| |
| |
| |
Drijft de emancipatie homo's terug in de kast?
De Mosse-lezing 2012
Ted van Lieshout
In Utrecht vond een literaire avond plaats die georganiseerd was door een homoboekhandel. Er kwamen vijf auteurs spreken, twee homo's en drie lesbiennes. Alle schrijvers lazen voor uit eigen werk, maar tot mijn stomme verbazing las géén van hen iets voor dat homogerelateerd was! Het had net zo goed een gewóne literaire avond kunnen zijn.
Ik voelde me, als publiek, ietwat bedrogen. Als ik naar een door een homoboekhandel georganiseerde literaire avond ga met louter homoseksuele auteurs, dan wil ik iets homoachtigs horen. Tegelijkertijd realiseer ik me hoe mal dat eigenlijk is. Tegenover een homoliteraire avond staat een heteroliteraire avond, en een als zodanig geafficheerd evenement zou menig wenkbrauw doen fronsen omdat het thema, door het expliciet te benoemen, andersgerichte seksualiteit demonstratief uitsluit. Strikt genomen hadden de vijf auteurs in Utrecht daarom gelijk dat ze in alle vrijheid kozen wat ze wilden voorlezen. Maar toch. Als ik van te voren geweten had dat ze het thema geheel links zouden laten liggen, was ik niet gekomen. Er waren veel homoseksuele en lesbische toehoorders en die kwamen waarschijnlijk net als ik vanuit een specifieke belangstelling. Maar niemand stond woedend op tijdens de lezingen om homoseksueel getinte passages op te eisen. Ik ook niet. Wel ben ik na afloop gaan vragen waarom vijf auteurs, onafhankelijk van elkaar, neutrale teksten hadden geselecteerd. Het bleek te maken te hebben met de vrijheid die iedere auteur heeft om voor te dragen wat hij wil, en homoseksuele auteurs dus ook. Ze voelden zich zo geëmancipeerd dat ze het niet over homoseksualiteit hóéfden te hebben, óók niet op een avond in het teken daarvan. Immers: voor de goede verstaander was hun geaardheid toch wel in hun werk verankerd. Maar niet per se in alles. Ik dacht: maar als we ons uit- | |
| |
geëmancipeerd voelen, zodanig dat we er geen woord meer aan vuil hoeven te maken, zitten we dan niet feitelijk terug in de kast?
Anderhalve maand geleden concludeerde de Volkskrant dat er met het heengaan van Gerrit Komrij geen beroemde homoschrijvers meer zijn in Nederland. Er werd een artikel aan gewijd. Ik citeer: ‘Reve kwam in de loop van zijn carriere openlijk uit voor zijn homoseksuele gevoelens. Zo ook Gerrit Komrij, Hans Warren en ver voor hen Jacob Israel de Haan. Het waren voorvechters van de homo-emancipatie. Maar waar is de beroemde homoseksuele schrijver nu? Bij het opsommen van homoseksuele auteurs in het Nederlands taalgebied kwam de redactie niet veel verder dan Arthur Japin, Tom Lanoye en Ted van Lieshout. Zijn het er echt zo weinig? Of is er iets anders aan de hand? “Er zijn er veel meer, hoor,” zegt Vincent van der Kaap, bedrijfsleider van de Amsterdamse boekwinkel Vrolijk, waar alleen boeken worden verkocht met een homoseksueel thema. “Gerbrand Bakker, Gerard van Emmerik, Jos Versteegen,” somt hij op, terwijl hij door de stellages van de winkel speurt. Dan valt hij even stil. “Nu je het zegt, het zijn er inderdaad niet zo veel.”’
Daarmee werd gesuggereerd dat het echt heel droevig gesteld is met het aantal homoschrijvers. Had Van der Kaap iets meer tijd gekregen dan was hij vast wel gekomen op bijvoorbeeld Sipko Melissen, Willem Melchior en Th. van Os, Marjolijn/Maxim Februari, Maartje Wortel en Doeschka Meijsing. Maar daarvan is Meijsing misschien wel de bekendste en zij is inmiddels óók overleden. Is het dan toch waar? Zijn de beroemde Nederlandse homoseksuele schrijvers dood? De grote homoseksuele thema's ook?
In hetzelfde artikel kwam literair agent Paul Sebes aan het woord over het waarom van het zuinig geachte aanbod van boeken met een specifiek homothema: ‘Homoseksualiteit is niet meer schokkend. Als de clou van een boek is dat de hoofdpersoon homoseksueel is, haal je als lezer je schouders op. Ook als heteroseksuele lezer.’
Eén van de vijf auteurs in Utrecht, Gerbrand Bakker, stelde iets soortgelijks. Hij zei dat homoseksualiteit an sich helemaal geen thema is, dat
| |
| |
het alleen een thema kan zijn als het geproblematiseerd wordt, en dat hij daar geen zin in had.
