Liter. Jaargang 7
(2004)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Hans Ester
| |
[pagina 34]
| |
Wanneer ons subjectieve geheugen ons in de steek laat en wij de vragen niet meer uit ons geheugen kunnen opdiepen waarop het leven in de negentiende en de twintigste eeuw het antwoord was, dan hebben we gelukkig nog het geheugen dat in boeken is neergeslagen, is vastgelegd; een geheugen, dat als schat werd bewaard. Als er ook maar één exemplaar van een boek bewaard gebleven is, kan dat boek zijn weg van vermenigvuldiging en zijn taak van inwerking en opwekking beginnen. Wat ooit schriftelijk is gefixeerd, kunnen we niet ontkennen. We kunnen het hooguit ad acta leggen. Een enkele stem is dan genoeg om de sluimering van een tekst te beëindigen en de tekst opnieuw tot leven te laten komen. Voorbeelden hiervan zijn er vele. Ik denk aan Charlotte Salomon met haar getekende en geschreven levensverhaal met de titel Leben oder Theater? Anne Frank en Etty Hillesum zijn andere voorbeelden. Het komt op het vinden en koesteren aan. Iemand moet het belang ervan inzien en aanvoelen. Het broze kan het machtige worden. De consequentie van deze observatie is dat er een bijzondere verantwoordelijkheid rust op de cultuurdragers in een menselijke gemeenschap. Cultuurdragers worden geacht hun penningske bij te dragen aan de levendige discussie met datgene wat onder de rubriek ‘Ad Acta’ onder het stof der tijden dreigt te verdwijnen. | |
Schuld, straf en vergevingDrie begrippen wil ik op de voorgrond plaatsen die bijna vergeten zijn: schuld, straf en vergeving. Er zijn ook andere begrippen denkbaar in deze categorie. ‘Zonde’ zou een dergelijk begrip zijn. In hun boek Jesus von Nasaret (München 2001, derde druk) schrijven Dorothee Sölle en Luise Schottroff het volgende over het woord ‘zonde’: ‘Het christelijke begrip “zonde” is in de postchristelijke wereld aan lagerwal geraakt. Dit begrip wordt gebruikt voor verkeerde diëten, voor verkeersovertredingen en voor seksueel gedrag. De ernstige betekenis van zonde wijst naar de scheiding van God als de scheiding van datgene wat Gods wil is, namelijk leven in de volheid voor alle schepselen op aarde’ (blz. 128). Hierbij vallen uiteraard kanttekeningen te plaatsen. Mij is het om de devaluatie van het begrip te doen. Deze degradatie van het woord ‘zonde’ geldt in het Nederlands vermoedelijk nog veel sterker dan in het Duits. Aan geen ander woord laat zich zo overduidelijk het proces van secularisatie aflezen: wat zonde van de gemorste suiker. Zijn de drie kernbegrippen schuld, straf en vergeving ook ‘aan lager wal geraakt’? Zijn ze gedegradeerd, in een dubieuze omgeving terechtgekomen waar hun oorspronkelijke betekenis is vervaagd? Sölle en Schottroff gaan van het a priori van de gewenste betekenis uit. Wanneer we hun intentie delen, kan de vraag als schijnwerper op onze begrippen dienen. Een ‘ernstige, serieuze betekenis’ van schuld, straf en vergeving, waar vinden we die dan? In Van Dale's Groot Woordenboek | |
[pagina 35]
| |
der Nederlandse Taal? Kan een woordenboek ons levensoriëntatie schenken? Ik geef de betekenis van schuld uit een willekeurig Duits woordenboek: schuld = ‘oorzaak van iets onaangenaams, kwaads of van een ongeluk’. En als tweede betekenis: ‘bepaald gedrag, een bepaalde daad, waarmee iemand normen en waarden overtreedt, begaan onrecht, moreel tekort schieten, verwijtbare handeling die tot straf moet leiden.’ De tweede betekenis komt dichter bij het serieuze niveau dan de eerste. We kunnen ook nog een blik werpen in Fockema Andreaes' Juridisch Woordenboek (1985, vijfde druk). Dit woordenboek omschrijft ‘schuld’ als: ‘Verwijtbaarheid in de vorm van nalatigheid, onvoorzichtigheid, anders hebben kunnen handelen dan men deed, met name bij onrechtmatige daad [...]’