afdelingen en 48 gedichten: een flink debuut.
Leven, liefde en dood vormen de kern van het persoonlijke Binnenplaats. In het memorabele begingedicht dreigt een ik-figuur zijn liefje te verliezen aan een hartinfarct. De wereld draait en om grip op haar te krijgen, moeten de dingen bij hun naam genoemd worden: ‘daar opende zich onder haar in wat genoemd was het tapijt een wormgat’. Dat woord wormgat slaat de gong; hier is iets ernstig mis. Het buitelt voort: ‘daar taalde de materie naar die als vanzelfsprekend haar omgaf / kamer tafel laminaat lamp boekenkast / en voor cel het weefsel waarin ze was vervat’. Grip krijgen. Liefst ook rijmend, zodat alles met elkaar in verband staat, als een vangnet voor het leven.
Baars houdt van nu en dan een lastige taalconstructie, zoals ‘daar in die zwaartekracht waar wat genoemd is zwaartekracht / en dat ons grondt aan wordt ontleend / als een magnetisch veld rond de planeet / dat er uiteindelijk niet tegen is bestand’, want die tweede regel lees je meermaals en de slotregel doet je peinzen. Het magnetische veld is niet bestand tegen de dood: ‘daar lag ze op het vloerkleed als een pasgeboren baby'tje / dat naamloos op haar noemer wacht’. Dit gedicht kent zo'n sterke spanning dat komma's en punten ontbreken; het is een situatie waarin taal geen reddingsmiddel is, geen wedergeboorte kan veroorzaken. Het is een machteloze situatie waarin tijd en ruimte vloeibaar worden en taal vast, omdat je 112 kunt bellen.
De vraag is: overleeft ze het? En wat doet zo'n dreigend verlies met de wederhelft? Aan de compositie van Binnenplaats valt weinig op te merken; een proces van confrontatie, geruststelling en herpakken ontwikkelt zich en langzaamaan concludeer je een goede afloop. In de titel-afdeling (eerder gepubliceerd in Liter 74, maar ‘u’ is ‘jij’ geworden in de bundel, er is minder afstand tussen de ik en zijn binnenplaats en meer variatie in de persoonsaanduiding) probeert de ikfiguur in dialoog te komen met de binnenplaats onder zijn balkon: ‘het geritsel van bomen is / niet het geritsel van bomen. / het is Jouw stem.’
De figuur wil weten wie hij is in de ogen van de binnenplaats die bedevaartsoord voor hem wordt; hij wil ook weten wat de binnenplaats is, die doet denken aan God; niet te doorgronden, zwijgend maar niets ontgaand. Een motto van John D. Caputo verklaart Baars' visie op de afdeling ‘Binnenplaats’, gedichten als zijnde een gebed: ‘Prayer is not a matter of delayed gratification [...] Prayers are really prayers when we do not know if there is anyone there to hear them or to whom we are praying or for what.’ De ‘ik’ hoopt dat de binnenplaats kan redden, maar dat doet die niet en daarom keert de ‘ik’ zich van hem af, maar zoekt later weer toenadering, ontworteld en verlaten als de ‘ik’ is.
In de afdeling ‘Meer dan aan elkaar’ schrijft Baars verder over ontworteling en het tegenovergestelde, verbinding. Baars wortelt zich in anderen, onder wie de overleden dichter Thomas Blondeau, Karl Marx en Hannah Arendt, en wandelt als regisseur Werner Herzog van ziekenhuis naar huis in de hoop zijn leermeesteres Lotte Eisner te laten overleven. De zin ‘dus dwaal ik rond in wijken’ is gelaagd zoals veel van Baars' poëzie. Het is ook wijken voor de werkelijkheid, in de hoop dat die zodanig verdraait dat het licht thuis al aan is als regisseur Baars arriveert: