Liter. Jaargang 9
(2006)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
Czesław Miłosz Theologisch traktaat
| |
[pagina 6]
| |
[2] De dichter die gedoopt werdDe dichter die gedoopt werd
in de kerk van een dorpsparochie
kwam in moeilijkheden
als gevolg van zijn geloofsgenoten.
Vruchteloos probeerde hij te raden wat er in hun hoofden omging.
Hij vermoedde daar een hardnekkig trauma van vernedering,
door de mythen van de stam gecompenseerd.
Terwijl elk van hen, kinderen, toch zijn eigen lot droeg.
De tegenstelling ik-zij was immoreel,
want deze wilde aantonen dat hij zichzelf voor beter hield dan zij.
Samen met anderen gebeden in het Engels opzeggen
in de Maria Magdalena-kerk in Berkeley ging hem makkelijker af.
Toen hij een keer de ringweg opreed, vanwaar de ene baan
naar San Francisco leidt en de andere naar Sacramento,
bedacht hij dat hij eens een theologisch traktaat moest schrijven
om zijn zonde af te kopen,
de zelfzuchtige hoogmoed.
| |
[pagina 7]
| |
[3] Ik ben geenIk ben geen bezitter van de waarheid en wil het ook niet zijn.
Dwalen langs de randen van de ketterij past mij uitstekend.
Om datgene te vermijden wat men de rust van het geloof noemt,
maar wat eenvoudig zelfvoldaanheid is.
Mijn Poolse geloofsgenoten hielden van de woorden van het kerkritueel,
maar hielden niet van de theologie.
Misschien was ik als een monnik in een klooster midden in het bos,
die kijkend door het raam naar de overstromende rivier
zijn traktaat schreef in het Latijn, een taal die onbegrijpelijk was
voor de in schaapsvacht gehulde dorpelingen.
En wat een grap om tussen de scheve schuttingen van een stadje,
waar midden op de stoffige straat de kippen scharrelen,
over de esthetiek van Baudelaire te delibereren!
Gewend om de Moeder Gods om hulp te verzoeken,
kon ik haar nauwelijks herkennen
in de Godheid die verheven was tot altaargoud.
| |
[pagina 8]
| |
[4] Mijn excuusMijn excuus, eerwaarde theologen, voor mijn toon
die niet met het purper van uw toga's strookt.
Ik lig te woelen en te draaien in de sponde van mijn stijl,
zoekend in welke houding ik mij prettig voel,
één die noch te godvruchtig noch te zeer werelds is.
Het moet een middenplaats zijn, tussen de abstractie
en het kinderlijke in, om serieus te kunnen praten
over de dingen die er werkelijk toe doen.
De katholieke dogma's zijn eigenlijk een paar centimeter
te hoog, we gaan op onze tenen staan en dan
lijkt het ons een heel kort ogenblik alsof we zien.
Maar het geheim van de Drievuldigheid, het geheim van de Erfzonde
en het geheim van de Verlossing
zijn gepantserd tegen de rede.
Die vruchteloos iets aan de weet wil komen over de geschiedenis
van God vóór de schepping van de wereld, wil weten wanneer
zich in zijn Koninkrijk de scheiding tussen goed en kwaad voltrok.
En wat begrijpen in het wit geklede meisjes daarvan,
die hun eerste communie gaan doen?
Hoewel het ook voor grijze theologen iets te veel is,
die het boek daarom maar sluiten, zich beroepend
op de ontoereikendheid van de menselijke taal.
Maar dat is nog niet voldoende reden
voor gekweel over een lief kindeke Jezus in een bedje van hooi.
| |
[pagina 9]
| |
[5] BelastDie Mickiewicz - waarom houd ik me met hem bezig,
als hij zo toch handig genoeg is?
Veranderd in een patriottisch rekwisiet om de jeugd te beleren?
In een blikje met conserven dat na opening scènes van een tekenfilm
met oude Polen laat opflikkeren?
En het katholiek geloof - is het niet beter het met rust te laten?
Zodat het ritueel van het wijwater sprenkelen,
van de viering van de feestdagen, van het brengen van de doden
naar gerespecteerde kerkhoven behouden blijft?
