die de communicatie verzorgt, het moet ook een ontvanger bedenken en construeren die voldoende toegerust is om het aangebodene te ontvangen, te begrijpen en te internaliseren. Dat is wat ‘Prime’ doet, een moderne psalm zijn. -
- V: Wat is vorm? A: Een vraag. Ja, het lichaam van het gedicht is een vraag, een kwestie, voor zoverre het woord kwestie samenhangt met ‘queeste’, met een zoektocht. De dichter moet zich overgeven aan de zoektocht; het gedicht moet zich overgeven aan de anima die gezorgd heeft voor haar ontstaan. En daarom wordt een gedicht vaak meer bij elkaar gehouden door de realisatie van haar vorm dan door enige vorm van realisatie. De afronding van een gedicht is haar lichaam, en andersom - een gedicht begint naar vorm te tasten en eindigt ermee de vorm te omarmen. Net, misschien, zoals ‘Prime’ probeert te beweren, als alle andere materiele zaken. - | |
[pagina 10]
| |
- Gertrude Stein: ‘Wat is de wind, wat is het?’ -
- De optatieve grammatica - het wensen en het hopen - is bij lange na niet de enige kracht die leven geeft aan de lyrische poëzie, maar ze is een praktisch onmisbaar en heel belangrijk onderdeel in het proces van haar ontstaan. Eén van de belangrijkste doelen van een lyrisch gedicht is tenslotte om, voor zover mogelijk, de kloof tussen de realiteit en het verlangen te dichten, een brug te zijn tussen dingen zoals ze zijn en hoe ze zouden moeten zijn. ‘Iets alleen maar willen helpt niet’, zeggen wij, maar iets graag willen levert vaak onze diepste en meest bevredigende poëzie op. En daarom is ‘Prime’ net zo zeer een werk van verbazing als dat het een wens is. -
- Augustinus: ‘De armoede van het menselijk intellect gebruikt een overvloed van woorden: meer woorden om te zoeken dan om te vinden, smeekbeden duren langer dan de tijd nodig ze te verhoren, en aankloppen is meer moeite voor de hand dan aanpakken.’ -
- De echte motor van de poëzie is niet het ego, maar de ontdekking, niet de voorkennis maar het gepluk aan de buitenkant van de halve wetenschap, het najagen van de verrassing meer dan de zekerheid van een veilige strategie. Op deze manier zullen onze gedichten groter zijn dan wij zelf - ze zullen slimmer zijn, en wijzer, grappiger en subtieler dan wij zelf zijn. Noem de kern van de ontdekking hoe u wilt, maar ik noem het een openbaring. Maar wat openbaart ‘Prime’? Misschien is het alleen maar een bevestiging van Heideggers claim: ‘Een dichter te zijn in een armoedige tijd betekent aanwezig te zijn, te zingen, op het spoor van de voortvluchtige goden.’ -
- George Steiner: ‘Het is alleen maar omdat we niet verder kunnen gaan, omdat de taal ons zo geweldig in de steek laat, dat we de zekerheid ervaren van een goddelijke betekenis, die onze betekenis te buiten gaat en omgeeft. Wat achter het bereik van het menselijk woord ligt, is de welbespraaktheid van God.’ -
Malachi Black - (vertaling Menno van der Beek) | |
De onhandige twijfelaar [medeklinker]Eind 2014 stuitte ik op een Amerikaans poëziedebuut, religieus getint en opvallend lyrisch geschreven, dat niet - maar dan ook echt niet - aan de aandacht van | |
[pagina 11]
| |
Liter mocht ontsnappen omdat het perfect past bij de Literse traditie: Storm toward morning van Malachi Black. De bundel trof me in mijn ongelovige brein en bracht me in vervoering. Middenin is de sonnettenkrans ‘Quarantine’ te vinden die danst rond de mogelijkheid van het bestaan van God en die door Menno van der Beek voor de gelegenheid van dit themanummer vertaald is. Hoewel ik tijdens lezing van ‘Quarantine’ niet meer geloofde in een moedwillige Maker, een Wezen van begin en einde of een Opperbewustzijn, koester ik die bundel en in het bijzonder de sonnettenkrans. Ik las de krans steeds sneller, luider en nadrukkelijker, steeds kortademiger en tegelijk opgeluchter, alsof ik naar een einde toe las, maar er