tendom zijn.’ Robinson breekt een lans voor de gedachte dat in het calvinisme een humane en helende manier van denken te vinden is, die mensen tot hun recht laat komen als mensen en hen niet alleen ziet als deelnemers aan en in het slechtste geval als verliezers van een race om almaar toenemende productiviteit. In het laatste geval is het gelijk hun eigen schuld ook. ‘Voor nu lijkt het erop dat het erom gaat onze kinderen tot maximaal efficiënte werknemers te kneden. [...] de overtuiging die ons continu wordt opgedrongen is dat als we niet wanhopig zijn, we niet goed opletten.’
En daar ligt de kern van haar betoog: met het wankelen, of het zich in bolwerken terugtrekken van een onder de maatschappij gelegde basis van spirituele zingeving schiet de samenleving zomaar in de angst. Waar dan door bijvoorbeeld de wapenindustrie handig van geprofiteerd wordt: ‘Wapenverkoop stimuleert wapenverkoop - een schitterend businessmodel, daar bestaat geen twijfel over. Angst werkt hetzelfde als trek of verslaving. Je kunt nooit veilig genoeg zijn.’
Robinson citeert Leviticus 26 om aan te geven wat ze soms om zich heen ziet gebeuren: ‘Opjagen laten ze zich dan, door het geluid van een opwaaiend blad - vluchten zullen ze, als op de vlucht voor een zwaard en vallen, terwijl niemand ze opjaagt!’ Op de vlucht dus, voor de angst zelf. Nog voor alle bijbelboeken geschreven waren is de uitdrukking al een spreekwoord geworden, want in Spreuken 28 wordt het idee herhaald: ‘Boosdoeners vluchten, maar er is niemand die hen achtervolgt.’ De angst zorgt ervoor dat we ons tegen elkaar en tegen de rest van de wereld gaan beschermen en dat proces zal ons, betoogt Robinson, niet de goede kant op brengen. Vanuit haar christelijk geïnspireerd gedachtegoed probeert ze tegelijk de deur naar een academische discussie open te houden en ook de weg te wijzen naar een vanuit een realistisch mensbeeld repareren van de samenleving. Ondertussen bestrijdend dat het gelovige standpunt een atavistisch achterhoedegevecht is geworden van de laatste paar wanhopigen, die nu nog de waarheid van de wetenschap niet willen begrijpen. ‘Een complicerende factor is dat het christendom moeilijk is. Dit klopt omdat het gebaseerd wordt op oude teksten en op een breed en zeer verscheiden gedachtegoed en op een grote hoeveelheid interpretaties, die teruggaan tot de oudheid. [...] en het is in zeker opzicht nog moeilijker omdat het tegen onze grofste instincten ingaat. Heb je vijand lief [...] door de hele geschiedenis zijn er velen zo door de schoonheid van zijn leringen bewogen geraakt, dat ze zelfs bereid waren diegenen te vermoorden die ertegen leken te zijn.’
Het boek van Robinson is bij vlagen moeilijk, maar de indruk dat ze gelijk heeft en dat we ons voordeel zouden moeten en kunnen doen met haar inzichten dringt zich tijdens het lezen onbedwingbaar op. Ik zou iedereen willen aanraden het boek te kopen, te lezen, erover na te denken en het vervolgens op de koffietafel te laten slingeren in de hoop dat iemand het wil lenen. Al begint het maar bij een gemeenteraadslid van, zeg, Zaltbommel, voor men het weet ligt het ook in het nieuwe Witte Huis. In het oude was dit gedachtengoed geen nieuws: achterin het boek is het interview opgenomen waarin Barack Obama Robinson ondervraagt, of liever, waar de twee in gesprek gaan. Heeft de schriftelijke weergave van een lezing al enige nadelen, de schriftelijke weergave van een gesprek zeker. Geen van beide deelnemers komt echt uit de verf, en hoewel beiden