| |
| |
| |
Dertien keer Ted
Pjotr van Lenteren
Dichter, prozaïst, scenarist, componist en illustrator Ted van Lieshout is zestig, maar is nog lang niet klaar. Portret van een artistieke duizendpoot in dertien verschijningvormen. ‘Er liggen altijd tien concepten klaar.’
Er zijn minstens dertien versies van Ted van Lieshout, maar voor wie het liever eenvoudig houdt: toch minstens twee. De eerste Ted, die succes had met proza en gedichten voor een klein publiek van fijnproevers (‘zonder subsidies en prijzen had ik het nooit gered’). En de tweede Ted, die vindt dat hij de dingen gedaan heeft die hij doen moest en nu de dingen doet die ook nog kunnen: vrolijke verzen en kleuterverhaaltjes over Boer Boris, terwijl hij eigenlijk niet eens van kleuters houdt. Hij hield op met boze brieven schrijven aan kranten en belangenorganisaties en ontwikkelde zich tot een vileine, maar meestal optimistische en oplossingsgerichte blogger. Twee dingen veranderden niet: Van Lieshout is nog altijd een man die zich hard maakt voor een betere kinderboekenwereld en blijft zoeken naar artistieke uitdagingen en nieuwe wegen. ‘En da's lastig hoor. Als je een idee hebt en je komt er niet uit, dan blijft dat frustrerend. Of je nu dertig bent of bijna zestig.’
| |
1 Blogger
‘Ik schrijf geen boze brieven meer, omdat ik dat blog heb. Ik begon ooit met mijn grappig bedoelde klachten over de Albert Heijn op internet te zetten. Maar daar was de lol snel van af: ze vonden me een kleinzielige koopjesjager. Toen ik me meer richtte op kinderboekenthema's groeide het bezoek tot mijn verbazing enorm snel. Boekenvakkers, ouders, bibliothecaressen, docenten, leesliefhebbers. We hebben de roofbloemlezing van Gerrit Komrij aan de kaak gesteld, de afgeschafte Gouden Zoen weten
| |
| |
te vervangen door de Gouden Lijst en de Middag van het Kinderboek op de kaart gezet. Prachtig hoe eenvoudig je tegenwoordig mensen kunt mobiliseren. Ineens heb je bijna een journalistieke functie. Na de dood van Sieb Posthuma heb ik 40.000 bezoekers gehad. Zondag gebeurd, maandag op mijn blog. Hoewel we soms protesteerden, heb ik nooit last gekregen met mijn uitgevers, zelfs niet toen we knokten voor het modelcontract. Dat was toch echt een zorgelijke tijd, waarin de financiële omstandigheden van kinderboekenmakers sterk verminderde en de illustraties van een boek feitelijk uit de zak van de schrijver werden betaald. Het lijkt zo'n lief wereldje, maar de grote uitgevers hebben het vormen van een modelcontract heel bewust heel lang getraineerd, ze verzonnen steeds weer wat. Merchandising erin of niet? Wat moeten we met het e-book? En weer was er een half jaar voorbij. Het was gewoon heel pijnlijk. Maar ruzie? Nee. Mensen die graag mooie boeken willen uitgeven zijn het meestal met me eens. En iedereen snapt wel dat ik het kinderboekenvak als geheel wil beschermen, dat het niet om mij gaat, maar om al die collega's die ik liefheb als een familie. Daar moet je voor willen vechten. Ik ben geen boze, oude man aan het worden. Helemaal niet. Integendeel. Ik heb heel lang heel actief allerlei verenigingswerk gedaan in de Vereniging van Schrijvers en Vertalers. Ik denk dat ik dat miste. Ik beleef vooral veel plezier aan het organiseren van bijeenkomsten. Mijn collega's zijn een substituut voor een gezin, dat mag je best zo opschrijven.’