Hij had een belangrijk punt. Je kunt namelijk wel een homoseksueel personage opvoeren in je verhaal, maar omdat dat afwijkt van het onbenoemde, namelijk een heteroseksueel personage, speelt het vrijwel altijd een rol in je verhaal, terwijl je dat misschien helemaal niet wilt. Als in een verhaal staat: ‘Jan werd wakker, kuste zijn vrouw goedemorgen, stond op en ging naar zijn werk,’ klinkt dat zo neutraal dat niet opvalt dat het gaat over een heteroseksuele man. Staat er: ‘Jan kuste zijn vriend goedemorgen en ging naar zijn werk,’ dan is plotseling iets gezegd dat door de lezer opgepikt wordt als informatie: hé, Jan is homo! Wat voor invloed zal dat hebben op het verhaal? Homoseksualiteit is, doordat het afwijkt van het onbenoemde, op slag opgevoerd als probleem. Dat moet niet zozeer gezien worden als een probleem in de zin dat het érg is, maar in de zin dat een verhaal bestaat uit het aankaarten van een conflict dat eerst verergert en vervolgens naar een oplossing geleid wordt. Als je in een verhaal een boswachter opvoert die door het bos loopt en zijn geaardheid blijft onbenoemd, dan zit je al vrij snel in een sfeer van twinkelerende vogels en het geritsel van gebladerte. Maak je er melding van dat het een homoseksuele boswachter is, dan vermoed je meteen achter de een of andere boomstam een cruiser, ook al gaat het verhaal enkel en alleen over natuurbehoud. Lezers verwachten dat als een personage homo is, het een rol zal spelen in de plot. Wil je dat als schrijver niet, dan zul je het zo terloops op moeten voeren, dat het geen nadruk krijgt. Maar dan vraagt men zich al gauw af: waarom moet die boswachter homo zijn als het niet functioneel is? Het lijkt op het fenomeen dat we kennen van actualiteitenrubrieken: de meeste gasten zijn mannen en die worden neutraal benaderd; is de gast een vrouw, dan wordt gevraagd hoe zij haar baan combineert met het moederschap. Het is een verschijnsel dat elke minderheidsgroep kent, en
ja, een minderheidsgroep kan dus zo groot zijn als alle vrouwen gezamenlijk.
Een schrijver als Gerbrand Bakker beheerst het vermogen om verhalen te schrijven, zoals Boven is het stil, waarin de homoseksualiteit van het hoofdpersonage zo terloops en natuurlijk is, dat het niet de nadruk krijgt van een sturend verhaalelement. Je hebt ook Willem Melchior voor wie het homoseksuele element juist wel degelijk onderdeel uitmaakt van de
| |
| |
spanning die het verhaal oproept. Daartussen bevinden zich tal van schrijvers die weliswaar niet de bekendheid hebben die Komrij en Reve, en ook Doeshka Meijsing genoten, maar wel degelijk van zich doen spreken. En dat is ook logisch: de meeste schrijvers maken bij hun werk gebruik van hun eigen levenservaring, en als je homo bent zou het onnatuurlijk zijn als er in die verhalen geen ‘gewone homoseksuelen’ rondlopen, zoals in het echt. Maar dat wil niet zeggen dat die auteurs continu over het onderwerp zouden moeten schrijven - of juist zwijgen zoals vroeger, toen een auteur als Proust zijn geliefde Albert moest omdopen in Albertine. Of als Couperus, die met de smachtende vrouwen die hij opvoerde waarschijnlijk zichzelf in gedachten had.
In de hedendaagse Nederlandse literatuur worden homoseksuele personages terloopser opgevoerd dan vroeger, toen het thema kon worden gebruikt als provocatiemiddel, de emancipatie tot doel had, of, zoals bij Reve, onlosmakelijk deel uitmaakte van zijn hoogstpersoonlijke stijl. Door die terloopsheid en onze gewenning aan homoseksualiteit vallen homoseksuele schrijvers minder op.
Die terloopsheid komt tot uitdrukking in dit versje:
Er waren eens drie jongetjes, die wilden op ballet.
Ze dansten in de lift en op de trappen van de flat.
Ze maakten hoge sprongen, helemaal tot aa n 't plafond
en draaiden met hun drietjes pirouettes op 't balkon.
Hun moeders vonden dat het zo beslist niet verder kon.
Ze waren al eens bijna van de reling afgegleden;
straks viel er nog een jongetje van driehoog naar beneden!
En daarom bonden ze de jongens soms een beetje vast
of sloten ze op zolder op of ergens in een kast.
En als de jongens zeiden dat ze 't nooit meer zouden doen,
dan mochten ze eruit en kregen alle drie een zoen.
Dan speelden ze heel zoetjes met een bal in het plantsoen,
maar na een poosje dansten ze weer op de galerijen
en lieten zich met losse handen van de leuning glij'en.
| |
| |
Toen werden ze naar bed gestuurd, voor straf, en zonder eten.
‘Nou,’ zeiden toen de jongetjes, ‘ze moeten 't zelf maar weten!’
Ze klommen 's avonds uit het raam, verlieten hun gezin,
en dansten met hun drietjes fijn de wijde wereld in.
Nergens in dit versje staat dat het over homosekualiteit gaat - wat ook weinig zin zou hebben voor kinderen van vijf. Het gaat wel duidelijk over anders zijn dan anderen. En zo'n verwijzing naar ballet maakt dat een volwassen voorlezer of ouder kind al gauw denkt: nou, dat zullen dan wel homo's zijn. Maar ik heb het over de drang die de jongetjes hebben om op ballet te gaan, de drang die velen in zich hebben om te worden wat ze willen, na te streven wie en wat ze zijn, en zich daarin niet van de wijs laten brengen. Het mag wel klinken als een zorgeloos versje, maar dat is het niet. Dat de jongens op ballet willen wordt geschetst als een probléém. En in dit geval bedoel ik probleem wel degelijk als iets dat moet worden overwonnen. Dat heb ik met opzet zo gedaan. Ik kan wel net doen of anders zijn geen probleem is, maar dat is het uiteindelijk wel, het meest misschien nog wel voor kinderen die merken dat ze het zijn en daar iets mee moeten. In het geval van dit versje heb ik dat probleem ‘opgelost’ zoals uiteindelijk de meeste homo's het doen: ze klimmen 's avonds uit het raam, verlaten hun gezin, en dansen in hun eentje fijn de wijde wereld in.
