Robert Lemm
De wereld als een ziekte
Ik kijk in mijn heiligenkalenders en constateer dat er vandaag zo'n dertien heiligen te vieren zijn; twee Romeinse martelaressen uit het begin van de jaartelling, een reeks bisschoppen uit het Maastricht van de zesde en zevende eeuw, een Ierse prinses en een Ierse monnik uit de zevende eeuw en een Spaanse landbouwer met zijn vrouw uit de twaalfde eeuw.
Ik open mijn Romeinse Brevier (van vóór Vaticaan Twee) op deze zesde dag van de vierde week na Pasen (sinds Vaticaan Twee de vijfde week van Pasen) en lees in de brief van de apostel Jakobus: Quicumque ergo voluerit amicus esse saeculi huius, inimicus Dei constitutur. Wie deze wereld bemint, is een vijand van God. Ik bedenk hoe lang het geleden is dat men mundus (wereld) - wat ooit met caro (vlees) en diabolus (duivel) een beruchte triade vormde - gevaarlijk vond. Gevaarlijk voor het zieleheil. Maar welke beroemde schrijver van ons tijdsgewricht gelooft nog in God? En welke gelooft niet in de wereld? Wat is daar trouwens mis mee? Alleen de gedesillusioneerde, de oude, de cynicus spreekt er schamperend over. Maar welke midden in het leven staande, gewaardeerde auteur weet nog van memento mori, of contemptus mundi? Ben ik soms eeuwen te laat geboren, om met Hesiodus en Unamuno en Marsman te spreken?
‘Uitgerekend aan het einde van het millennium lijkt de tijd sneller te verstrijken, alsof er geheime samenhangen aan het werk zijn. Zoiets als de indruk die zandkorrels wekken die helemaal op het eind, net voor de zandloper wordt omgedraaid, met de hoogste snelheid door de opening stromen...’, zegt Peter Seewald tegen kardinaal Joseph Ratzinger in Zout der aarde, 1996. De kardinaal beaamt dat ook hij de aanzuiging van het, magische, jaar 2000 voelt.
Als beelden flitsen de gebeurtenissen voorbij naarmate de laatste rest film zich van het middelpunt van de spoel verwijdert. De val van de Berlijnse Muur, het leek gisteren, maar het is al weer tien jaar geleden; en inmiddels is er heel nieuwe type mens ten tonele verschenen, een type dat niemand van mijn generatie had voorzien. Meer dan ooit maakt thans de statistiek uit wat mooi, waar en goed is. De beurs is de kathedraal, de banken zijn de kerken, de economie is de godsdienst. En op zondag gaat de mens naar het museum, om cultuur op te doen, of men gaat de natuur in, als stond de mens daarbuiten. Maar wat maakt 2000 anders dan pakweg 1000 of straks 3000? Wat maakt 15 mei 1998 anders?