Kritieken
‘Is vrezen vieren dat ik nog niet ken?’
‘Een gouden kleinood van Lloyd Haft, voor de opperzangmeester.’ Zo had Naar Psalm 56 uit de nieuwe bundel De psalmen in de bewerking van Lloyd Haft moeten beginnen. Misschien omdat het van trots zou getuigen en omdat dàt niet zou passen bij de bescheiden en bedachtzame toon van de gedichten, liet Haft die opening achterwege.
Toch zou enige trots te rechtvaardigen zijn. Van 150 psalmen gedichten maken, die dan zo zingen, schreeuwen en vragen dat het vanzelf weer psalmen worden, is niet niks. Alles wat een gedicht nodig heeft om een psalm te worden, is aanwezig in deze psalmen: de gerichtheid op God, de volstrekte eerlijkheid over de eigen situatie en de vrijmoedigheid waarmee die situatie aan de Allerhoogste kenbaar wordt gemaakt.
Neem van mij aan dat ik u nodig heb.
sta niet met reukwerk voor u.
is een hart in uw aangezicht.
De sprekende persoon in deze psalm durft God zijn tekort aan te bieden. Hij heeft aanvaard dat hij niets anders heeft dan leegte en offert dus maar zijn leegte aan God met de vraag om de vervulling ervan. ‘Neem van mij aan dat ik u nodig heb.’ Iemand die God nodig heeft, maar Hem nog moet ontberen - dat is een bekende figuur in de psalmen. In psalm 22 is er ook zo'n door God verlatene aan het woord. Maar hij legt zich niet bij die situatie neer, maar schreeuwt dag en nacht. ‘Mijn God! Ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet; en des nachts en ik heb geen stilte. Doch Gij zijt heilig, wonende onder de lofzangen Israëls.’ Hij trekt zich op aan de gedachte dat God het kwade niet passief kan aanzien, dat Hij erboven staat. Bovendien wordt God voortdurend door het hele volk geprezen. Daar zal dan zeker een reden voor zijn. Vervolgens geeft de ‘ik’ de essentie van die lofzang weer: ‘Op U hebben onze vaders vertrouwd; zij hebben vertrouwd, en Gij hebt hen uitgeholpen.’ Waarschijnlijk is dit een verwijzing naar de wonderen bij de uittocht.
In dit fragment van psalm 22 spelen drie figuren een rol: de zwijgende God, de roepende ‘ik’ en de vaderen met hun verhoorde gebeden. De ik-figuur brengt zich te binnen dat God al-