Er zijn altijd mensen te vinden die het serieus nemen,
dat wil zeggen: politiek.
Ik ben echter nooit een bondgenoot geweest van die vijanden
van de Verlichting voor wie de duivel de taal spreekt
van liberalisme en tolerantie voor andersdenkenden.
Op mij was helaas de Amerikaanse zegswijze van toepassing,
die trouwens niet met vriendschappelijk oogmerk is bedacht:
‘Eens katholiek, altijd katholiek.’
| |
[pagina 10]
| |
[6] VruchteloosDe goden zijn hetzij almachtig, maar - te oordelen naar de wereld die ze hebben geschapen - niet goed; hetzij goed, maar niet - de wereld is hun immers uit handen geglipt - almachtig. Als zesjarige ervoer ik de verschrikking van de versteende wereldorde.
Vruchteloos zocht ik later mijn toevlucht
in bonte vogelatlassen, als de bolwangige custos
van de Kring van Natuurliefhebbers.
Charles Darwin, gemankeerd geestelijke, maakte met spijt
zijn theorie van de natuurlijke selectie bekend, want hij voorzag
dat deze de theologie van de duivel zou dienen,
aangezien ze de triomf van de sterken en de ondergang van de zwakken
verkondigt, wat precies het program van de duivel is -
die daarom de Vorst van deze wereld genoemd wordt.
Alles wat rent, kruipt, vliegt en doodgaat is een argument
tegen de goddelijkheid van de mens.
Ik wendde mij tot de tegen-Natuur, ofwel tot de kunst,
om met anderen ons huis op te bouwen, van de klanken
van de muziek, de kleuren op het doek, de ritmen van de taal.
Op elk ogenblik blootgesteld aan gevaar, markeerden we onze dagen
op een stenen of papieren kalender.
Erop voorbereid dat uit de afgrond een koude hand zou opkomen
en ons naar beneden zou sleuren,
met heel ons onvoltooide gebouw.
Maar gelovend dat sommigen van ons een geschenk zouden ontvangen,
de genade in weerwil van de zwaartekracht.
| |
[pagina 11]
| |
[7] Ik heb hem altijd gemogenIk heb Mickiewicz altijd gemogen, al wist ik nooit waarom.
Tot ik begreep dat hij in code schreef en het principe van de poëzie zo is:
de afstand tussen wat men weet
en wat geopenbaard wordt.
De inhoud is dus belangrijk, als zaad in zijn schil, maar hoe de mensen
zich met de schillen vermaken doet er minder toe.
De fouten en kinderlijke ideeën van hen die het geheim zoeken
dienen vergeven te worden.
Ik werd uitgelachen om mijn Swedenborgs en andere rariteiten,
aangezien ik buiten de perken van de literaire mode trad.
In honende grijnslach vertrokken smoelen
van aapmensen, orerend over mijn bijgeloven
van een vroom jongetje.
Dat de enige ons toegankelijke kennis niet wil aanvaarden:
de mensen scheppen elkaar en samen scheppen ze
wat de waarheid wordt genoemd.
Terwijl ik in Adam en Eva wilde geloven,
in de Val en in de hoop op herstel.
| |
[pagina 12]
| |
[8] Ja zeker, ik herinner meJazeker, ik herinner me de binnenplaats van het huis van de Romers,
waar de vrijmetselaarsloge ‘De vurige Litouwer’ haar zetel had.
En als oude man stond ik op het plein van mijn universiteit
onder de arcaden, voor de ingang van de kerk van Sint-Jan.
Wat een verten, maar ik kan horen hoe de voerman zijn zweep laat knallen en
hoe we met onze hele groep uit Tuhanowicze voorrijden
bij de veranda van het herenhof van de Chreptowiczen in Szczorse.
Om in de grootste bibliotheek van Litouwen boeken te lezen
die met het konterfeitsel van de kosmische mens waren verlucht.
Als ze schrijvend over mij de eeuwen door elkaar zullen halen,
zal ik persoonlijk bevestigen dat ik in 1820 daar was,
gebogen over L'aurore naissante van Jacob Böhme,
een Franse uitgave, 1802.
| |
[pagina 13]
| |
[9] Niet uit frivoliteitNiet uit frivoliteit, eerwaarde theologen,
hield ik mij bezig met de geheime kennis van vele eeuwen -
maar omdat ik, kijkend naar de wreedheid van de wereld, leed.
