| |
| |
| |
George Harinck
Betoverde herinnering 10
De reiziger als vreemdeling
Moderne reisliteratuur is geboren uit teleurstelling. Een lange tijd was reizen verbonden met bestemmingen. Wie reisde bewoog zich van de plaats van vertrek naar de plaats van aankomst en hij of zij deed dat om er beter van te worden. De reis stond in dienst van het doel. Men dacht erover in allegorische zin, alsof reizen een weg naar heling was. Zo beschouwd was het leven zelf ook een reis. Van de Odyssee tot John Bunyans Pilgrim's Progress overheerste deze transcendentale opvatting van reizen als pelgrimage.
Maar dit is, naar wij inmiddels weten, de ene soort reisliteratuur; de andere is de moderne reisliteratuur. Sinds de negentiende eeuw is reizen een onderneming zonder doel. Men reist om het reizen. Dit betekent niet dat moderne reizigers geen heling meer zoeken, maar ze smaken nooit de voldoening. De verbinding tussen vertrek en aankomst is verbroken. De moderne reiziger reikt niet naar een doel, maar wordt aangezet door een verlies. Hij beseft dat er een lege plek is, dat er iets is geweest dat rijker, groter en voller was dan het heden. Dit besef behoort niet alleen de daadwerkelijke reiziger onder ons toe, maar is het kenmerk van de cultuur van de moderniteit: die is opgebouwd tegenover een verleden, waarnaar ze tegelijkertijd verlangt. Deze ambivalentie komt echter op weinig plaatsen duidelijker tot uiting dan in de moderne reisliteratuur. Daar lees je dat de wereld heeft opgehouden één geheel te zijn en dat het heden geen voortzetting is van het verleden, maar iets nieuws dat geheel op zichzelf staat. In deze wereld wordt nog steeds gereisd, maar men komt niet meer thuis. De reiziger ontdekt dat zijn vreemdelingschap niet alleen bestaat tussen vertrekpunt en bestemming, maar dat het er altijd is. Dit stelt teleur, en daarom blijven we lezen en blijven we de deur achter ons dicht trekken om op reis te gaan. Want het zal toch niet waar zijn, dat we nergens thuis zijn.
Deze eindeloze queeste naar vervulling spreekt ook uit de geschiedenis van moderne New Yorkers die omstreeks 1900 naar Nederland en naar Amsterdam reisden. Omstreeks de vorige eeuwwisseling was Nederland populair in de Verenigde Staten. Ons land kwam geregeld aan de orde in kranten en tijdschriften, in de kunstwereld en in het discours van historici. Nederland was onmiskenbaar gezien, maar de reden ervoor is minder duidelijk. Want laten we wel wezen: waarom zou- | |
| |
den de bewoners van de geweldigste natie op aarde geïnteresseerd zijn in een klein en onbeduidend landje als Nederland? Wie kent niet de onbeschaamd domme opmerkingen van Amerikanen over ons land: dat Kopenhagen onze hoofdstad is en dat de bergen er zo mooi zijn. Er is echter wel een verklaring te geven voor de toenmalige Amerikaanse interesse te geven, of eigenlijk wel twee: een algemene en een bijzondere.
De algemene gaat ongeveer als volgt: tegen het einde van de negentiende eeuw bevonden de Verenigde Staten zich in wat genoemd wordt de Gilded Age - hun vergulde of gouden eeuw. Het land kende sinds het einde van de Burgeroorlog in 1865 een ongekende materiële voorspoed. De Amerikaanse industrie was bijvoorbeeld niet langer een machtige concurrent van Duitsland en Engeland, de twee industriële grootmachten tot dan toe, maar haar productie liet in dit gulden tijdperk de bij elkaar opgetelde productie van beide Europese landen ver achter zich. Maar juist in deze glanzende periode in hun geschiedenis begonnen de Amerikanen zich ongemakkelijk te voelen. Amerika presenteerde zich als het land waar sociologische, economische en materiële krachten zich ten volle konden ontplooien. Het was more than real. Maar al deze macht en pracht werd op geen enkele wijze in toom gehouden door de matigende invloed van traditie en cultuur. In de Amerikaanse samenleving leek de mens boven zichzelf uit te stijgen en los te raken van alles wat hem groot had gemaakt. Dat was letterlijk adembenemend. De Amerikanen hadden de zuurstof van een traditie nodig om zich in dit nieuwe tijdperk staande te houden. Maar Amerika had geen traditie. Daarvoor moest je de oceaan over, naar Europa.
