‘ongeschonden’ is, niet kapot, niet aangetast. Misschien bedoelt de dichter dat zee nog een stukje onaangetaste, ongerepte natuur is, waarin de mens nog niet heeft ingegrepen.
Die schoonheid en die ongeschondenheid zijn blijkbaar nogal belangrijk, want ze beïnvloeden de zinsbouw in de rest van de strofe: aan de inversie (eerst de persoonsvorm, dan het onderwerp) kun je zien dat er eigenlijk staat: schoon en ongeschonden beheert de zee haar deel, schoon en ongeschonden looft zij God en schoon en ongeschonden geneest zij de wonden van wie gelooft.
Die constructie vind ik nogal verdacht. Ik geloof niet zo erg in een zee die schoon en ongeschonden beheert, looft en geneest. In ieder geval kan ik niet zien wat het schoon en ongeschonden zijn te maken heeft met het beheren, loven en genezen.
Die ‘eeuwig jonge zee’ vind ik nog wel aardig, al is ‘eeuwig’ een woord dat je natuurlijk bij voorkeur niet moet gebruiken. Maar ik kan me wel wat voorstellen bij een zee die onvermoeibaar haar golven op het strand of tegen de rotsen gooit en dat dat doet denken aan de onvermoeibaarheid van iemand die jong is.
Bij iets beheren denk ik echter meer aan rust en stabiliteit dan aan ‘eeuwig jonge zee’, met al die slaande golven. Wat bedoelt de dichter eigenlijk met ‘haar deel - door God geschonken’? Heeft God de zee haar plaats gewezen (hier het land, daar de zee?) en blijft de zee op die plaats? Tja, maar dat is toch wat anders dan beheren.
Dat de zee God looft, kan ik ook nog wel volgen, Psalm 19 indachtig. Bijster origineel is het overigens niet, en wat het verband is tussen het beheren en het loven (behalve dat de zee beide ‘schoon en ongeschonden’ doet) ontgaat mij.
De zee geneest de wonden van wie gelooft. Ik neem aan dat hier geestelijke wonden bedoeld worden en ik kan mij wel voorstellen dat de natuur troost kan bieden. ‘De zee kan troosten als een moederhuid’, schreef Bouwers al in zijn eerste bundel rondelen. Maar volgens mij is dat niet voorbehouden aan ‘wie gelooft’, maar is dat evident voor ieder die een open oog heeft voor de natuur.
Het is een beetje een rommeltje, die eerste strofe, en ik vermoed dan ook dat de strofe vrij intuïtief geschreven is, waarbij de dichter wel oor had voor de klank. Het zou me niet verbazen als hij het woord ‘ongeschonden’ had gekozen omdat zo goed klonk na de sch-klank van ‘schoon’. Ook ‘eeuwig’, ‘zee’ en ‘deel’ klinken mooi, zo kort na elkaar. Inhoudelijk is het allemaal niet zo sterk.
De tweede strofe is minstens zo erg. Van Jezus wordt gezegd dat hij ‘schoon’ en ‘ongeschonden’ is, maar dat is een pertinente onwaarheid. Jezus was niet schoon maar bespuugd en hij was zeker niet ‘ongeschonden’ na de geseling die hij ondergaan had.
Jezus ging aan het kruis is een wat rare manier van zeggen. Misschien is het