Als God almachtig is, kan hij dat toelaten,
maar alleen als we veronderstellen dat hij niet goed is.
Hoe zijn macht begrensd kan zijn, waarom de orde van de schepping
zo is en niet anders - naar het antwoord op die vraag
hebben hermetici, kabbalisten, alchemisten en Rozenkruizers gezocht.
Vandaag pas zouden ze hun intuïties zien bevestigd
in de stelling van de astrofysici dat ruimte en tijd
geenszins eeuwig zijn, maar ook hun begin hadden.
In één onvoorstelbare flits waarmee de minuten, uren
en eeuwen van eeuwen begonnen te tellen.
Maar zij hielden zich juist bezig met wat voor de flits
in de schoot van de Godheid had plaatsgevonden,
ofwel hoe Ja en Nee, goed en kwaad waren verschenen.
Jacob Böhme geloofde dat de zichtbare wereld was ontstaan
als gevolg van een ramp, als een daad van barmhartigheid van God,
die de verbreiding van het pure kwaad wilde voorkomen.
Wanneer we ons over de aarde als het voorportaal van de hel beklagen,
laten we dan bedenken dat het een volkomen hel had kunnen zijn,
zonder één straal van schoonheid en goedheid.
| |
[pagina 14]
| |
[10] We lazen in de catechismusWe lazen in de catechismus over de opstand van de engelen
wat zekere activiteit in de voorwereld veronderstelt,
nog voor de zichtbare kosmos was geschapen:
we kunnen alleen zo denken, met de categorieën ‘voor’ en ‘na’.
Ook al zouden er in de voorwereld hele legermachten
van onzichtbare engelen zijn geweest, slechts een van hen
kwam in opstand, door zijn vrije wil te manifesteren,
en hij werd de aanvoerder van de rebellie.
Het is niet precies bekend of dat de eerste en volmaaktste
van de tot bestaan gebrachte zijnden was,
of de donkere kant van de Godheid zelf
die Jacob Böhme de Goddelijke Toorn noemde.
Hoe dan ook, een engel van grote schoonheid en kracht
keerde zich tegen de onbevattelijke Eenheid, omdat hij ‘ik’ zei,
hetgeen afscheiding betekende.
Lucifer, drager van het donkere licht, ook de Tegenstander,
Satan genoemd, is in het Boek Job ambtshalve de aanklager
in het bestuur van de Schepper.
Er is geen grotere smet op het werk van de God die ‘Ja’ zei,
dan de dood, ofwel ‘Nee’, de schaduw geworpen
door de wil van het afzonderlijk bestaan.
Die opstand is de manifestatie van het eigen ‘ik’ en heet begeerte,
concupiscientia, en werd vervolgens op aarde herhaald
door onze eerste ouders. De boom van de kennis
van goed en kwaad zou, zoals Adam en Eva ontdekten,
de boom van de dood kunnen heten.
De zonde van de wereld kon uitsluitend door een nieuwe Adam
worden uitgewist, wiens oorlog met de Vorst van deze wereld
de oorlog tegen de dood is.
| |
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
[11] Volgens MickiewiczVolgens Mickiewicz en Jacob Böhme was Adam,
als Adam Kadmon uit de Kabbala, de kosmische mens
in de schoot van de Godheid.
Hij verscheen in de geschapen Natuur, maar was als een engel,
hij had een onzichtbaar lichaam.
Hij werd door de krachten van de Natuur bekoord, die tegen hem riepen (zoals
Mickiewicz aan Armand Lévy dicteerde): ‘Kijk, hier zijn we, de evidenties,
vormen, dingen, die slechts wensen zich aan jou te onderwerpen, jou te dienen. Je
ziet ons, raakt ons aan, je kunt ons sturen met een blik, een wenk. Heb je weleens
een wezen hoger dan jezelf gezien, een god die met een blik, een wenk de
elementen kon bevelen? Geloof ons, jij bent de ware god voor ons, jij bent de ware
heer van de schepping. Verenig je met ons, laten we een en hetzelfde lichaam
worden, dezelfde natuur, laten we ons verbinden.’