In de jaren 1850 en 1860 publiceerde de Amerikaanse schrijver John Lothrop Motley enkele boeken over de Nederlandse geschiedenis. Zijn boeken zetten Nederland in de Verenigde Staten op de kaart. Zijn thema was de parallel tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden van de zestiende een zeventiende eeuw en de Amerikaanse republiek van de achttiende en negentiende eeuw. Zo'n relaas van Nederlands vrijheidsstrijd en Gouden Eeuw ging er toen bij Amerikanen in: wat Amerika overkwam was niet alleen maar nieuw en ongekend, maar ook oud en vertrouwd. ‘For about three quarters of a century’, noteerde een Amerikaan omstreeks 1920, ‘when British or American readers thought about the Netherlands, it was the prose of Motley's Dutch Republic they had in mind.’ Ontbrak het de Amerikanen aan een verleden, aan traditie, aan historische geborgenheid? Motley verschafte het ze. Nederland was voor Amerikanen zoiets als Madurodam voor ons, een complete wereld, waarin ze zichzelf in het klein terug konden vinden. Nederland leek voor deze rol geschapen: het was een klein landje, met popperige binnensteden, met een ingepolderde samenleving gebaseerd op kleinschalige saamhorigheid, waar de mensen nog in klederdrachten liepen en met molens die nog steeds maalden in
| |
| |
hetzelfde tempo van eeuwen her. De tijd had er gelukkig stil gestaan zodat de Amerikanen er zichzelf goed geconserveerd konden herkennen. Nederland vormde het gewenste contrast met de moderne harde urbanisatie in de Verenigde Staten en het bestaan ervan rechtvaardigde deze tegelijkertijd.
Hier sluit de bijzondere verklaring voor de belangstelling van Amerikanen voor Nederland bij aan. Tussen 1860 en 1890 emigreerden tien miljoen Europeanen naar de Verenigde Staten. Rond 1900 bestond driekwart van de bevolking van New York uit allochtonen. Er was bij wijze van spreken weinig Amerikaans meer aan. New Yorkers waren een stam van stedelingen geworden met eigen stadse waarden. De beroemde skyline van Manhattan ontstond en wolkenkrabbers met hun staalconstructies, hun liften en draaideuren gaven de stad een futuristisch aanzien. Als je omhoog keek, zag je geen huizen meer, maar machines van de toekomst. Onder de grond ontstond ook een nieuwe wereld: de metro schoot onder de straten, de rivieren en de huizen door, onzichtbaar voor de weggebruikers. En hoog boven de straat en onder de grond werd de nacht verdreven met Edisons uitvinding van het elektrisch licht. Dit was een nieuwe wereld, een eindeloze dag. De hoofdpersonen uit William Dean Howells' roman A Hazard of New Fortunes (1890), keerden, na enkele decennia niet op Manhattan te zijn geweest, voor hun besef terug in een andere stad: ‘All that certain, processional, barbaric gaiety of the place is gone.’
Alle vooruitgang en overwinning van oude belemmeringen kon echter niet verhinderen dat ook New York donkere zijden bleef behouden of er andere bij kreeg. In de moderne huurkazernes leefden mensen onder omstandigheden die bij een ver verleden leken te horen, er waren rellen en massastakingen in de jaren negentig en er was financiële paniek op de beurs.
In deze dynamische, verwarrende nieuwe wereld vol contrasten had de autochtone bevolking van New York moeite tred te houden met de moderne ontwikkelingen. Geconfronteerd met een razendsnelle stedelijke ontwikkeling die alle klassenverhoudingen en sociale verworvenheden omver blies, reorganiseerden zij zich in een gemeenschap met een gedeeld sentiment, dat wortelde in de plaatselijke geografie en begrensd werd door sociale klasse en afkomst. Deze groep New Yorkers wist zichzelf een identiteit aan te meten die diende als schild tegen alle veranderingen die hen dreigden te overwoekeren. Ze construeerden onder meer hun eigen verleden door nieuwe geschiedverhalen van New York te produceren, waarin de koloniale - lees: Europese - oorsprong van de stad een geïdealiseerd glanspunt vormde. Autochtoon kreeg zo de bijbetekenis van koloniaal-Europees. New York kende geen Romus en Remulus-legende als Rome en geen Davidische oorsprong als Jeruzalem, maar deze stedelingen lieten zich voorstaan op hun verbondenheid met de Hollands-koloniale stedelijke oorsprong. In hun ‘patrician histories’ pre- | |
| |
senteerden zij de geschiedenis van de stad als een gestage vooruitgang en de New Yorkers als een saamhorige gemeenschap. Het ging in deze geschiedenissen niet zozeer om een specifieke periode of een bepaalde omvang van de stad, als wel om het oproepen van een denkbeeldige stad - vrij van immigranten, wolkenkrabbers en pijlsnel openbaar vervoer - die de upper- en middle-class New Yorkers een emotioneel alternatief bood voor hun moderne urbane woestijn.
