hoofdkenmerk van literair proza is dat het iets oproept, dat het suggestief is, dat de lezer beelden voor ogen krijgt, dat diens verbeelding aan de gang gebracht wordt door wat er gebeurt, niet door alle informatie die de auteur daartussendoor strooit. Een schrijver moet niet vertellen, maar tonen, laten zien. Als Guurtje Leguijt wil leren schrijven, zal ze eerst moeten leren schrappen.
Die kunst verstaat Marianne Witvliet beter. Ze heeft een beeldende stijl en haar roman Gebroken wit heeft mij geboeid. Sommige gedeelten van haar verhaal raakten mij werkelijk, maar over het geheel genomen drukt de boodschappelijkheid te zwaar op haar boek. Ze wil haar lezers zó graag van alles meegeven, dat dit afbreuk doet aan de zeggingskracht van haar verhaal. Het gaat over een vastgelopen oudere vrouw, die zich in een huis in Frankrijk terugtrekt om tot zichzelf te komen. Natuurlijk komt ze daar dan mensen tegen die haar helpen overeind te krabbelen. Vooral het geloofselement, de liefde die ze ervaart van God, ligt er naar mijn smaak te dik bovenop. In dit opzicht laat ook Witvliet te weinig aan de lezer over.
Brandglas van Sjaak Verboom heb ik met toenemende tegenzin voor ruim de helft gelezen. De ingrediënten van het boek waren veelbelovend: een Hollandse burgerman die in aanraking komt met een vluchteling uit Kosovo, die de liefde wint van de jonge weduwe Maria, maar de uitwerking is teleurstellend. Voortdurend struikel ik in dit boek over de stijl, voortdurend stel ik mij vragen als: klopt dit? is dit waarschijnlijk? Bij Marjanne Witvliet kwam ik ook al van zulke details tegen, maar Sjaak Verboom grossiert erin. Saai, krakkemikkig proza.
Laatste nacht van Els Florijn beviel me beter. De schrijfster heeft mij tenminste nieuwsgierig gemaakt naar de afloop van het verhaal, wat zeker een verdienste is. Verrassend (in positieve zin) vind ik vooral, dat haar hoofdpersoon zich niet bekeert. Je voelt het aankomen, want hij is in aanraking gekomen met een lieve, gelovige vrouw. Maar op het eind van het boek vlucht hij van haar weg.
Toch vind ik Laatste nacht geen echt goed boek. Het wil te nadrukkelijk ‘literair’ overkomen, met meteen al in het begin een nadrukkelijk ‘interessante’ structuur, te geconstrueerde dromen, en wederom veel details en onwaarschijnlijkheden waarover ik ga piekeren. Maar Els Florijn getuigt in dit boek van iets tegendraads en origineels, en zou wellicht kunnen uitgroeien tot een goede schrijfster.
Redacteur Beppie de Rooy mag het nu bij uitgeverij Boekencentrum proberen. Daar was kort tevoren al Peter van Dijk aangenomen als redacteur voor fictie en poëzie. Maar Teunis Bunt was toch al poëzieredacteur? Het klinkt veelbelovend. Wat nog ontbreekt, is het fonds zelf. De Boekencentrum-imprint Mozaïek werd tot nu toe bevuild met allerhande lectuurachtige vertalingen van buitenlandse fictie. Tegen het uitbrengen van lucratieve poëziebloemlezingen om daarmee een mooie literaire reeks onverkoopbare poëziebundels te financieren, lijkt me geen enkel bezwaar, maar hou het fonds wel literair, en laat boeken van A.F. Troost en Joke Verweerd rustig onder de Boekencentrum-vlag verschijnen. Is een literair fonds (met dichtbundels en romans, maar ook essays, literaire biografieën e.d.) in het christelijke letterlandje dan wel haalbaar? Zolang de managers het overlaten aan literair onderlegde redacteuren, en bereid zijn daar eens voor langere tijd wat geld in te steken, acht ik dat op termijn niet uitgesloten. Maar geef dat dan eens ten minste tien jaar lang een kans, en leg de literaire lat wat hoger alstublieft. [DZ]