Het boek waaruit dit versje komt heet: Wij zijn bijzonder, misschien zijn wij een wonder (2012). Ik was al met het boek bezig toen ik naar die lezing in Utrecht ging, maar die sterkte mij in de overtuiging dat het, losjes, een emancipatorisch boek moest worden voor kleine kinderen. Ik voelde na die avond de behoefte om duidelijk te zijn in mijn schrijverschap. Ik wil wel geëmancipeerd zijn en het niet meer over homoseksualitiet hóéven hebben, maar ik wil het er juist wél over hebben. Ik wil geëngageerd zijn en me niet onttrekken aan de sociale en maatschappelijke situatie waar ik onderdeel van uitmaak. Dat heeft, vrees ik, wel iets met zendingsdrang te maken. Ik wil met mijn boek op een licht recalcitrante manier laten zien, aan kinderen en hun ouders en verzorgers, dat anders zijn onschuldig is. Door het bij de naam te noemen, door er omheen te draaien, door het aan te stippen, en soms door domweg te ontkennen dat het een probleem is:
| |
| |
Joris Jan Bas uit Koog aan de Zaan
trok op een ochtend een jurkje aan.
Toen ging hij naar school met een strik in zijn haar
en alle kindertjes pestten hem daar.
Kan me niet schelen, riep Joris Jan hard
Ik ben tenminste een beetje apart
niet zo gewoon als de rest van de klas.
Nou zeg, die durfde, die Joris Jan Bas!
De volgende ochtend in Koog aan de Zaan
had iedere jongen een jurkje aan,
behalve een jongen met haar, groen als gras.
Je mag drie keer raden wie of dát nou was!
Geen probleem. Maar toch. Het simpele feit dat ik me geroepen heb gevoeld om een prentenboek te wijden aan anders zijn, mag opgevat worden als het uiten van een zorg die ik heb. Onderzoek wees uit dat 80 procent van de jongeren niet bevriend wil zijn met een homo, en dat het zelfmoordpercentage onder homojongeren vijf keer zo hoog is als onder heterojongeren.
Dóé ik zelf dan wel genoeg om de emancipatie en de integratie van homoseksualiteit te bevorderen? Ik ben ook wel eens uitgenodigd om te spreken op een homo-avond, en ter voorbereiding graasde ik door mijn werk omdat ik louter werk wilde voorlezen met een homo-tintje. Maar toen bleek dat ik veel minder teksten heb geschreven die expliciet homo zijn dan ik dacht. Ook voor mijzelf geldt dat mijn homo-zijn door mijn hele werk verweven en erin verankerd is, maar zeker niet altijd aan de oppervlakte, en voor buitenstaanders misschien zelfs wel diep verscholen. Het zit hem bij mij in de thema-keuze, de uitwerking van ideeën, in de toon. Nader beschouwd kon ik in mijn eigen werk maar weinig homoseksuele thema's vinden zonder functie en sturing.
Maar als homoseksuele schrijvers zich zo geëmancipeerd voelen dat ze het niet meer expliciet over het onderwerp hoeven te hebben, staat dat dan
| |
| |
niet gelijk aan het onderwerp veronachtzamen? Hebben homoseksuele auteurs niet de verantwoordelijkheid, de taak om homogerelateerd te schrijven, in ieder geval zo nu en dan, om anderen te helpen die in hun eigen ontwikkeling zo ver nog niet zijn? Die worstelen met hun geaardheid bijvoorbeeld omdat ze opgroeiend zijn? Hebben jonge homo's geen voorbeelden nodig, bijvoorbeeld in de literatuur, niet alleen in de vorm van personen die als homo herkenbaar zijn, maar ook in de vorm van leesstof? Is het toppunt van emancipatie dat zij die zich vrijgemaakt wanen onzichtbaar worden voor de generatie die na hen komt? Het nemen van die verantwoordelijkheid kun je niet afdwingen en ik zou die ook niet willen opleggen, maar het zadelt me wel op met de vrees die ik zojuist geuit heb: leidt emancipatie dan niet regelrecht terug de kast in? Niet gedwongen, maar geheel uit vrije wil? Ik ben bang van wel. Jonge homo's en lesbo's hebben voorbeelden nodig om zich minder alleen en uitgesloten te voelen. In mijn tijd was Albert Mol hét voorbeeld.
Tegenwoordig zijn jonge bekende Nederlanders minder snel geneigd om zich te manifesteren als homo. Ze ‘gedragen’ zich minder homostereotiep dan de wat oudere generatie homo's, waartoe bijvoorbeeld Paul de Leeuw en Carlo Boszhard behoren. Die koketteren met hun geaardheid en hoewel heel veel mensen dat storend vinden, is het ontzettend belangrijk dat homoseksualiteit op die manier wordt ingewreven. Of laat ik het zo zeggen: in mijn tijd was Albert Mol de enige homo, omdat ik minder in het oog springende homo's zoals Benno Premsela domweg niet kende. En van Wim Sonneveld wist ik het niet. Identificeren deed ik me niet met Albert Mol en ik voelde me ook wel eens ongemakkelijk bij de manier waarop hij zich presenteerde, maar hij liet in ieder geval zien dat er altijd wel een mallere homo is dan ikzelf.