Terwijl Amerikanen die elders in dat grote land woonden Nederland ontdekten als een verre voorafschaduwing van hun eigen wereld, stak de Nederlandse gerichtheid van autochtonen in New York en in andere oude Nederlandse gemeenschappen aan de Oostkust een vadem dieper. Sentimenteel gestemd smeedden zij een directe relatie tussen hen en de koloniserende Nederlanders van Peter Stuyvesant, en tussen diens Nieuw Amsterdam en de middeleeuwse stad aan het IJ. Dit verband moedigde de New Yorkers niet aan Amsterdam ook daadwerkelijk te bezoeken; ze riepen het veeleer in hun eigen omgeving tot leven. Nieuw Amsterdam oftewel Old New York werd op verschillende manieren present gesteld. Er werden historische tours georganiseerd, her en der in de stad verschenen plaquettes die aan de Nederlandse koloniale periode herinnerden, zoals bij Fort Amsterdam. Tientallen historische cursussen werden gegeven - de latere presidenten Theodore Roosevelt (zelf een Dutch American) en Woodrow Wilson (toen hoogleraar geschiedenis te Princeton) traden vaak op als gastsprekers voor de cursisten van de in 1896 opgerichte City History Club of New York. Historische huizen werden gered van het verval of de afbraak. Ze kregen een nieuwe functie als museum, zoals het Van Cortlandt House (1896) en het Dyckman House Museum (1915).
Het offensief van de autochtone New Yorkers was succesvol. Toen in 1909 herdacht werd dat Henry Hudson driehonderd jaar tevoren de Hudson River had ontdekt en dat tweehonderd jaar eerder Robert Fulton de stoomboot had uitgevonden, werd er een grote historische parade gehouden op Manhattan, die twee miljoen toeschouwers trok. Het organiserende comité, waarin ook de Nederlander Abraham Kuyper honorair zitting had, had de les over de Nederlandse oorsprong van de stad goed geleerd. In de optocht langs het multiculturele publiek was slechts voor twee etnische elementen een plaats ingeruimd: voor de uitbeelding van de oorspronkelijke Iriquois indianen en voor die van Stuyvesants Hollanders. Nederland en Amsterdam hadden hun plaats in het historische beeld van het moderne New York verworven, zodat niemand per se de stad hoefde te verlaten om aan historische pelgrimage te doen. Deze Nederlandse verbinding bood de Amerikanen in het algemeen en de autochtone New Yorkers in het bijzonder soelaas voor de zorgen over hun identiteit, dat kernprobleem van de moderne cultuur.
| |
| |
Langzaam maar zeker werd Nederland de geschiedenis en het heden van New York binnen getrokken. In 1885 werd de Holland Society of New York opgericht, met als doel de materiële en geschreven geschiedenis van de vroege Nederlandse vestiging in Noord-Amerika te verzamelen en te bewaren. Ook bij de upper-class leden van deze Society was de zorg over het karakter van de stad een belangrijke drijfveer zich te verenigen. De glorie van New York liep gevaar door de instroom van duizenden Ierse, Duitse en Italiaanse immigranten, ‘the rag-tag and bobtail of the earth, most of whom never heard of history’. En het was nu juist New Yorks oorsprong die het verschil maakte met andere steden. Vergelijk die nu eens met de nietige en veel te jonge oorsprong van Chicago, New Yorks grote rivaal in moderniteit. De boodschap van de Society was kort en goed: Amsterdam en New York zijn van eenzelfde kaliber, of, om de Amerikaanse historicus Campbell te citeren, wiens boek over de geschiedenis van het Nederlandse aandeel in de vroege geschiedenis van Amerika alleen al in 1892 drie drukken kende: ‘If an American of the present generation could go back to the Dutch Republic of two centuries and a half ago, he would find himself in a familiar land, because he would be among a people of the nineteenth century.’ In 1883 verscheen in New York het weekblad The New Amsterdam Gazette, ‘devoted to the history and customs of the founders of New York’. Dit periodiek was niet voor de Dutch New Yorker bestemd, maar voor de gewone inwoners van de stad en bedoeld als ‘medium between the old and new, recalling to the New Yorkers of today the early foundation of their city, by acquainting them with the current history of Holland’. Dit gevoelen verbreidde zich snel. In veel nieuwe geschiedenissen van Old New York en van koloniaal Amerika werd de bijdrage van Holland aan de stichting van de
stad en de vorming van de natie onderstreept.