was geen einde, en er was geen beginnen aan, deze krans, deze kring, ik tolde maar rond in deze gedichten. Dat is wat het rijm en ritme doen, en de hartstocht van deze poëzie. Dus ik begon opnieuw en opnieuw en kreeg toenemend ontzag voor de machtige taal van een gelovige twijfelaar. Krachteloze stilte en het gevoel van een kloppend voorhoofd was wat overbleef toen ik de krans uiteindelijk was ontvlucht. ‘Prime’ is het tweede en een eenvoudiger te duiden deel van ‘Quarantine’. De aanvang maakte mij alert; dit kon weleens voor mij spreken. Black roept met de eerste regel een probleem over ‘Prime’ af. Blacks sonnettenkrans is als een gebedenreeks, gericht aan de Schepper en of die wel of niet bestaat, dat is de hamvraag, of eerder: of ‘ik’ gelooft in God of niet. De spreker antwoordt in deze aanvang ontkennend, maar verzwakt verderop met ‘I think I see you in the wind’, en verzwakt die waarneming vervolgens ook weer. En alleen al het feit dat deze twijfelaar spreekt, bidt tot God, is een verzwakking. Want wat je aanspreekt, breng je een beetje tot leven (en dat mag Joost Baars weten, zie het interview met hem in deze Liter). Ik zie hoe de spreker ‘this fever’ en deze ‘flat-footed dance of tendons’ heeft en is terwijl hij bidt tot God, koortsachtig en zenuwachtig, misschien uit strijd, biddend tegen beter weten in, of uit ontzag, omdat de spreker maar niet kan begrijpen hoe Perfectie zoiets imperfects in het leven riep. En toch durft de spreker te zeggen dat hij niet gelooft dat Hij het individu dat hij is, gemaakt heeft. Waarom gelooft de spreker er niets van? Om zijn tekortkomingen. Het is een zwakkeling, een mens, een zenuwlijder, een dwalende nomade, een lastpak van een lichaam, een ziekelijk wezen, ‘this tremolo of hands, / this fever, this flat-footed dance / of tendons and the drapery // of skin along a skeleton.’ Een en al kwetsbaarheid, ‘a brittle / ribcage and the hummingbird /of breath that flickers in it.’ De kolibrie heeft een snelle vleugelslag, dus de spreker moet last hebben van kortademigheid. Een kolibrie van adem die in die ribbenkast opgesloten zit, een kolibrie van adem nodig te hebben überhaupt, om te kunnen leven; het is niet te geloven dat een geniale Bedenker zijn schepsels zo kan mismaken. De frase ‘tremolo of hands’ lijkt qua klank de onhandigheid van de spreker nog eens te | |
[pagina 12]
| |
benadrukken. Waarom schiep God zoiets, de mens? Zijn wij onderdeel van een proef, maakte God een foutje, zijn wij slechts de vormen in een kijkdoos?
‘I am that I am’, schrijft Black en natuurlijk is dat deels speels, een toespeling op een naaminterpretatie van God, ‘Ik ben’. Maar nu spreekt de mens van zichzelf en na die opsomming van zwakte klinkt het maar als een uitgezuchte holle frase. ‘ik’ stelt niet veel voor, en dat wordt nogmaals benadrukt doordat ‘a brittle’ er pal achter staat, bij wijze van de enige juiste specificering van ‘that’. In de derde strofe doet Black er een schep bovenop met de meetbare mens. ‘Incrementally’, ik moest het opzoeken, betekent een uitdrukbare vaste of variabele toename in hoeveelheid van iets meetbaars. ‘in me are eons and the cramp / of endless ancestry.’ De spreker gaat gebukt onder de voorgaande generaties, zwakkeling op zwakkeling plantte zich voort en is nu zelfs als zeurende lichamelijke pijn aanwezig in deze spreker. Hij kan nauwelijks bewegen, dus ‘I stand’. Omdat ‘Prime’ van de canonieke uren het vroege ochtendgebed is, begint de slotstrofe met de opgekomen zon. De blaadjes vangen het licht en de spreker vangt de blaadjes die bewegen door de wind, die onzichtbare kracht die overal kan komen en alles kan laten bewegen. De ontkenning in de openingsregel wordt tot slot niet ontkracht. Maar dit is pas het tweede gedicht in de reeks en twijfels kunnen zekerheden worden en zekerheden twijfels.
Ruben Hofma |
|