. Voor een juist bewustzijn van schuld, en ook voor een zuiver bewustzijn van straf en vergeving, hebben wij een levende voorstelling, een kader nodig, waarbinnen wij onze diepste gevoelens, angsten, agressies en wensen kunnen beschrijven, een rasterwerk waaraan we die als het ware kunnen vasthechten. Kan de literatuur daarbij als middel fungeren? Daarmee bedoel ik dat wij de bezinning op begrippen die voor ons leven van vitaal belang zijn niet in de literatuur maar in dialoog met de literatuur vinden. Vandaar de woorden kader en raster: die veronderstellen een eigen inbreng. Literatuur en ethiek zijn elkaar gedurende de laatste decennia weer nader gekomen. De veelvuldig beschimpte levenshulp, hulp bij de oriëntatie in het leven, is opnieuw ‘salonfähig’. Om dit te verduidelijken wijs ik op de gedachten van de Amerikaanse letterkundige Martha Nussbaum. Nussbaum is een stem uit het koor van degenen die ethische vraagstellingen binnen de literatuurwetenschap ondersteunen. Wie ethische vraagstellingen wil (her)invoeren in de literatuurwetenschap heeft een solide antwoord nodig op de vraag naar de verbinding van literatuur en ethiek. Te overwegen is de definitie of begripsbepaling die de Nijmeegse filosoof Paul van Tongeren heeft gegeven. Volgens van Tongeren is ethiek reflectie op het menselijk handelen vanuit het gezichtspunt van de morele kwaliteit van dat handelen en gericht op verbetering ervan. Met het oog op de literatuur is deze opvatting zo te begrijpen dat de literatuur ons vermogen om sympathie te voelen vergroot. We kunnen dit inzicht nog uitbreiden, doordat we samen met Martha Nussbaum erop wijzen dat literaire teksten een soort scholing in ontvankelijkheid en oordeelsvermogen vormen. Literaire werken hebben de creatieve eigenschap dat zij ruimte verschaffen aan het nadenken over het gelezene. Bij lezen behoort reflectie. Literaire werken scheppen daarmee een ruimte van vrijheid voor het denken over de ethische implicaties van het menselijk handelen. Omwille van de volledigheid wijs ik op de opvatting die het literaire werk als | |
[pagina 36]
| |
drager van een zeker levensgevoel beschouwt, als aan het ethische voorafgaande waarneming van de werkelijkheid, die dus ook aan het nadenken voorafgaat. Maar bestaat er wel iets dat aan het ethische voorafgaat? Is de fantasie bijvoorbeeld preethisch? Als dat zo is, welke functie vervult de fantasie dan bij de onvertroebelde waarneming van de werkelijkheid? Is er een zuivere aanschouwing van de werkelijkheid mogelijk? Met deze vragen begint een weg terug in de geschiedenis, op zijn minst tot in de Romantiek. Dit zou echter van het hoofdthema, de vraag naar de relevantie van de drie begrippen uit de subtitel, afleiden. | |
BildungVier schrijvers passeren de revue: Adalbert Stifter, Gottfried Keller, Theodor Fontane en Franz Kafka. Ieder voor zich vertegenwoordigen zij een bepaalde fase in het denken. Bij hen vinden wij historisch gezien wezenlijke stadia van het denken en dichten over schuld, straf en vergeving. Het is van belang deze schrijvers te zien tegen de achtergrond van de grote gedachte van de Klassieke Periode of zogenaamde Klassik in Duitsland (over het algemeen gedateerd van 1786 tot 1805). Het ideaal van die tijd was de door Friedrich von Schiller geformuleerde voorstelling van de esthetische opvoeding van de mens. In de esthetische opvoeding zag Schiller de sleutel tot de vorming van een hoogstaande menselijke gemeenschap. In het kielzog van de ideeën van Goethe en Schiller, kortom van de ‘Klassik’, werd het begrip ‘Bildung’ tot kernbegrip, in het bijzonder onderbouwd door Wilhelm von Humboldt. Het ideaal van Bildung oriënteerde zich niet