Nederland werd zo'n natuurlijk onderdeel van Amerika's geschiedenis dat het wel vreemd zou zijn om het op een Europese tour links te laten liggen. Vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw nam het aantal Amerikaanse bezoekers aan ons land sterk toe. Ook al hadden de meesten geen persoonlijke band met Nederland, ze bereisden het met het New Yorkse beeld van Nieuw-Amsterdam in het hoofd. De werkelijkheid van het moderne, expanderende Amsterdam van het laatste kwart van de negentiende eeuw kon gemakkelijk worden genegeerd of naar de hand worden gezet. Rotterdam bood daarvan een mooi staaltje. Toen het gemeentebestuur ontdekte dat vele Amerikanen Delfshaven bezochten als de plaats waar de Pilgrim Fathers scheep waren gegaan richting Amerika, hielp het de toeristen een handje. De preciese historische plaats van vertrek was onbekend, maar de gemeente kwam aan de behoefte aan een aanwijsbare plek tegemoet door een kade om te dopen in Pelgrimskade.
| |
| |
Wat betekende dit opkomende massatoerisme voor de beeldvorming van Nederland in Amerika? Kort na 1850 begon Thomas Cook te adverteren met ‘vacation packages’ naar het continent, die tickets, hotels en reisgidsen omvatten. Na de Burgeroorlog nam het reizen naar Europa een enorme vlucht en schepen vervoerden vier- à vijfduizend Amerikaanse toeristen per week naar Europa. Mobiliteit werd een kenmerk van het moderne Amerikaanse leven en het leven bood mogelijkheden die voor de Burgeroorlog nog ondenkbaar waren geweest. De predikant William Eliot Griffis bezocht Nederland meer dan tienmaal en Mark Twain stak liefst negenendertig keer de Atlantische Oceaan over. Parijs werd zo'n belangrijke pleisterplaats op de Amerikaanse grand tour dat de New York Herald er een Europese editie uitgaf. Nogal wat Amerikanen vestigden zich voor langere tijd in Europa, geheel in moderne geest half als toerist en half als inwoner en dus nergens thuis. Omstreeks 1890 kende het Quartier Latin in Parijs een Amerikaanse kolonie en in 1900 woonden er ongeveer vijftigduizend Amerikanen in Londen. Amsterdams amerikanisering stak daar omstreeks 1900 met aan tiental Amerikaanse inwoners magertjes bij af.
De Amerikanen die schreven over hun bezoek aan Nederland waren meestal welgestelde en ontwikkelde, blanke, protestantse Amerikanen. Ze representeerden de New Yorkse patriciër. Tot 1914 verschenen er ongeveer tweehonderd reisverslagen van Amerikanen waarin Nederland voorkomt; vijftien daarvan waren geheel aan ons land gewijd. In deze boeken werden de Nederlandse toeristische plekjes veelal beschreven in termen ontleend aan de Gouden Eeuw. Zo kreeg de Amerikaanse lezer een beeld voorgeschoteld dat aansloot bij zijn bestaande indrukken. Bovendien werd op deze manier onderstreept dat Nederland onveranderd was gebleven.
In werkelijkheid stelde Amsterdam de Amerikanen teleur. Een van hen schreef in 1884: ‘Now we entered Amsterdam, to which we had looked forward as the climax of our tour, having read of it [...], but our expectations were raised much too high.’ De Nederlandse kunst van de Gouden Eeuw kon deze tegenslag niet altijd goed maken. De gemiddelde Amerikaan had een praktische kijk op kunst. Paulus Potters stier werd met een slagersoog bekeken en afgedaan als een ‘scrubby-eight-months-old bull calf that would not be permitted to invade the Panhandle of Texas’.