| |
2 Activist
‘Je zit me hier nu wel heel activistisch te portretteren, maar dat vind ik overdreven. Ik doe vooral aan veel dingen niet mee. Ik voel me snel gedwongen en ik vind veel acties te vaag en te wollig. Dan moet je naar een kinderboekwinkel om je solidair te verklaren met die kinderboekwinkel. Hoe sympathiek ook: daar komt toch geen hond op af? Je moet selectief te werk gaan, als je wat wilt bereiken. Bij mij begint zoiets vaak met praktische verbazing. Het ziekenhuisboekenproject “Lees je beter” bijvoorbeeld - een werktitel, want niet iedereen wordt beter - is ook zo ontstaan. Ik zou een lezing geven in een kinderziekenhuis en kwam er tijdens de voorbereiding achter dat het lezen van kinderboeken waarin kwalen voor- | |
| |
komen, arts en verpleegkundige kan helpen bij de behandeling van jonge patiënten, maar dat er geen register bestaat van nuttige boeken. Ik dacht: hoe moeilijk kan het zijn om zo'n register te maken? Zulke projecten, daar ben ik wel voor te porren. Een verbond was snel gesmeed tussen kinder-neuroloog Irina Snoeck, Agnes Vogt van het Nederlands Letterenfonds, Helma van Lierop als kinderboekenprofessor en Gerlien van Dalen van Stichting Lezen. Er wordt een website gebouwd en er zit al een stagiaire klaar om die lijst te controleren en in de computer te zetten. We letten wel op de literaire kwaliteit, hoor. In dat opzicht blijf ik gewoon Ted. En een boek moet ook echt verkrijgbaar zijn, anders heb je er nog niets aan. Maar om dat nu meteen activisme te noemen.’
| |
3 Onderzoeksobject
‘Kinderboekenwetenschap: geweldig dat het bestaat, ook al is het niet veel en houd ik lang niet alles bij. Dat komt: ik vind dat er wel erg veel aandacht is voor de geschiedenis van het kinderboek. Uitgeefpraktijken uit de negentiende eeuw: wat heb ik daar nu aan? Ik kan helemaal niets met de geschiedenis, ik ben met het nu bezig. Als iemand op mij afstudeert, wat een paar keer is gebeurd, dan vind ik dat natuurlijk wel eervol en strelend. Het bevestigt dat je werk er toe doet. En in zulke onderzoeken lees ik wel eens dingen over mezelf die ik nog niet wist. Ik ben het niet met alles eens, maar je kunt een andere zienswijze hebben en die mag je verdedigen. Dat is wetenschap en dat vind ik interessant. Een wetenschappelijke studie graaft dieper dan een recensie, dat vind ik er fijn aan. Je kunt vergelijkingen met verschillende werken maken en dan van alles op het spoor komen. Dingen die ik zelf ook niet gezien heb of niet in die mate. Turfonderzoek, woorden tellen, dat is op een geestige manier confronterend. Ik weet best dat ik wel eens in herhaling val, maar zo'n turfonderzoekje brengt dat dan wel héél pijnlijk aan het licht. Ik blijk bijvoorbeeld een sterke voorkeur te hebben voor het woord “maar”. Wie had dat gedacht? Uit Mijn meneer hebben we 300 maars gehaald! Schrikbarend. Wie naar de grotere thema's in het werk van hedendaagse kinderboeken -auteurs kijkt en overeenkomsten en verschillen in stijl onderzoekt, die laat
| |
| |
zien dat het kinderboek meer is dan een medium dat kinderen aan het lezen helpt. Dat het kunst is. Dat vind ik heel waardevol.’
| |
4 Filosoof
‘Ik krijg in klassen altijd dezelfde vraag: hoe oud bent u? Dan zeg ik: “Raad maar. Let wel op: met mensen van mijn leeftijd moet je uitkijken. Als je te hoog zit, ga je het raam uit.” Dat moet je in de kleuterklas niet doen, die gaan dan zitten beven. Die nemen dat letterlijk. O jee! En in groep acht denken ze: doet-ie toch niet. Daarom houd ik zo van kinderen van een jaar of acht, negen. Juist in groep vijf en zes zijn metaforen spannend. Met kinderen van die leeftijd kun je heel goed filosoferen, juist op de grens van echt en niet echt, letterlijk en metafoor. Een versje dat ik graag gebruik gaat over olifantenjam, gemaakt van de vruchten van de olifantenboom. Ik houd vol dat olifantenjam bestaat en dat olifanten aan bomen groeien en kinderen proberen mij er dan van te overtuigen dat dat niet juist is. Ik beweer iets dat niet waar is? Overtuig me maar. Zo praat ik graag met kinderen. Ik kan er uren mee doorgaan.’