primair op het maatschappelijke en het politieke. Het ging om de alzijdige ontwikkeling van de individuele mens, om die mens in staat te stellen tot een zelfstandig ethisch oordeel. De erfenis van de grote Klassiker heeft haar weg naar de opvoedings- en leerinstituten van Duitsland en Nederland gevonden. Met deze erfenis moesten de schrijvers daarna in discussie gaan. Zij moesten hun standpunt ertegenover bepalen. Uiteraard konden zulke schrijvers Goethe verwerpen, maar ze konden hem niet negeren. De massieve vraag voor de auteurs van de negentiende eeuw was de vraag naar de morele rechtvaardiging van de mens in het licht van de vragen en problemen die dat leven in de negentiende eeuw met zich meebracht. Het begrip ‘leven’ wordt hier niet abstract bedoeld, in de zin van een algemeen vitaal principe. Het gaat om een leven dat zich gedurende de decennia afspeelde waarin het grote ideaal van Bildung en vorming steeds sterker een elitair karakter kreeg, namelijk tegen de achtergrond van de lichamelijke en geestelijke misère van de nieuwe stand, de vierde stand, of misschien moeten we zeggen: de nieuwe klasse, die van de proletariërs. | |
[pagina 37]
| |
Adalbert Stifter en de ordening der dingenBij Adalbert Stifter (1805-1868) wordt de ordening der dingen verstoord, aangetast en hersteld. Hoe moeten wij ons het kwetsen, het beschadigen van deze ordening voorstellen? De roman van Stifter waar ik nu uw aandacht voor vraag, is de grote roman Der Nachsommer (De nazomer) uit het jaar 1857. Stifters roman verscheen in hetzelfde jaar als Gustave Flauberts Madame Bovary, een roman waarin schuld zeer prominent is vertegenwoordigd. In Madame Bovary wordt de mogelijkheid tot vergeving der zonden in het rooms-katholieke sacrament der zieken door de stervende Emma met haar laatste krachten afgewezen. Hoe ligt dat bij Stifter? De vooronderstelling bij al het vertelde is bij Stifter de door God gewilde ordening van de natuur en van de mensen met hun cultuuruitingen binnen het grote geheel van de geschapen werkelijkheid. Ook de liefde van mens tot mens valt daaronder, evenals de kunst. Wie tegen die ordening ingaat, wordt schuldig en moet van deze schuld de consequentie dragen. In het geval van Der Nachsommer bevindt de hoofdfiguur Heinrich Drendorf zich in een leerproces dat jaren zal omvatten. Dat leerproces is een Bildungsproces van de zuiverste soort. Niet primair sociaal gericht, maar eerder esthetisch of ethisch ten opzichte van de gegeven ordening. De gastheer van Heinrich tijdens zijn onderzoekingstochten door de bergen van Oostenrijk, baron von Risach, instrueert hem tijdens diens groeiproces naar inzicht in de samenhang der dingen. Vooral behoedt Risach deze Heinrich voor de schuld die hij als gevolg van een geheime liefde tussen hem en de dochter des huizes tijdens zijn jaren als huisleraar op zich heeft geladen. Voor Risach is slechts een nazomer van het geluk weggelegd dat mogelijk zou zijn geweest. De schuld heeft betrekking op het aantasten van een vooraf bestaande heelheid die haar bron in de Schepper vindt. Bij de vergelijking met andere schrijvers ligt hier voor mij de kern. Die kern heet: goddelijke scheppingsordening. De natuur maakt daar deel van uit, evenals de liefde tussen man en vrouw. Die liefde heeft tijd nodig om te rijpen. De lichamelijke gemeenschap van man en vrouw is de bezegeling van een geestelijk groeiproces dat de tijd moet hebben, zoals de vele jaren omvattende verloving van Heinrich met Natalie bewijst. Wie deze samenhang verstoort, heeft het ware geluk verbeurd. Maar het leven dat doorgaat, kan tot zegen van anderen zijn en daarmee het verzuimde naar vermogen goedmaken. Stifter is een Boheems-Oostenrijkse schrijver uit de Biedermeiertijd, de burgerlijke vervolgperiode van de Romantiek. God als de Almachtige, als de wijze en betrouwbare Schepper staat aan de basis van Stifters denken. | |