Als homoseksuele BN-ers zich te geëmancipeerd voelen om hun homoseksualiteit uit te venten, lopen jongeren hun rolmodellen mis. Maar dat is niet het enige gevaar. Het risico van - al of niet uit vrije wil - in de kast zitten is dat je onzichtbaar wordt in de maatschappij. Je wordt onherkenbaar. Je gaat op in de massa. En dan geldt al gauw het principe onbekend maakt onbemind. Als men geen homo's kent is het makkelijk om er een hekel aan te hebben. Men ervaart dat niet als schadelijk. Men ziet niet dat je er andere mensen mee kwetst. Maar als je weet dat je buurjongen
| |
| |
homo is of dat de dochter van je tante lesbisch is, zul je minder gauw geneigd zijn om ongenuanceerd te denken over homoseksualiteit, omdat het een gezicht heeft gekregen.
De homo-emancipatie kon tot bloei komen doordat homo's zich lieten zién. Het werkte relatief simpel. Jongeren die thuis zeiden dat ze homo waren, zorgden voor een verandering in het denken van hun ouders. Want als je homo's afwijst omdat je dat nu eenmaal gewend bent, is het moeilijk om dat vol te houden als je eigen kind homo of lesbisch blijkt te zijn. En ook op andere familieleden had dat zijn uitwerking, op de vrienden- en kennissenkring, op de media en uiteindelijk op de maatschappij. Doordat homo's een gezicht kregen zorgden ze ervoor dat redeloze afkeer vrijwel onmogelijk werd. Wie aan mensen die een hekel zeggen te hebben aan homo's vraagt of ze homo's kennen, krijgt in de meeste gevallen te horen dat die er in hun naaste omgeving niet zijn. Die zíjn er natuurlijk wel, maar doordat ze zich stil houden en niet uitkomen voor hun geaardheid, houden ze ongefundeerde haat in stand.
Daarom is het zo belangrijk om voortdurend te laten zien dat we er zijn, hoe vermoeiend en vervelend en overbodig dat ook kan aanvoelen. Als extravagante opvarende bij de jaarlijkse botenparade, maar ook als doodgewone buurman.
En ik ontkom zelf ook niet aan mijn verantwoordelijkheid als homo om te laten zien dat wij bestaan. Gelukkig heb ik daar een middel voor dat precies bij mij past: het boek.
Ik was helemaal niet van plan om kinderboekenschrijver te worden. Ik ben naar de Gerrit Rietveldacademie gegaan, werd daar grafisch vormgever en illustrator en vond mijn plaats uiteindelijk bij het schríjven voor kinderen. Meteen in mijn eerste boeken besteedde ik aandacht aan homoseksualiteit. Maar ook in de televisieprogramma's waar ik voor gewerkt heb kon ik regelmatig iets kwijt over het onderwerp. Niet zozeer in Sesamstraat, omdat je dan het onderwerp er met de haren bijsleept, maar in Het Klokhuis wel.
| |
| |
Ik weet het wel, het izz bekend, van bloemetjezz en bijtjezz
en dat zzoietzz ook voorkomt bij de kerelzz en de meidjezz
en dat alzz zzij dan zzamenzzijn, gezzellig met zzijn beidjezz,
het zzaadje van de een zzoekt naar de andere haar eitjezz.
En alzz dat lukt bij vrouw en man,
dan komt daar duzz een kindje van.
Zzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzz.
Maar wat alzz je een bloem bent en je houdt niet zzo van bijen,
alleen van bloemetjezz die met je bloeien in de wei en
zzo heerlijk naazzt je geuren, en je kunt er maar niet bij en
nóóit kun je een keer alzz man en vrouw tezzamen vrijen?
Dan komt daar nooit een kindje van,
maar houden van elkaar, dat kan.
Zzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzz.
En wat alzz je een bij bent en je valt niet zzo op bloemen,
terwijl je van een and're bij juizzt wel tevree gaat zzoemen?
Moet je dan maar die liefde voor die andere bij verbloemen,
of moet een bij die bij een bij wil zzijn die bij benoemen? Van: lieveling, ik houd van jou!
Van bij tot bij, van vrouw tot vrouw.
Zzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzz.
Onderdeel van het schrijverschap is, tenminste als je daar voor openstaat, het afleggen van bezoeken aan bibliotheken en scholen. Ik ben dat vaak en graag gaan doen en dit gedicht uit mijn eerste bundel, Van verdriet kun je grappige hoedjes vouwen, was direct favoriet in de klas.
Mijn vader heeft het voetballen uitgevonden -
de televisie kan er nog van leren -
En wat erger is: de andere landen spelen vals.
Pas als Nederland heeft gewonnen
zegt vader dat het mooi en eerlijk was.
| |
| |
Ik vind het zoenen leuk, al kussen ze
alleen spelers van de eigen ploeg.
Of kun je maar maximaal met zijn elven vrijen?