Adam bezweek voor de bekoring, en God liet een diepe slaap over hem neerdalen.
Toen hij wakker werd, stond Eva voor hem.
| |
[pagina 17]
| |
[12] Zo bleek EvaZo bleek Eva dus een afgevaardigde van de Natuur
en zij legde Adam de monotone cyclus van geboorte en sterven op.
Alsof zij de Grote Moeder Aarde uit de Steentijd was, die baarde en de stoffelijke
resten bewaarde.
Vandaar misschien de angst van de man voor de belofte van de liefde
die niet anders is dan de belofte van de dood.
Eva's aardsheid krijgt in dit verhaal niet de goedkeuring van onze zusters,
maar we vinden bij Jacob Böhme tevens een beeld van de andere Eva,
van haar die werd geroepen om de moeder van God te worden,
en die deze roep aanvaardde.
Laten we alleen niet vergeten dat Böhme spreekt over de wereld
van de door God aanschouwde archetypen,
waar geen enkel voor of na bestaat,
en de tweede Eva niet de opvolgster van de eerste is,
maar naast de eerste staat in de blik van de Schepper.
Terwijl ze in elkaar overvloeien, verwant, meer verwant dan zusters.
De verbazingwekkende ‘Hymne op de boodschap aan de Heilige Maagd’
van de jonge antiklerikaal Mickiewicz ontstond
vlak voor zijn vrijmetselaarshymne, bekend als ‘Ode aan de jeugd’,
en hij roemt Maria met de woorden van de profeet, ofwel Jacob Böhme.
| |
[pagina 18]
| |
[13] Niets verwonderlijksDergelijke speculaties zijn niets verwonderlijks,
want de Erfzonde is onbegrijpelijk,
en het wordt maar weinig helderder als we aannemen
dat het Adam vleide om heerser te worden
over elk zichtbaar schepsel, en dat schepsel,
dat wenste dat Adam zich met hem verbond, de hoop had
om door hem voor de dood te worden behoed.
Het mocht niet zo zijn, en Adam zelf verloor zijn onsterfelijkheid.
Het lijkt of de Erfzonde
de prometheïsche droom over de mens is,
een wezen zo begaafd dat het met de kracht van zijn geest
een beschaving zou scheppen en een medicijn tegen de dood zou vinden.
En of de nieuwe Adam, Christus, vlees is geworden en gestorven
om ons van de prometheïsche hoogmoed te bevrijden.
Die Mickiewicz zelf, dat is waar, absoluut niet de baas kon worden.
| |
[pagina 19]
| |
[14] Jij die geboren werdJij die geboren werd in deze nacht, en ons bevrijdt uit Satans macht Ieder die een gang van zaken als normaal beschouwt,
waarin de sterken triomferen en de zwakken ondergaan,
en het leven eindigt met de dood, stemt in met de heerschappij van de duivel.
Laat het christendom niet doen alsof het de wereld welgezind is,
als het daar de zonde van de begeerte ziet, ofwel de universele wil,
zoals de grote filosoof van het pessimisme, Schopenhauer, het noemde,
hij die in christendom en boeddhisme een gemeenschappelijke trek ontdekte,
het mededogen voor de bewoners van het aardse tranendal.
Wie zijn hoop in Jezus Christus stelt, verwacht Zijn komst
en het einde van de wereld, wanneer de eerste hemel en de eerste aarde
voorbij zijn en de dood niet meer bestaat.
| |
[pagina 20]
| |
[pagina 21]
| |
[15] Onze godsdienstOnze godsdienst putten we uit ons erbarmen met de mensen.
Ze zijn te zwak om te leven zonder goddelijk ontfermen.
Te zwak om het knarsend draaien van de helse wielen aan te horen.
Wie van ons kan zich verzoenen met een heelal zonder één stem
van mededogen, erbarmen of begrip?
Mens-zijn wil zeggen: volkomen vreemdheid te midden van de sterren.