[pagina 38]
| |
Gottfried Keller en de sociale schuldDe negentiende eeuw probeert een houding te vinden ten opzichte van de Bildungsroman, in het Engels novel of education, de roman waarin een individu gevolgd wordt gedurende jaren van vorming totdat dit individu een niveau van persoonlijke vervolmaking en sociale harmonie bereikt. In de grote roman Der grüne Heinrich uit 1854 (grondig omgewerkt in 1880) van de Zwitserse auteur Gottfried Keller (1819-1890) staat de ontwikkeling van de jongen Heinrich Lee in het middelpunt. Zijn vader overlijdt wanneer Heinrich nog jong is. De roman laat hem in contact komen met een grote verscheidenheid van sociale kringen: het kleine gezin, de school, de kerk, de familie, een gemeenschap van kunstenaars, de adel. Ten slotte eindigt Heinrich gedesillusioneerd. Hij is in iedere kring schuldig geworden. Het schuldigst is hij in de verwaarlozing van zijn moeder. In de tweede versie die Keller van de roman schreef, bereikt Heinrich, na jaren in den vreemde te hebben doorgebracht, zijn moeder in het laatste uur voor haar sterven. Wordt hem door zijn moeder de schuld vergeven? We weten het niet. Maar Heinrich doet boete voor een willens en wetens ontspoord leven, door als stadsklerk van zijn geboortedorp zijn laatste levensjaren in dienst te stellen van de menselijke gemeenschap. Terwijl de menselijke schuld bij Stifter duidelijk markeerbaar was ten opzichte van een door God gewilde natuurlijke en sociale ordening, is de ordening zelf bij Keller de toetssteen voor het al of niet slagen van het menselijk bestaan. Het accent is verschoven van een overkoepelende macht, van God, naar de maatschappij. | |
‘In orde zijn’ bij Theodor FontaneOok uit het werk van Theodor Fontane (1819-1898) kies ik één roman ter verduidelijking van een bepaalde, historisch aanwijsbare positie ten opzichte van schuld: Effi Briest uit 1895. De hoofdfiguur Effi trouwt zeer jong. Ze wordt min of meer uitgehuwelijkt aan een jeugdliefde van haar moeder, Geert von Innstetten. In het stadje Kessin aan de Oostzee waar het paar zich vestigt, begint Effi een intieme verhouding met de aldaar gelegerde majoor Von Crampas. De verhouding is voor een aanzienlijk deel tegen de wil, of beter gezegd: tegen het wezen, van Effi. Zij voelt zich ontrouw tegenover haar erotisch gezien kille echtgenoot, maar bovenal voelt ze dat ze, door toe te geven aan de pogingen van Crampas om haar te verleiden, ontrouw is geworden jegens zichzelf. Zij voelt zich schuldig door deze vorm van ontrouw aan een innerlijke wet. Het gewicht van deze innerlijke wet komt tot uitdrukking in associaties van Effi met de mythische (uit Franse sagen stammende) vrouwenfiguur Melusine. Ook voor Melusine, de vrouw die uit het water afkomstig is en een bepaalde levenswet niet mag overtreden, geldt dat zij bovenal de innerlijke wet dient te respecteren. Aan de dorpspredikant van haar ouders in Hohen-Cremmen vraagt Effi | |
[pagina 39]
| |
of zij, die voelt dat ze gaat sterven, wel in de hemel zal komen. Ondanks de vertrouwelijke omgang met een dienaar des Heren, zijn het niet de Tien Geboden en de Zaligsprekingen uit de Bergrede die als kader van schuld, straf en vergeving dienen. Uiteindelijk bepalend is de innerlijke wet. Deze innerlijke wet velt een zwaarwegend oordeel over de mate van schuld en onschuld. Het proces dat om deze schuld heen is opgebouwd, onttrekt zich aan sociale categorieën. Het gaat niet om het oordeel van de samenleving, zoals in Der grüne Heinrich van Keller. Het gaat om de levenswet die bij dit individu hoort. Die levenswet overtreedt