| |
5 Boer Boris-bedenker
‘Het kinderboekenvak is nog steeds moeizaam, vooral omdat boeken zo vreselijk kort in omloop zijn en weinig tijd krijgen om zich te bewijzen. Ik wapen me door commerciëler te denken dan ik vroeger deed. Boer Boris is een mooi voorbeeld. Philip en ik hebben heel veel plezier om dit samen te doen. Philip kan dingen die ik niet kan. Ik teken het liefst zo min mogelijk, ik kan ook lang niet alles tekenen. Philip kan alles tekenen of zorgt dat hij het leert. Dus ik kan nu eindelijk over tractoren en helikopters schrijven. Of ik zet voor de grap veertig kinderen in de tekst. Philip gaat er dan ook echt veertig tekenen. Ik zou dat nooit doen, ik zou er één tekenen. Ik ben heel conceptueel, teken wat er niet staat. Of noem het lui. Weet ik het. Ik heb veel respect voor tekenaars die dat wél kunnen, gewoon tekenen wat er staat. Ik kan dat niet. Echt niet.’
| |
| |
| |
6 Afmaker
‘Is Ted ooit af? Dat is een mooie vraag. En een lastige. Ja en nee. Ik wilde in de vorige eeuw schrijven wat ik per se wilde schrijven en tekenen wat ik per se wilde tekenen. Dat is ook het mooie van kunnen tekenen én schrijven: ik lever kant-en-klare boeken aan, ik heb niemand nodig. In die zin ben ik af: ik heb gedaan wat ik wilde en heb die dingen van het begin tot het eind ook precies zo kunnen doen als ik wilde. De rest is extra. Wat ik nu niet meer gedaan krijg, hoeft ook niet per se. Maar om me nu af te noemen? Nee. Ik wil blijven groeien. Anders ga ik stilstaan, degenereren. Ik wilde nog iets worden naast tekenaar en schrijver: popster. Vind je het raar, als iemand van bijna zestig dat zegt? Ik meen het! Dat laatste moet ik nog steeds voor elkaar krijgen. Ik heb liederen geschreven en uitgevoerd en op YouTube gezet, maar ik ben nog steeds niet tevreden. Ik heb niet het talent om het perfect te krijgen. En zo zijn er meer dingen die me niet lukken. Ik wil nog niet vertellen wat, want dat helpt helemaal niet. Moet ik in mijn eentje uitvechten met mezelf. Dus je kunt wel zeggen dat ik een late midlife crisis heb. Voor een grote carrièreverandering is het te laat. Docent aan de kunstacademie kan niet meer, dan ga ik nog maar vijf jaar mee en dat vind ik te weinig. Ik was scenarioschrijver bij Sesamstraat en Klokhuis, maar daar ben ik mee gestopt. Ik ben nu alleen maar kinderboekenschrijver. Enkele uitstapjes daargelaten. Is dat dan mijn levensvervulling? Ben ik gelukkig genoeg? Ik mis de variatie. Boer Boris loopt goed, maar geeft niet genoeg bevrediging om te zeggen: laat dat groeien maar zitten. Dat kan ik niet. Overdag gaat het prima, maar 's avonds bekruipt me dat dan. Dan zie ik weer die projecten liggen die nog niet gelukt zijn, maar die ik wel zo graag wil. Vroeger werd ik daar wel eens depressief en onzeker van. Dat is weg, ik weet dat ik altijd een gedicht en altijd een
concept kan maken. Ik heb ook mijn manieren om mezelf bij de les te houden. Ik heb stapels virtuele schriftjes waarin ik met mezelf praat over mijn projecten. Dat heb je goed gedaan, Ted. Of: dat was weer niks. Zo vind ik de zwakke plekken en leer ik van mijn fouten. Ik vind het niet erg als concepten na een paar weken niet goed blijken te zijn. Maar als ik er echt in geloof en het lukt niet, daar kan ik nog altijd gefrustreerd over raken.’