Dat is voldoende reden om samen met anderen heiligdommen
op te richten van onvoorstelbare barmhartigheid.
| |
[pagina 22]
| |
[16] Om eerlijk te zijnOm eerlijk te zijn begrijp ik er niets van, wat bestaat
is alleen onze extatische dans, als deeltjes van een groot geheel.
Ze worden geboren en sterven, de dans laat niet af, ik sluit mijn ogen,
me verwerend tegen de menigte beelden die op me afstormt.
Misschien veins ik alleen maar gebaren en woorden, en daden,
vastgehouden in het mij toegewezen veld van de tijd.
Als homo ritualis, mij daarvan bewust, vervul ik
wat aan de meester van één dag wordt voorgeschreven.
| |
[pagina 23]
| |
[17] Waarom zou ik niet toegevenWaarom zou ik niet toegeven dat ik in mijn godsdienstigheid
nooit verder ben gekomen dan het boek Job?
Met het verschil dat Job zichzelf voor onschuldig hield,
terwijl ik mijn genen met mijn schuld bezwaarde.
Ik was niet onschuldig, ik wilde wel onschuldig zijn, maar kon het niet.
Het mij gezonden ongeluk verdroeg ik zonder God te vervloeken,
omdat ik nu eenmaal had geleerd God niet daarvoor te vervloeken
dat hij me als mens zo had geschapen en niet anders.
Mijn ongeluk, meende ik, was de straf voor mijn bestaan.
Dag en nacht richtte ik de vraag tot God: Waarom?
Tot het einde toe onzeker of ik
Zijn onheldere antwoord wel begreep.
| |
[pagina 24]
| |
[18] Als ik nietAls ik niet een ruime dosis kennis had bezeten
van wat trots, hoogmoed of ijdelheid genoemd wordt,
had ik het misschien serieus genomen, die vertoning die niet zozeer eindigt
met het vallen van het doek als met een donderslag bij heldere hemel.
Maar het komische van die voorstelling is zo weergaloos
dat de dood een ongepaste straf lijkt voor die ongelukkige poppen,
voor hun spel van grootspraak en hun trouweloze successen.
Ik denk er met verdriet aan, wanneer ik mezelf
onder de deelnemers van het feest zie.
En dan, ik geef het toe, kan ik moeilijk geloven in een onsterfelijke ziel.
| |
[pagina 25]
| |
[pagina 26]
| |
[19] Tja, aan de dood ontkom je nietTja, aan de dood ontkom je niet.
De dood is reusachtig en onbegrijpelijk.
Vruchteloos willen we op Allerzielen de stemmen horen
uit de duistere onderaardse streken, uit She'ol, uit Hades.
We zijn dartelende konijntjes
die niet beseffen dat ze onder het mes gaan.
Wanneer het hart is blijven staan, komt er niets meer,
zeggen mijn tijdgenoten met een schouderophalen.
De christenen hebben het geloof in de strenge Rechter verloren,
die de zondaren veroordeelt tot ketels met ziedende pek.
Ik heb profijt gehad van het lezen van Swedenborg,
bij wie geen enkel vonnis van boven komt
en de zielen van de doden, als door een magneet, worden aangetrokken
tot verwante zielen,
door hun karma, als bij de boeddhisten.
In mij voel ik zoveel ononthuld kwaad
dat ik een hellevaart niet uitgesloten acht.
Dat zal zeker de Hel van de kunstenaars zijn,
dat wil zeggen van mensen die de volmaaktheid van hun werk
hoger stelden dan hun plichten als echtgenoot, vader,
broeder en medeburger.
| |
[pagina 27]
| |
[20] De grensIk had een droom over een moeilijk te overschrijden grens,
en ik heb er toch veel overschreden, in weerwil van de bewakers
van staten en imperia.
Die droom had niets te betekenen, want ging in feite daarover
dat alles goed is, zolang niemand ons dwingt
een grens te overschrijden.
Aan deze kant een groen, donzig tapijt,
maar dat waren de kruinen van een tropisch woud,
daarboven zweefden wij, vogels.
Aan de andere kant geen enkel ding dat we zouden kunnen
zien, aanraken, horen, proeven.
