Bij Ents spaarzame gebruik van leestekens valt op hoe vaak hij een vraagteken zet.
Bijbeltaal en christelijke connotaties spelen in zijn poëtisch register onverminderd de hoofdrol. ‘Ik ben dor land’ is een representatief zinnetje, naast een overvloed aan beladen begrippen als verbondenheid, schuld, belofte, genezing, verlossing, vervulling, naaktheid, troost, duisternis, zegen, licht, prijzen en bewaren. De gedichten houden desondanks hun eigen toon, omdat Ents religiositeit het hele bestaan omvat. De concrete realiteit is terug te vinden in kenmerkende woorden als badkamer, outlook-express, radiatoren, drijfstangen, stopcontacten, virtueel, composthoop, coureur, toiletpot, verrassingsmenu.
Wezenlijk in deze bundel is dus het afleggen van symboliek en verbeelding in de waarneming van de werkelijkheid. Het gaat om werkelijk kijken, om onthullen; niet om verklaren.
Dat juist poëzie, dus taal, een kwestie van zingeving en verbeelding is, vormt in dit licht een paradoxale constatering. De dichter realiseert zich dat:
[...] verstijfd van schrik
vernemend dat uiteindelijk niet, nee, nooit
het lied, nooit het woord, maar het licht
(‘Tegelijk uit wil en genade’)
De zinnen en de zintuigen, dat is: de taal en het waarnemen, verdragen elkaar niet. Maar hoe zou een dichter de taal kunnen afzweren? Is menselijk waarnemen trouwens wel mogelijk zonder benoemen?
Die tegenstelling is inderdaad schijnbaar. Het gaat in poëzie om de volgende stap: wat doet de dichter-waarnemer met zijn ervaring? Ent maakt er een ‘getuigenis’ van, gericht op anderen.
Steeds gaat het om relaties in deze bundel: het ‘ik’ beperkt zich niet tot onbevangen waarnemen, maar zoekt contact, wil ‘het eeuwige moment’ ervaren. Herkenbaar is hier de visie van Martin Buber, aan wiens werk bijvoorbeeld de titel van het gedicht ‘Tegelijk uit wil en genade’ ontleend is. Buber spreekt van de levende relatie tussen het ik en de wereld, zodra de wereld ‘jij’ wordt: de aangesprokene, de gelijkwaardige. Buber onderscheidt daarbij de wereld van de natuur, de wereld van de medemens en de geestelijke wereld. Uiteindelijk leidt dit aanspreken van de ervaren jij tot ‘een blik op de zoom van het eeuwige Jij’.
Jij bent het dus, jij rots
Jouw schaduw beschermt mij
(‘Ontmoeting met een zandkorrel’)
Ents waarneming valt samen met het ontmoeten van het ogenschijnlijk geringe. Zijn poëzie ontleent daar zelfs geborgenheid aan. Ook deze dichter is nu eenmaal meer ziener dan kijker.