| |
| |
| |
7 Boek-gelover
‘Het boek heeft een imagoprobleem, zoveel is duidelijk. Het is een stofnest. Letterlijk: in woonbladen zie je geen boekenkasten meer, die gaan allemaal de deur uit. Kijk in een moderne boekwinkel: meer koffie dan boeken. Lege wanden, want dat is hip. Boekhandels met een compleet, uitgebreid aanbod zie je steeds minder. Dus moeten we wel verder met het boek? Ik durf die vraag wel te stellen. Ik vind vernieuwing spannend. Ik probeer een game te maken, samen met zo'n bureautje, hartstikke leuke jongens en meiden. Ik heb een concept bedacht met allerlei taalspelletjes. Maar ik merk dat ik de expertise mis om de regie over het geheel in eigen hand te houden, dus ik voel me er tamelijk hulpeloos bij. Eigenlijk moet ik leren hoe je games maakt, dan kan ik het zelf doen. Maar ik geloof vooralsnog niet dat het iets voor mij is, nee. En ik denk dat het boek uiteindelijk niet verloren gaat. Het is een perfecte uitvinding. Toneel bestaat ook nog steeds, terwijl je ook tv kunt kijken. Toch zal het boek, net als het theater, op de een of andere manier moeten vernieuwen. Maar zulke processen, daar ben je niet de baas over. Blijven proberen tot je beet hebt. En het oude niet zomaar weggooien.’
| |
8 Schrijvenaar
‘Met andere illustratoren werk ik samen als zij dingen kunnen die ik niet kan. Bijzonder was de samenwerking met Sieb Posthuma. Na zijn dood hebben we een heruitgave gemaakt van onze bundels. Er staat een gedicht in dat Schrijvertje heet en dat werd de titel van het boek. Dat zat me dwars. Alsof het alleen om mij ging. Daarom heb ik het gedicht Tekenaartje toegevoegd. Voor Sieb. En dat was het dan. Ja. Waarom doet iemand zoiets? Toch heb ik het meteen geaccepteerd. Vanuit hem begrijp ik het wel. Die depressies, ik ben zo blij dat ik daar overheen ben gegroeid. Maar vanuit mezelf begrijp ik het niet. Idioot! Hij had alles wat ik had willen hebben: de looks, het succes, een eigen stijl. Want dat heb ik niet: een eigen stijl. Helemaal in het begin, toen ik ging werken voor De Blauw Geruite Kiel, verweet Sylvia Weve me dat ik haar nadeed. Ik zie de overeenkomsten tussen wat ik toen maakte en wat zij maakt wel. Maar ik heb zoveel verschillende dingen gedaan. Ik probeer steeds weer wat anders. Ik
| |
| |
zou het liefst een boek maken met op iedere pagina een andere stijl, alsof het door een hele ploeg illustratoren is gemaakt. Dat kan ik nu eenmaal goed: in mijn eentje heel veel. Andere illustratoren ontwikkelen één stijl, maar ik kan dat gewoon niet, steeds hetzelfde doen. Sylvia Weve was toen boos, nu heeft ze de heruitgaven van mijn prozateksten geïllustreerd. Dat is op een vriendelijke manier ironisch. Maar vooral een grote eer.’