Effi. Daarom moet zij sterven, vergelijkbaar met een mythische gestalte als Melusine en met een sprookjesfiguur als Andersens kleine zeemeermin. De zeemeermin lost op in schuim. De nog zeer jonge Effi wordt begraven op de plaats waar vroeger de zonnewijzer stond en de heliotroop bloeide. Het leven gaat door. Haar ouders bereiden een tochtje per koets door de omgeving voor. De enige die tot het uiterste lijdt onder de manier waarop Effi's leven tot een einde is gekomen, is de hond, de Newfoundlander Rollo. Dit schepsel, dat zelf dichtbij de elementaire levenswetten staat, legt een ultieme vorm van medelijden aan de dag. Ook Rollo zal ongetwijfeld spoedig sterven. | |
Franz Kafka en de schuld zonder afzenderBij Franz Kafka (1883-1924) is de schuld alom present. Maar de schuld van de mens is uiterst ondoorzichtig geworden. Schuldig wordt een mens wanneer er een keuze is. Is de weg al volledig vastgelegd, dan kun je moeilijk van een keuze spreken. De hoofdfiguur uit Kafka's roman Het proces uit 1925 wordt op een kwade dag gearresteerd, maar de reden van de arrestatie kent hij niet. De bewakers vertellen Josef K. dat het niet zo is dat zij erop uit worden gestuurd om ‘schuld in de bevolking te zoeken’, de schuld trekt de bewakers aan. Het initiatief van de arrestatie en de onafwendbaarheid van het daaropvolgende proces liggen dus bij Josef K. zelf. Maar zo ziet hij het helemaal niet. De lezer zal zijn visie ongetwijfeld delen. Moet Josef K. zich van deze ongemotiveerde arrestatie dan maar niets aantrekken? Of moet hij een voor hemzelf acceptabele mate van schuld bekennen en zich vervolgens zo goed mogelijk zien te verdedigen? Josef K. en de lezer belanden in het labyrint van de alles overheersende schuld en haar dienaren. Er is geen God der genade tot wie Josef K. kan bidden om duidelijkheid en om vergeving. Wanneer Josef K. kort voor zijn terechtstelling de domkerk in zijn woonplaats betreedt, ontmoet hij daar de gevangeniskapelaan. Tegenover deze geestelijke die Josef K. op zijn schuld wijst, verdedigt laatstgenoemde zich: ‘“Maar ik ben niet schuldig”, zei K., “het is een vergissing. Hoe kan een mens überhaupt schuldig zijn. Wij zijn hier toch allemaal mensen. De een net zo goed als de ander.”’ En de reactie: ‘“Dat is juist”, zei de kapelaan, “maar zo praten de schuldigen altijd”.’ | |
[pagina 40]
| |
Bij Kafka is de schuld de basis van het menselijk bestaan. Er is echter geen instantie die vergeving schenkt. Van alle genoemde schrijvers is het het moeilijkst om vat te krijgen op Franz Kafka. Het zal zelfs nooit lukken om zijn romans te doorgronden en er een sluitende uitleg van te geven. De geciteerde zinnen weerspreken de logica waaraan wij gewend zijn geraakt en tegelijkertijd gaat er een vreemde fascinatie van hun schijnbare vanzelfsprekendheid uit. | |
Van God via de wereld via het ik naar het labyrintBij Stifter is de ordening tot God te herleiden en is de schuld een schuld ten opzichte van Gods geopenbaarde waarheid. Schuld is transcendent. Zij overstijgt de grenzen van het menselijke. Bij Keller is de schuld in wezen een verzuim van je sociale plichten. Bij Fontane leidt het overschrijden van je levenswet tot schuld. Geloof en religie zijn bij Fontane vermaatschappelijkt in de persoon van de dorpsdominee. Schuld is ontrouw aan je diepste wezen. Bij Kafka bereiken we de moderne en de postmoderne tijd. Geen auteur heeft zo sterk het levensgevoel van de twintigste eeuw literair vorm gegeven als Kafka. Bij Kafka is er altijd schuld. Maar het is ondoorzichtig hoe die schuld is ontstaan en tegen wie of wat de personages van deze auteur hebben gezondigd. Je kunt een verklaring verzinnen om het geheim van de schuld te openen - aan het einde van iedere roman en ieder verhaal valt het raadsel weer in het slot. | |