We zijn op weg daarheen, treuzelend, als emigranten
die geen geluk verwachten in de verre landen van de ballingschap.
| |
[pagina 28]
| |
[21] Om mijzelf ten slotteOm mijzelf ten slotte te presenteren als een erfgenaam van mystieke loges,
en ook als een mens die anders is dan in de legende.
Zogenaamd voor het geluk geboren, iemand die alles lukt,
oogstte ik in een lang en vlijtig leven eerbewijs na eerbewijs.
In werkelijkheid ging het heel anders,
maar trots en schaamte weerhielden mij van openhartigheid.
In mijn schooljaren, de ruwheid van het sportveld, erkende ik
mijn onvermogen om te strijden en vroeg begon ik
een vervangende roeping te kweken.
Later maakte ik werkelijke, geen ingebeelde tragedies mee,
des te moeilijker te dragen omdat ik mij niet onschuldig wist.
Ik leerde mijn ongeluk dragen zoals je kreupelheid draagt,
maar mijn lezers konden dat zelden opmaken uit mijn geschriften.
Enkel mijn donkere toonzetting en de neiging tot een speciale,
haast manicheïsche, variant van het christendom
konden hen op het juiste spoor brengen.
Voeg daarbij de verstrikking van dit individu in de geschiedenis
van de twintigste eeuw, de absurditeit van zijn daden
en series wonderbare reddingen.
Alsof mijn vervangende roeping werd bevestigd
en de Heer van mij verlangde dat ik mijn werk voltooide.
Ik werkte hard en zocht de grootheid; haar niet-bereiken
weet ik aan de armoedige tijd.
De grootheid bij anderen vindend, nu en dan bij mezelf,
was ik dankbaar voor het geschenk dat ik mocht deelnemen
aan het buitengewone goddelijke plan met de stervelingen.
| |
[pagina 29]
| |
[22] Heb begripHeb begrip voor mensen met een zwak geloof.
Ik geloof ook de ene dag wel, en de andere niet.
Maar ik voel me goed in de biddende menigte.
Omdat zij geloven, helpen ze mij geloven
in hun eigen bestaan, van onbevattelijke wezens.
Ik ben niet vergeten dat ze als niet veel lager
dan de hemelse machten werden geschapen.
Onder hun lelijkheid, het brandmerk van hun alledaagsheid,
zijn ze zuiver, wanneer ze zingen klopt in hun kelen
de ader van de vervoering -
het meest als ze voor het beeldje van de Moeder Gods staan,
dat zo is gevormd als zij zich aan een kind in Lourdes vertoonde.
Natuurlijk, ik ben sceptisch, maar ik zing mee
en overwin op die manier de tegenstelling
tussen mijn privé-godsdienst en godsdienst van het ritueel.
| |
[pagina 30]
| |
[23] De mooie dameMooie Dame, U die zich in Lourdes en Fatima aan de kinderen vertoonde.
Het meest verbazend was toen, zoals de kinderen zeggen,
Uw onuitsprekelijke gratie.
Alsof U eraan wilde herinneren dat de schoonheid
een van de componenten van de wereld is.
Wat ik kan bevestigen - ik was in Lourdes,
als pelgrim bij de grot, waar de rivier ruist
en in de schone lucht boven de bergen een tipje van de maan te zien is.
U stond, zeggen de kinderen, boven een niet zo hoog boompje,
maar Uw voeten zweefden ongeveer tien centimeter boven zijn bladeren.
U had geen lichaam als een geestverschijning, U was van immateriële materie,
en de knoopjes van Uw jurk waren scherp te onderscheiden.
Ik vroeg U om een wonder, maar ik was mij er ook van bewust
dat ik uit een land kom waar uw sanctuaria dienen
om een nationale hersenschim te versterken
en de mensen zich, wanneer de vijand binnenvalt,
onder uw bescherming stellen, als van een heidense godin.
Mijn aanwezigheid hier werd vertroebeld door de plicht
van de dichter, die zulke primitieve voorstellingen niet mag bijvallen.
Maar niettemin trouw wenst te blijven aan Uw ondoorgrondelijke intentie
om U te vertonen aan de kinderen in Lourdes en Fatima.
|
|