| |
9 Autobiograaf
‘Ik ben er ijdel genoeg voor, hoor. Maar nee, dat lijkt me verschrikkelijk: een autobiografie. Ik denk dat als ik mijn eigen leven te boek zou moeten stellen, ik aan de ene kant flink veel censuur zou toepassen en aan de andere kant mezelf mooier zou voorstellen dan ik ben. Inhoudelijk zou het wel een aardig boek kunnen zijn. Genoeg meegemaakt in mijn jonge jaren in Eindhoven en later in Amsterdam. Maar van kinderboekenschrijvers wil men toch graag dat het saaie mensen zijn, of in ieder geval ongevaarlijk. Ik ben me daar altijd wel van bewust geweest. Als ik naar een school moest om voor te lezen en er was een pauze, dan wandelde ik liever een paar keer om de school heen dan dat ik in de docentenkamer ging zitten, maar dan was ik me er toch altijd van bewust dat mensen in de omgeving de politie zouden kunnen bellen: er sluipt een enge man om de school heen. En dan ben ik ook nog eens homo. Bij sommige mensen gaat dan het alarm af: voor kinderen werken én homo, dús pedo. Je moet proberen om zo ver mogelijk weg te blijven van dat soort vooroordelen. Dat heb ik lang niet altijd gedaan. Maar ik zoek het ook niet op. Als kinderen in de klas vragen of ik homo ben, ligt het er helemaal aan hoe ze het vragen. Als het een oprechte vraag is, geef ik er oprecht antwoord op. Vragen ze het om te keten, dan krijgen ze geen antwoord. Ik was een keer in een theaterzaal in Vlaanderen en daar zei ik het op het podium uit mezelf. Er klonk meteen hoongelach uit de zaal. Ik kwam daar binnen als beroemde schrijver en ging er weg als sneue homo. Dat doe ik niet meer.’
| |
| |
| |
10 Kindermens
‘Die vraag zal me altijd blijven achtervolgen, en daar kan ik wel mee leven: of het waar is dat ik een hekel heb aan kinderen. Ik heb helemaal geen hekel aan kinderen, maar ik zie ze wel als werk. Ik kom een paar uur naar hun school of bieb en daarna ga ik weg en zij gaan weer naar hun eigen huis. Dat is precies goed zo. Weet je dat ik als tiener jarenlang de meest gevraagde babysitter van Eindhoven was? Alleen baby's kon ik niet goed aan, omdat ik er niet mee kon communiceren. Ik heb wel eens een moeder gebeld dat ze thuis moest komen omdat de baby bleef huilen. Kleuters vond ik ook vervelend, maar sinds het bestaan van Boer Boris heb ik mijn eigen gedrag ten opzichte van kleuters nader bekeken en gezien dat ik anders te werk moet gaan. Maar piepstemmetjes opzetten tegen kleintjes zoals ik veel moeders zie doen, dat weiger ik. Ik heb zelf geen kinderen en wil ze ook niet, en dat komt me goed van pas, omdat het me in staat stelt om mezelf te blijven zien als het kind dat ik was. Anderen kunnen dat minder goed omdat de rol van vader of moeder ze verandert. Maar ik schrik wel eens van het kind dat ik was. Ik werd vaak gepest en snapte niet waarom, behalve dan dat ze zagen dat ik anders was. Maar ik las laatst mijn dagboek uit die tijd en daarin vind ik mezelf helemaal geen leuk kind. Ik zat niet lekker in mijn vel en probeerde me te handhaven. Mijn gedweep met populaire muziek, zó oppervlakkig! Toen Mijn meneer net uit was vertelde Rindert Kromhout me dat hij de hoofdpersoon zo irritant vond. Zó irritant dat het hem niks kon schelen wat dat kind overkwam. Ik was geschokt, maar nu begrijp ik het beter. Toch ben ik wel eens verbaasd over hoe slecht ik mezelf ken. Dan ben ik een uur in de klas geweest en heb het ontzettend leuk gehad met de kinderen en dan zie ik bij het verlaten van de klas een kind dat ik totaal over het hoofd heb gezien. Misschien wel een kleine Ted. Dat vind ik dan erg, omdat ik veel minder oplettend ben dan
ik denk.’