Onhistorisch en toch gefixeerd op de geschiedenisOnze tijd is onhistorisch, bijvoorbeeld door het loslaten van de oude vragen rondom schuld, straf en vergeving. Maar onze tijd is ook in een obsessieve mate op de geschiedenis georiënteerd. Deze fixatie op de geschiedenis uit zich in een enorme behoefte om te conserveren en te behoeden voor verval. De Duits-Amerikaanse literatuurwetenschapper Andreas Huyssen heeft onze huidige cultuur als een ‘museale cultuur’ betiteld (Public Culture 12 (2000) 1, blz. 21-38). Nog nooit tevoren werden zoveel musea gesticht als nu. Musea zijn bewaarplekken, garanties voor het toekomstig behoud van voorwerpen van allerlei aard. Maar het zijn tegelijk oorden van vervreemding, omdat de objecten hun oorspronkelijke zin zijn kwijtgeraakt en op een voor hen vreemde plaats terecht zijn gekomen. Een altaarschildering hoort niet echt in een museum. Die is ontvreemd aan de kerk waar ze thuis hoort. | |
Dialoog met het verleden in het licht van onze ervaringEen museum kan een excuus zijn voor de verwaarlozing van het object, zoals bij genoemde altaarschildering het geval is. Of duidelijker gezegd: een excuus voor | |
[pagina 41]
| |
het neutraliseren van de vragen die het object in volle vrijheid aan de gesprekspartner stelt. De literatuur uit het verleden kan een dergelijk museum worden. Dan ketsen wezenlijke vragen over schuld, straf en vergeving af op de onwil om deze vragen te laten spreken. In dat geval verarmt een samenleving, hoewel zij van mening is dat zij haar museale taken naar behoren heeft vervuld. Wat is dan precies die verarming? Aan het antwoord op die vraag gaat de vooronderstelling vooraf dat iedere menselijke gemeenschap ook een oordeelsgemeenschap moet zijn. Gemeenschappelijke oordelen op goede grondslag zijn onontbeerlijk. En daarvoor is het bewustzijn noodzakelijk dat een gemeenschap in een traditie van oordelen staat. Als mensen van nu zijn wij geen van allen losgekoppeld van de begrippen die het leven in de eeuwen vóór ons bepaalden. Wij vormen de in tijd het verst vooruitgeschoven post van de vragen en de antwoorden van Stifter, Keller, Fontane en Kafka. Wij zijn deel van een geheel van levensoriëntaties die een appèl op ons doen om te reageren. Ook al voegen wij een nieuw hoofdstuk aan het boek van vragen en antwoorden toe, dan nog zijn we deel van wat oorspronkelijk de actuele vragen en antwoorden waren. Het verleden is deel van ons en om die reden kunnen we dat niet straffeloos negeren of van ons los trachten te koppelen. Onze tijd biedt een zeer vruchtbare basis voor een nieuw bewustzijn van de samenhang tussen onze vragen en die van onze voorgangers. Die vruchtbaarheid en ontvankelijkheid komen tot uitdrukking in de rehabilitatie van het begrip samenhang zelf. Even leek het alsof binding en religie bij voorbaat al hun houdbaarheidsdatum hadden overschreden, maar dat beeld gaat niet meer op. De geïsoleerde waarneming is nu achterhaald: binnen het nieuwe denkpatroon zijn we ons bewust van de tijd als element van verbinding en beschouwen we de tijd niet als te overwinnen grootheid maar als dialoogpartner. Dat geeft ons een geweldige kans om over wezenlijke levensvragen, zoals die voortvloeien uit de trias schuld, straf en vergeving, opnieuw na te denken. Zodat we de momenten van beslissing niet verzuimen. De literatuur is daarbij onze onvermoeibare metgezel. Hans Ester (1946) doceert literatuurwetenschap en Duitsland-Studies aan de Radboud Universiteit Nijmegen en is voorzitter van het Christelijk Literair Overleg (clo). In 2003 publiceerde hij de volgende boeken: In de ban van Nietzsche (samen met M. Evers) en Künstler-Bilder samen met G. van Gemert). |
|