Dit gedicht zorgde altijd voor een lach en leuke reacties. Daar is echter verandering in gekomen. Dat ik dit gedicht tegenwoordig haast niet meer voorlees, komt niet doordat je moeilijk 25 jaar hetzelfde kunt blijven voorlezen, maar doordat door de jaren heen kinderen dit gedicht minder zijn gaan waarderen. Dat zit 'm voor een deel in het feit dat het woord vrijen in hun vocabulaire in onbruik aan het raken is, waardoor de humor kinderen soms een beetje ontgaat. Voor een belangrijker deel komt het doordat kinderen dit gedicht vanwege die zoenende mannen eerder als vies dan als grappig zijn gaan ervaren. Dat heeft te maken met een merkwaardig soort verpreutsing bij kinderen. Aan de ene kant vinden ze alles wat met homoseksualiteit te maken heeft vies en tot op zekere hoogte onbespreekbaar, aan de andere kant zijn ze, volgens onderzoeken die hebben plaatsgevonden, eerder bereid om zelf met seks te beginnen. Mijn persoonlijke indruk is dat die verandering heeft plaatsgevonden onder invloed van het steeds multicultureler worden van klassen, waarbij de mening van kinderen met ouders met een specifiek andere cultuurbeleving een rol van betekenis is gaan spelen bij de ontwikkeling van de mening van klasgenoten met een Nederlandse culturele achtergrond. De opvatting ‘het is vies maar als je er niet over praat kan het misschien wel door de beugel’ staat haaks op wat lang gold als dé Hollandse opvatting: draai er niet omheen, kom er voor uit en doe verder maar gewoon, want dan doe je al gek genoeg.
Ik weet niet helemaal zeker of je die ontwikkeling wel mag toeschrijven - omdat het voor de hand ligt - aan de invloed van het multiculturele in de samenleving, want ook de veramerikanisering van de media, met geweld als trekpleister en seks als taboe, heeft zijn sporen achtergelaten. Commerciële motieven lijken een rol van betekenis te spelen bij de verpreutsing.
In mijn boek Ik ben een held ligt een spook onder het bed van een jongetje. Het wil er niet onder vandaan komen omdat het bloot is en zich daar voor schaamt. Als het spook zich uiteindelijk toch vertoont ziet het
| |
| |
jongetje de piemel van het spook. Het boek is al meer dan twintig jaar in druk en er is nu ook een theaterstuk naar gemaakt. Er was ook sprake van dat het boek in een schooleditie op de markt zou worden gebracht, maar dan moest ik erin toestemmen dat het woord piemel werd veranderd in: plasser. Ik weigerde dat, omdat een spook niet drinkt en om die reden zijn piemel niet gebruikt als plasser. Omdat de uitgeverij rekening wilde houden met christelijke scholen en het boek met het woord piemel erin onverkoopbaar achtte, werd het project afgeblazen.
Daarvan kun je nog zeggen dat het een incident is dat niet illustratief is voor de verpreutsing van de maatschappij, maar onlangs liet de huidige redactie van Sesamstraat weten dat dit lied, dat van ongeveer 1990 tot 1997 in het programma te zien en te horen is geweest, nu niet meer zou worden aangekocht. Waarom niet, dat zeiden ze er niet bij, maar misschien heeft u zelf een idee.
Als ik nou een hondje mag, dan zal ik nooit meer zeuren.
Dan eet ik steeds mijn bordje leeg en ga op tijd naar bed.
Maar als ik nou géén hondje krijg, dan zal d'r wat gebeuren!
Dan gooi ik limonade op het pas geboend parket.
Dan prop ik zeven rollen in het gat van het toilet.
Dan zul je het betreuren,
ga 'k het gordijn afscheuren;
dan rook ik deze avond nog mijn eerste sigaret!
Een hondje met een lieve snuit?
Je krijgt geen hond en daarmee uit!
Als ik nou een poesje mag, dan zal ik nooit meer zeuren.
Dan jok ik niet en loop niet weg en blijf uit het café.
Maar als ik nou géén poesje krijg, dan zal d'r wat gebeuren!
Dan spuug ik in de yoghurt en dan hoest ik in de thee.
Dan kom ik alle trappen afgegleden met een slee.
Dan ga 'k de muur besmeuren
dan neem ik snoepjes aan en ga met kinderlokkers mee!
| |
| |
Een poesje met een lieve snuit?
Je krijgt geen poes en daarmee uit!
Als ik nou een nijlpaard mag, dan zal ik nooit meer zeuren.
Dan was ik me haast elke dag en doe mijn wantjes aan.
Maar als ik nou géén nijlpaard krijg, dan zal d'r wat gebeuren!
Dan ga ik ouwe opa's met een klerenhanger slaan.
Dan laat ik al het warme water lopen uit de kraan.
Dan smijt ik met de deuren
en ga je broek verscheuren.
Dan laat ik jou nooit meer me met een spelletje verslaan!
Een nijlpaard met een lieve snoet?
Natuurlijk lieverd, dat is goed.
In zijn algemeenheid lijkt dít wel op te gaan, ongeacht de religieuze enculturele achtergrond: op scholen en in gezinnen waarin niet gesproken wordt over onderwerpen als seksualiteit, of vooral in een negatieve context, is het met de tolerantie droeviger gesteld dan daar waar er wel over wordt gesproken. Hier schiet de overheid duidelijk tekort door geen kader te scheppen waarin het uit de taboesfeer wordt gehaald en door niet dwingend voor te schrijven dat er op school aandacht wordt besteed aan seksuele geaardheid en de acceptatie daarvan, al heb ik begrepen dat daar nu eindelijk een begin mee gemaakt wordt. Alle scholen moeten verplicht voorlichting gaan geven over homoseksualiteit. Minister van Onderwijs Marja van Bijsterveldt (CDA) zegde dit toe. Aanvankelijk was ze er tegen, omdat ze het aan de scholen zelf wilde overlaten, maar een Kamermeerderheid dwong haar ertoe. De drie christelijke partijen, CDA, ChristenUnie en SGP waren tegen.