| |
11 Lezer
‘Ik ben niet echt een lezer. Niet van andere schrijvers in elk geval. Je hebt van die schrijvers die moeten lezen om te kunnen schrijven, maar zo ben ik niet. Natuurlijk kijk je wel eens naar collega's, hoe ze het doen. Willem
| |
| |
Wilmink, onmiskenbaar een voorbeeld. Die prachtige zinnen van Bart Moeyaert. Sjoerd Kuyper, zijn toon, vooral als-ie boos is. Prachtig. Maar voor mezelf? Nee. Nauwelijks. Wel ooit eens alles van Couperus gelezen. Ik heb Anna Blaman een tijd interessant gevonden, omdat ze lesbisch was. Achterberg. Een dichter die zoveel schreef, maar niet één gedicht dat ik begreep. Nog wel eens een bundel proberen te schrijven die ook zo onbegrijpelijk was, met Latijnse woorden als titel uit het Latijnse deel van het woordenboek, met Romeinse cijfers erachter. Geen idee waar het over ging, maar zo mooi. Daarom zeg ik ook: het is niet erg als ze het niet begrijpen, het zijn maar gedichten. Die zijn zo voorbij. Nee, ik ben niet zo'n lezer, ik begin er wel in, maar ik ga me snel vervelen en dan wil ik zelf weer wat schrijven. Ik volg graag tv-series. Een Nederlandse True Detective of Downton Abbey schrijven, dáár fantaseer ik graag over. O, was het maar waar dat ik dat kon.’
| |
12 Schmidt-bewonderaar
‘Ik heb haar altijd bewonderd, maar toen ik begon: vervelend om mee vergeleken te worden. Alles werd aan haar afgemeten in die tijd. Ik heb haar nooit als collega gesproken, alleen vanuit de verte gezien. Ik las natuurlijk alles wat ze schreef, alles, maar kon er niets mee toen ze nog leefde. Er is nog wel eens een boek van mij niet doorgegaan, omdat de redacteur zei dat ik vergeleken zou gaan worden met Schmidt. Ze is nu precies twintig jaar dood, ze stierf in het jaar waarin Een torentje van niets een Gouden Griffel kreeg. Ze heeft maar heel weinig opvolgers, het vak kinderdichter is een tijdlang bijna weggeweest. Nu komt het weer een beetje op, met Marjet Huiberts en Bette Westera. Schmidt heeft het voor veel schrijvers verpest door de beste te zijn. En het heeft ontzettend lang geduurd voor we daar met z'n allen overheen waren. Pas sinds Van Ansjovis tot Zwijntje maak ik weer openlijk vrolijke poëzie en pas op mijn laatste boek staat pontificaal: VERSJES. Maar let op met die lichte gedichten, ze zijn niet wat ze lijken. Ik heb het altijd wel in haar gedichten herkend: het relativeren van eigen leed. Die ottertjes die niets mogen. En dan toch. Zij zat ook depressies te compenseren. Ze moest de vrolijke dame uithangen, anders werd het zo naargeestig. Ze deed antiburgerlijk omdat burgerlijke mensen
| |
| |
dat heel leuk vonden. Als ze echt antiburgerlijk was geweest, dan was ze nooit zo populair geworden. Dat is iets wat heel veel kinderboekenexperts niet snappen. Ze wordt nog steeds opgehemeld om haar proza, maar dat was helemaal niet zo goed. Wiplala, dat is gewoon heel slecht geredigeerd. Maar de versjes: briljant. Nog steeds. Als ik gedeprimeerd was rond mijn dertigste, dan hielp Het schaap Veronica me er altijd weer bovenop. Het kan nog veel erger, dacht ik dan, met mij valt het nog mee.ú
| |
13 Het-laatste-woord-hebber
‘Als ik een allerlaatste lezing mocht houden en ik wist het? Dan zou ik beginnen met wat gal spuwen. Ik zou nobel en edel eindigen, maar ik zou heel vals en haatdragend beginnen. Dingen zeggen waar ik altijd mijn mond over gehouden heb. Hoewel, nee. Weet je, ik kan me ook voorstellen dat ik eindelijk eens een keer volledig nobel zou zijn. De wereld verlaten en dat ze zien dat ik toch nobeler was dan ze dachten. Want ik zou het toch wel erg vinden, als ze zouden zeggen: wat een irritante vent was dat toch. Maar dat ik goed was in mijn vak, dat vind ik het belangrijkst. Als ze redelijk zijn, dan zeggen ze dat. Ik houd niet van valse bescheidenheid. Je moet weten waar je goed in bent en wat er beter kan. Ik vind dat ik behoorlijk goed ben. Maar het zou leuk zijn als de dag van mijn uitvaart iemand anders zou zeggen dat het goed was.’
|
|