In strofe 1 ziet een ik-figuur ‘ze’ (waarschijnlijk zijn ouders) uit het zicht verdwijnen. Ze gaan naar de kerk, maar de ik, hoewel nog (te) jong, gaat niet mee. Mooi vind ik het gebruik van de uitdrukking ‘de dienst uitmaken’, omdat hier zowel het gezegde als de kerkdienst meespeelt. Het woord ‘die’ aan het begin van regel 3 lijkt me overbodig.
Ook ‘de tijd / van volgen is voorbij’ is aardig, omdat het zowel het letterlijk achternalopen oproept, als het volgzaam zijn.
In plaats van naar de kerk gaat de ik naar ‘de vijver’, waar hij vissende mannen ziet. De beeldspraak van dansende speeltjes is afgesleten en had dus niet gebruikt moeten worden. Een beeld moet immers versterkend werken, niet verslappend. De enige overeenkomst tussen de dobbers en de speeltjes is dat ze drijven. Vissers roepen bij mij vooral een beeld van ingekeerdheid op, wat weer mooi rijmt met de stille reiger, maar wat niet klopt met die vrolijk dansende speeltjes. Met enige goede wil zou je het vissen als spelen voor mannen kunnen zien, maar volgens mij gaat het daar in het gedicht helemaal niet om.
Het beste woord uit de tweede strofe is natuurlijk ‘moedergrijs’, omdat het zowel iets koesterends, moederlijks heeft, als iets onbeduidends, alledaags, zeker in combinatie met ‘stil’.
De derde strofe is vreselijk. Zo'n geëxalteerd ‘o’ is al nauwelijks zonder ironie te gebruiken en het expliciete ‘genade’ slaat alles kapot. Hier mag de lezer niets meer doen. De dichter schrijft voor hoe de lezer het gedicht moet lezen.
Ook inhoudelijk is het niet allemaal even waarschijnlijk. Waarom zou juist zo'n verstilde scène uitnodigen tot zingen? Ik zag al voor me dat de reiger verschrikt weg zou vliegen en dat vissers zouden beginnen te schelden en te gooien met hun reservedobbers. Meteen zouden de omstandigheden die tot zingen uitnodigden verdwenen zijn.
De ik wil niet slechts gaan zingen, hij doet het ook nog. Dat hij dan zingt met de stem van zijn vader, vind ik wel weer mooi. Met de reiger was de moeder het gedicht binnengekomen en aan het eind doet ook de vader mee. De ik die de ouders niet wilde volgen, vindt ze via een omweg toch. Maar erg waarschijnlijk is het allemaal niet.
Dirk van Dijk (1975) woont in Utrecht en studeert aan de Universiteit Utrecht.
Teunis Bunt (1959) is persvoorlichter bij de Bond tegen het vloeken en literair medewerker bij het Nederlands Dagblad. Voor uitgeverij Mozaïek redigeert hij een poëziereeks. Hij publiceerde literaire recensies en interviews in diverse tijdschriften.