Ik nam afscheid - al is het misschien correcter te zeggen dat ik wegvluchtte voor de middelmatigheid die hij van mij scheen te verlangen. Toen ik terugkwam in het klooster dat wij met wereld plegen aan te duiden, bleef de eenvoud daar als een vleermuis rond de lamp van mijn hoofd fladderen. En terwijl die lamp een steeds zwakker schijnsel uitstraalde, voelde ik me steeds schuldiger over mijn hoogmoed - ja, ik was een ingewikkelde dwaas, een bleke nazaat van de uomo universale...
Gelukkig de mens bij wie de verbindingsweg tussen hart en verstand zo kronkelig is als een bergpad - en dus pijnigde ik mijn hersens met de vraag of er in de woorden van de monnik een diepere zin schuilging (hij had gesproken ‘met een glimlach rond de lippen’, als in slecht proza, maar op de glimlach zelf was niets aan te merken geweest).
Kwam eenvoud overeen met ascese? Los van het feit dat de monnik een benedictijn was, die er weldoorvoed uitzag, vond ik dat Franciscus van Assisi niet helemaal goed bij zijn hoofd was. Hij stond voor de ascetische kerk, die oppervlakkig beschouwd wel iets sympathieks had - maar ascese betekende voor je het wist prediking tegen de welvaart en het kapitalisme, en vervolgens tegen mensenrechten, vrijheid en wetenschap. Bovendien hield broeder ezel van biefstuk en rode wijn.
Daarna herinnerde ik me Mattheüs (6:22): ‘De kaars des lichaams is het oog; indien dan uw oog eenvoudig is, zo zal uw gehele lichaam verlicht wezen.’ En in het volgende vers: ‘Maar indien uw oog boos is, zo zal geheel uw lichaam duister zijn.’
Het was dus duidelijk (en de boeken bevestigen het nu ik wakker ben) dat eenvoud in het Evangelie als het tegenovergestelde van boosheid gold, en dat je eenvoud bijgevolg kon gelijkstellen met goedheid, ondubbelzinnige, argeloze goedheid.
Maar dat was iets anders dan wat de monnik bedoelde. Hij doelde op een levensstijl annex geesteshouding, niet op een aangeboren morele kwaliteit. Blijkbaar was de beoogde eenvoud een westers concept.
Over mijn levensstijl maakte ik me zorgen noch illusies: die was epicuristisch in de ware zin van het woord, ik betrachtte matiging in het genot, niet uit een loffelijke hang naar soberheid, maar omdat ik last had van maagzuur. Hoewel mijn levensstijl er dus noodgedwongen mee door kon, was hij bepaald ongeschikt voor het klooster.
En mijn geesteshouding? Ik wilde als een historisch mens leven - met andere woorden: een weemoedig mens - maar tegelijk het zwaard van Alexander de Grote door de onontwarbare knoop van herinnering en verlangen hakken, ten einde in het zuivere nu op te gaan. Was dat gecondenseerde complexiteit?