Dat die voorlichting er komt is goed. Het mag niet overgelaten worden aan een incidentele schrijver die scholen bezoekt, zoals ik. Ik ben daar niet voor in de wieg gelegd. Wel om op mijn eigen manier te getuigen.
Ik had een jongere broer die op jonge leeftijd is gestorven en hij was ook homo. Ik vond: als je het talent hebt gekregen om te kunnen schrijven en je hebt een verhaal te vertellen over twee broertjes die allebei homo zijn,
| |
| |
dan behoor je dat op te schrijven. Dat heb ik gedaan in de jeugdroman Gebr., die in 1996 verscheen. Het boek won een aantal prijzen en werd vertaald in negen talen, maar niet in het Russisch en Spaans. Niet in het Spaans omdat ouders in schoolbesturen mede bepalen wat hun kinderen te lezen krijgen en dat mag dan geen roman zijn over homoseksuele kinderen. Zo kreeg ik dat via de uitgeverij te horen. In Rusland kon het boek niet verschijnen omdat men van mening was dat homoseksualiteit iets is van volwassenen waar je de jeugd niet mee moet lastigvallen.
Het boek, dat over rouwverwerking gaat, maar ook over een coming out, bood me de mogelijkheid om op scholen over homoseksualiteit te praten, maar ik moet eerlijk toegeven dat ik dat zelden heb gedaan. Dat heeft te maken met een ervaring die ik had in een Vlaams theater, meer dan vijftien jaar geleden. Ik werd er door het publiek, dat bestond uit pubers, onthaald als een gewichtige dichter. Maar ik had zendingsdrang en vond het nodig om op het podium de zaal in te kijken en te vertellen dat ik homo ben. Ik kon horen aan het geroezemoes en hoongelach in de zaal dat ik zowel het contact mét als het respect van de zaal op slag verloren had. Ik kwam binnen als gevierde schrijver en verliet het theater als geslagen homo. Dat nooit meer, nam ik mij voor. En inderdaad: ik heb nadien bijna nooit meer zo maar vanuit mezelf gezegd, in een theater of in een klas, dat ik homo ben, behalve als het publiek bestond uit volwassenen. De meeste kinderen en jongeren durven de vraag of je homo bent sowieso niet rechtstreeks te stellen. Ze vragen meestal of ik getrouwd ben of kinderen heb en daar geef ik gewoon antwoord op zonder erop in te gaan. Eigenlijk weten ze dan nog niks en dat vind ik wel comfortabel. Ik vertel altijd wél dat Gebr. is gebaseerd op mijn broer en mij, en zo lukt het om binnen het kader van mijn schrijverschap omfloerst inzicht te geven in mijn geaardheid: de scholieren die het boek lazen weten dan dat ik homo ben, de leerlingen die het boek niet lazen weten het niet, de jongeren die het boek nog gaan lezen zullen het te weten komen.
Want zo is het wel: ik wil een goede schrijver zijn en als zodanig al of niet erkenning oogsten, ik wil niet een goede activist zijn, en al helemaal niet bekend staan als ‘die homo’. En toch ben ik de laatste tijd weer vaker vanuit mezelf gaan verkondigen dat ik homo ben. Dat doe ik omdat ik ervan overtuigd ben dat homo's niet uitgeëmancipeerd zijn en comfortabel
| |
| |
terug de kast in kunnen. En ik sta daarin echt niet alleen. Want in de literatuur voor volwassenen zijn dan misschien niet zo veel in het oog springende homoschrijvers, in de kinder- en jeugdliteratuur zijn ze er wel degelijk. Bart Moeyaert en André Sollie in Vlaanderen en Carry Slee, Edward van de Vendel en Benny Lindelauf in Nederland, die geen geheim maken van hun geaardheid en er regelmatig over schrijven, behoren tot de top van de jeugdliteratuur. En dan heb ik nog niet eens Floortje Zwigtman genoemd, die los van haar eigen geaardheid groots heeft gepresteerd op het gebied van de homoliteratuur. Maar dan dus voor de jeugd, en dat valt al gauw buiten het gezichtsveld van veel volwassenen.
Dat in die boeken homoseksualiteit toch wel eens als expliciet probléém wordt aangekaart is inherent aan het genre: de meeste jongeren die merken dat ze homo zijn worstelen nu eenmaal met hun geaardheid. Toch komen ook in de jeugdliteratuur steeds meer homo's voor die wel als personage worden opgevoerd, maar niet als probleemgeval.