Een positief kenmerk van ons land was in de ogen van veel Amerikanen dat het een protestants land was. Dit viel eens te meer op voor wie eerst Frankrijk en Italië had bereisd, èn voor wie in modern New York was geconfronteerd met de massa rooms-katholieke of nog weer anders gelovende immigranten. Ze woonden kerkdiensten bij en toonden belangstelling voor Abraham Kuyper en zijn vrije kerken. De Keizersgrachtkerk - de kathedraal van de gereformeerden, gebouwd kort na de
| |
| |
Doleantie van 1886 - werd geroemd om haar moderne, Amerikaanse uitstraling. Belangstelling was er ook voor de vermoedelijke plaatsen waar de Pilgrims hadden geleefd, in Amsterdam en in Leiden. De Amerikanen lieten overal in ons land de sporen achter van hun historische interesse. In 1914 telde Nederland dertien gedenkplaten die herinnerden aan de Amerikaanse verworteling in Nederlandse grond. Voor Amerikanen was Amsterdam niet de hoofdstad van Nederland, maar een oude cultuurlaag onder Manhattan.
Deze denkbeeldige verwantschap tussen Amerika en Nederland, en tussen New York en Amsterdam, had een merkwaardig effect op de noties van tijd en plaats. Veel Amerikanen associeerden koloniaal Nieuw Amsterdam met het negentiende-eeuwse Nederland, en het negentiende-eeuwse Amerika met de Nederlandse Republiek van de zeventiende eeuw. Op 6 december 1888 vierde de St. Nicholas Society van Nassau Island haar jaarlijkse Sinterklaasfeest - ook al een Nederlandse traditie die in het Amerika van de negentiende nieuw leven was ingeblazen. De president van de Society ‘was arrayed in his finest cocked hat, with the silver insignia of office hanging from a chain suspended from his neck. He looked that evening like a genuine Dutch Burgomaster, a type that Rembrandt loved to paint.’ De verwantschap werd een wonderlijke mix van Sinterklaas en Rembrandt, van een Nederlandse vroede vader en een ontheemde Amerikaan.
Een reisboekschrijver ging zelfs zo ver het gebruikelijke schema om te keren door te stellen dat hij in New York ‘the serene, unchanging atmosphere Americans admire so greatly in Holland’ had opgesnoven. Was dat vreemd? In 1892 werd op West End Avenue op Manhattan de Collegiate Church gebouwd in de stijl van de Haarlemse Vleeshal van Lieven de Key, een hoogtepunt in de Noord-Nederlandse renaissance-architectuur. De Amerikaanse architect was ongetwijfeld van mening dat een zeventiende-eeuws Hollands gebouw een geschikt model vormde voor een kerk van Nederlandse afkomst in een stad met Nederlandse wortels. Amsterdam kon herkend worden in New York en omgekeerd. Welke stad was werkelijkheid en welke verbeelding?
Verwarring was onvermijdelijk. In 1898 gaf Abraham Kuyper uit Amsterdam een lezing in New York. Kuyper was een vooraanstaand Nederlands politicus en journalist, die Amerika beschouwde als de leidende natie in de wereld van de twintigste eeuw. Zijn publiek was echter niet geïnteresseerd in zijn positie of zijn toekomstbeeld. Zij waren gekomen om een Nederlander te aanschouwen, dat wil zeggen een figuur die zo uit een schilderij van Rembrandt of Frans Hals was gelopen. Ze zagen wat ze wilden zien, blijkens de beschrijving die van zijn optreden werd gegeven: ‘Kuyper [...] looked like a Dutchman of the seventeenth century. He spoke slowly and solemnly. His English was impressive, with here and there a Dutch idiom. [...] One felt as if the seventeenth century had visibly risen upon us.’
| |
| |
In de cultuur van de moderniteit zijn tijd en plaats, verbeelding en werkelijkheid van relatief belang. Reizen is in zo'n context een teleurstelling. Het gaat niet langer over ergens naar toegaan en een doel bereiken, maar over identiteit en de voortdurende zoektocht daarnaar zonder ooit voldaan te worden. Wat betreft de historische verstrengeling van New York en Amsterdam en de mentale vermenging van beide plaatsen in de cultuur van de moderniteit, is daarom de uitspraak van Robert Louis Stevenson toepasselijk: ‘There is no foreign land. It is only the traveller that is foreign.’
George Harinck (1958) is historicus en als hoogleraar in de geschiedenis verbonden aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken (‘vrijgemaakt’) te Kampen.
|
|