Hoe dan ook, misschien bestond de kunst van Greene er vooral in zijn greep op de materie bijtijds los te laten, opdat het schrijven ook voor hemzelf een avontuur en onderzoek zou kunnen blijven. Een verkenning - tijdens welke het hart zich in deze materie zou kunnen uitspreken. Of niet. Een vorm van gokken dus. Schrijven als kansspel. Met niets dan de eigen verbeeldingsvolle ziel als inzet. Alleen al mijn wens om zoiets ooit te kunnen nabootsen, vloekte daarbij: je kunt geen greep willen krijgen op de kunst de greep juist tijdig los te laten, te verliezen.
The Heart of the Matter herlas ik niet. Het is één van de boeken waarin de plot me nauwelijks interesseerde. Misschien omdat bepaalde elementen erin me onwaarschijnlijk voorkwamen en anders wel een (voor mij) te hoog ‘spannend-jongensboek’-gehalte kenden. De vraag naar de geheimen van the making of drong zich tijdens het lezen geen moment aan me op, en ook daarna voelde ik geen behoefte om nog eens terug te bladeren en Greenes vakmanschap nader te bestuderen. De doorwerking van het boek interesseerde me ditmaal des te meer: het was alsof het boek me ongemerkt een nieuw zintuig had geschonken. En dan niet één waarmee ik verschijnselen buiten mij beter zou kunnen waarnemen, of zelfs voor het eerst zou kunnen waarnemen. Het betrof een soort oor waarmee ik in innerlijke roerselen eindelijk heel helder tonen, akkoorden, intervallen kon beluisteren. De mooie en de pure, de dissonante evenzeer, maar zeker ook de tergend valse.
Alleen al het inzicht dat er verschil bestaat tussen pity en compassion, tussen medelijden en medeleven, zette me niet zozeer aan het denken, als wel aan het voelen. Aan het beluisteren van klanken, samenklanken en wanklanken in mijzelf. Had ik mij tot dan toe soms heimelijk op de borst geklopt voor mijn worsteling met religieuze, idealistische en morele vragen, onder het mom dat wie hiermee worstelt tenminste eerlijk strééft naar zelfkennis en zelfverbetering - na lezing van The Heart of the Matter had ik bijna te doen met mijn eigen obsessie met gewetensvolheid. Verborgen ijdelheid kon het zijn. Afstandelijke hoogmoed, verpakt in een bijna nederige, dienstbare trouw aan een ‘roeping’ en een diep besef van eigen fouten. Van de vuile randen onder de nagels.
Waarmee ik niet wil zeggen dat ik mijzelf in hoofdpersoon Scobie herkende. Laat staan dat ik herkenning zocht. Integendeel: ik ken weinig boeken die me zo vreemd bleven en die zich toch zo volledig mengden met mijn eigen gemoed, alsof ik opeens in staat bleek de verwarde droom van een volslagen ander te dromen, tot in de kleinste details. Had dat ermee te maken dat het boek dan toch wél mijn eigen herinneringen aan een verblijf van een maand in Sierra Leone terugbracht? Dat beschrijvingen van landschap, stad, huizen, kust, licht, geluiden en klimaat mij dusdanig ontroerden dat ze me in één moeite door ontvankelijk maakten voor personages en scènes die me anders misschien niets hadden gezegd? Zou kunnen. Wat ik vooral weet, is dat ik het ditmaal eigenlijk liever niet wilde en niet wil weten.