Een duidelijk probleemgeval was wel het boek dat ik begin dit jaar publiceerde voor volwassenen: Mijn meneer. Een roman die gebaseerd is op de relatie die ik als kind had met een volwassen man. In het boek heb ik de omgeving waarin het jongetje woont veranderd en nergens kan uit opgemaakt worden wat de identiteit is van de man uit mijn jeugd. Ik heb dat gedaan om hem in bescherming te nemen. Ik heb gezien hoe de maatschappij reageert op pedofielen. Het leven wordt hen onmogelijk gemaakt als alleen maar de verdénking bestaat dat ze pedofiel zijn. Ik vind dat een maatschappij zorg moet dragen voor iedereen die daar in leeft, en dus ook voor pedofiele mensen. Maar de publieke opinie is anders. Pedo's zijn naar de rand van de samenleving gedreven en eruit weggesaneerd. Niemand kent pedofielen. Iedereen wordt geacht geen pedofielen te kennen. Iedereen haat pedofielen. De manier waarop omgegaan wordt met deze mensen laat zien hoe het werkt: als je een groep zo ver kunt krijgen dat die zich niet kenbaar maakt, is het makkelijk om die groep te haten. Je geweten blijft er schoon van, want degene die je haat heeft geen gezicht. - Laat ik er duidelijk over zijn: ik kom niet op voor de belangen van pedofielen en al helemaal niet voor die van pedoseksuelen, maar wel voor hun recht op een plaats in de samenleving, alsook voor een groep die al even onbenoemd blijft: hun moeders en hun zonen en hun ooms en hun zussen. Het
| |
| |
zijn mensen die, net als hun pedofiele familielid, geen stem en geen gezicht hebben, omdat het consequenties kan hebben als je het taboe doorbreekt. In de ogen van de maatschappij bestáán zij niet en als ze niet bestaan kunnen ze ook niet als probleem gezien worden.
Het boek leverde veel media-aandacht en waardering op, maar het buitenland staat niet te trappelen om het in vertaling uit te geven. Er staat zelfs geen enkele vertaling op stapel. En heel veel mensen wilden vanwege het onderwerp het boek, haast om principiële redenen, niet lezen. Veel mensen wilden niet gezien worden met het boek vanwege het omslag.
Dat omslag laat zien hoe merkwaardig het werkt: op de foto sta ikzelf als jongetje van tien terwijl ik een kei in de Maas ga plonzen. Het is een gewone foto van een jongetje in zwembroek, en tóch wordt de foto nu ervaren als seksueel geladen. Het gaat om een associatie die door de maatschappij aan het boek wordt opgelegd, aan míj wordt opgelegd, want ineens is dat jongetje, ík dus, pornografisch! Ik ben daar overigens zelf schuld aan, want ík heb die foto uitgezocht. Toen ik hem koos voor het omslag en langs de medewerkers van de uitgeverij liet gaan - en zij wisten allen waar het verhaal over ging - zeiden alle vrouwen: wat een schattig jongetje! Alle mannen zeiden: wat een Lolita! Ik vond dat zo intrigerend dat ik doorgezet heb en de foto daadwerkelijk op het omslag heb geplaatst. Als ik had geweten dat we er minder exemplaren door zouden verkopen, had ik misschien naar een andere oplossing gezocht, want zo is het ook wel weer: ik ben een kleine zelfstandige met een winkeltje. Ik verdien mijn boterham met de verkoop van boeken en het geven van lezingen. Door onderwerpen als homoseksualiteit te kiezen of de relatie van een jongetje met een volwassen man, kan mijn werk uiteindelijk niet optimaal geëxploiteerd worden, niet in het binnenland en niet in het buitenland. Ligt daar niet ook een reden waarom veel homoseksuele auteurs het onderwerp laten liggen? Zo'n thema kan de leeskring een stuk kleiner maken en de overheid verwacht van kunstenaars in toenemende mate cultureel onder- | |
| |
nemerschap, en als winst je oogmerk moet zijn, zit er in de meeste gevallen niet anders op dan af te stevenen op middle of the road-cultuurgoed. Maar daar heb ik helemaal geen zin in, en gelukkig kan ik binnen de literatuur redelijk eigenzinnig mijn gang gaan, en in die zin is ook Wij zijn bijzonder tot stand gekomen. Gewoon omdat ik dat boek wilde maken en omdat dat gewoon kan. En ook wat Mijn meneer
betreft heb ik meer goede ervaringen te melden dan slechte. Ik ontvang nog steeds regelmatig mailtjes van mensen die met veel plezier het boek hebben gelezen, en ik moet niet zeuren. Ik heb wel eens geklaagd over het feit dat het boek vooral gezien is als maatschappelijk relevant - alsof dat iets ergs zou zijnen niet in de eerste plaats zoals ik het bedoeld heb, als een literair kunstwerk. Maar dat is inherent aan de keuze die ik maakte. Ik heb op geen enkele manier geheimzinnig gedaan over de relatie tussen het verhaal en mijn eigen ervaring; ik heb me niet verscholen achter het masker van de fictie. Ik wil op de een of andere manier de uitnodigend openstaande deur van de kast, waaruit wij kwamen, dichttrappen. Uit angst dat ik er weer in terug moet. Uit angst dat homo's zich zo geëmancipeerd wanen dat ze onzichtbaar worden. Hóé onzichtbaar, hoe onzégbaar, kwam vorige maand pijnlijk aan het licht.
Begin augustus was er ophef over FC Gay, een tv-programma van BNN, waarin een reportage zat over het sch ijnbaar ontbreken van homo's in het topvoetbal. Een fragment werd naar buiten gelekt. Frank de Boer kreeg de vraag voorgelegd waarom die voetballers er niet zijn. Het antwoord dat hij erop gaf haalde de pers en velen vielen over hem heen, inclusief nogal wat homo's.
Maar bij De Boer zat het venijn helemaal niet. Dat zat onder andere bij Erwin Koeman, Willem van Hanegem en Jack van Gelder. Koeman kreeg dezelfde vraag voorgelegd, schoot in de lach en ging er onmiddellijk vandoor.
Wat later in dezelfde reportage zei hij dat hij verbaasd was dat De Boer er wél antwoord op had gegeven. Tja, De Boer denkt voortaan wel drie keer na voor hij nog eens wat zegt over homoseksualiteit en voetbal, want over hém viel men heen, en over de besmuikte Koeman niet, net zo min als over Van Hanegem en Van Gelder die er óók niet over wilden praten.
| |
| |
En dat komt ook door onszelf. Wat De Boer zei, dat homo's a-sportiever zijn, was zijn mening of in ieder geval een welwillend antwoord op een moeilijke vraag, en hij uitte zich zonder een spoor van discriminatie of minachting. Wat Koeman deed was wel een vorm van minachting. Zo ervoer ik dat zelf in ieder geval toen ik de uitzending zag. Door besmuikt te lachen en voor het onderwerp weg te hollen liet hij zien dat hij het een onbespreekbaar onderwerp vond en dat is welbeschouwd veel erger dan gewoon je mening geven. Homo's zouden eens wat vaker moeten kijken hóé iemand iets zegt over homoseksualiteit en ook hoe iemand níéts zegt over het onderwerp. Onzichtbaar zijn is het ergst, onbespreekbaar zijn, onbestaanbaar zijn. Frank de Boer had niet op zijn kop moeten krijgen, maar geprezen moeten worden. Niet voor de inhoud van zijn antwoord, maar voor de volkomen natuurlijke manier waarop hij inging op de vraag. Láát mensen maar praten over hoe zij denken over homoseksualiteit. Het is goed als er vrijuit over gesproken wordt, want zo kan de temperatuur van de tolerantie gemeten worden. Hoe komen we anders te weten dat tolerantie vaak schijn is? Zoals vierde op de kandidatenlijst van de Christenunie Gert-Jan Segers, directeur van hun wetenschappelijk instituut, die vorige maand zei over homoseksualiteit in relatie tot godsdienstvrijheid: ‘Wij staan pal voor die vrijheid, maar hij is niet onbegrensd. Het is geen vrijbrief om alles maar te doceren. De inspectie zal af en toe over de schouder van de docent moeten meekijken. Als op de godsdienstles wordt geleerd dat je homo's of afvalligen mag stenigen, dan heb je een probleem.’
Maar dat kinderen leren dat homo's zullen branden in de hel, zoals op orthodox-christelijke scholen gebeurt, behoort volgens Segers ‘tot de onderwijsvrijheid’. - Ik heb liever dat het gezegd wordt dan gedacht en gezwegen. Alleen op die manier kunnen mensen zich een mening blijven vormen over zoiets als homoseksualiteit. Wij moeten daar niet al te zwaar aan tillen, want de hel is er voor wie de hel te vrezen heeft en het is nu eenmaal de aard van het geloof dat dat gelovigen zijn.
‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke gro nd dan ook, is niet toegestaan.’
| |
| |
Het is een wetsartikel dat veel te vaak het omgekeerde doet van wat het beoogt. Gevallen worden namelijk vrijwel nooit gelijk geacht, en bij het herzien van het artikel werd geaardheid erbuiten gehouden omdat, op de keper beschouwd, geaardheid niet even noemenswaardig werd geacht als geloofsovertuiging. In de praktijk prevaleert volgens mij de vrijheid van godsdienst boven andere rechten, en dat maakt dat het hele artikel mank gaat. Het belangrijkste recht dat een mens toebehoort of dient toe te behoren, is dat hij het recht heeft om te zijn wie hij is: man, vrouw, homo, hetero, wit, zwart, gezond, gehandicapt, jong, oud. Die rechten zijn echter ondergeschikt gemaakt aan het recht om te geloven in God. Dat recht zou nu juist secundair moeten zijn, omdat het veranderlijk is: men heeft het recht om katholiek te zijn, maar mag islamiet worden, als men van mening verandert. Die mogelijkheid hebben mensen in hun feitelijke zijn niet: los van chirurgische en andere drastische ingrepen kun je niet besluiten om van man vrouw te worden of van hetero homo. Zo lang de overheid niet inziet dat mensen het grondrecht moeten hebben om te mogen zijn wie ze zijn en hen schaart onder ‘op welke grond dan ook’, zijn we niet uitgeëmancipeerd. Gelukkig maar, want dan hoeven we niet terug de kast in.
Hoe is het nou afgelopen met die drie jongetjes die de wijde wereld in dansten? Waren het nou homo's? Eéntje wel.
Drie mannetjes met hoedjes op die zaten in het bad.
Ze spetterden en spatterden, de tegels werden nat.
Ze grepen elkaars teentjes
en ze speelden met het eendje.
Toen kwamen hun drie moeders binnen en die riepen: ‘Wat?
Wie draagt er nou een hoedje als hij poedelt in het bad?’
Drie mannetjes met blote hoofden zaten in het bad.
Ze spetterden en spatterden, de tegels waren nat.
Ze speelden met het scheepje
en ze vochten om het zeepje.
En toen ze rimpelig waren van hun kruin tot aan hun gat,
toen klommen de drie mannetjes tevreden uit het bad.
|
|