Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 29
(2015)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Hier heeft de Jeugd tot haar gerijf, / Thijl Uylenspiegels leven en bedrijf
| |
[pagina 229]
| |
Daarnaast is er een uitgebreide bijlage met onder andere lijsten van drukkers, uitgevers en prenten, thema's en beelden, houtsnijders, graveurs en lithografische tekenaars. Alles is zeer grondig beschreven, geanalyseerd en van beeldmateriaal en commentaar voorzien. Hulde voor de auteurs van dit doorwrochte werk en ook voor de uitgever die het aandurfde dit prachtige naslagwerk te laten verschijnen. Het is heel terecht onderscheiden als een van de Best Verzorgde Boeken van 2014. | |
Prenten voor kinderen en volwassenenWat zijn kinder- en volksprenten, cents- en schoolprenten? Vanaf de zeventiende eeuw tot halverwege de twintigste eeuw zijn er miljoenen van gedrukt. Het zijn eenzijdig bedrukte vellen papier (ca. 30 × 42 cm) met afbeeldingen in combinatie met tekst. De goedkope prenten hadden een zeer grote verspreiding, vandaar dat ze tot de populaire grafiek gerekend worden. Ze laten alle mogelijke onderwerpen en thema's zien zoals het alfabet, schepen, ambachten en dieren. Veel prenten zijn informatief, maar ook een groot aantal is verhalend. Deze vroege ‘beeldverhalen’ bevatten een aantal scènes uit een verhaal, zoals Jan de Wasser, Tetjeroen en Tijl Uilenspiegel. Tot het einde van de negentiende eeuw waren verhalende prenten in de minderheid. Daarna wonnen de beeldverhalen terrein. Kinderprenten zijn goedkope prenten die bestemd waren voor kinderen en meestal in reeksen verschenen. De afbeeldingen waren belangrijker dan de tekst. De term ‘kinderprent’ werd vanaf het midden van de achttiende eeuw gebruikt. Daarvoor heetten de prenten voor kinderen ‘heiligen’, terwijl er vaak niets religieus op te zien was. De term was afkomstig uit de vijftiende eeuw, toen de prenten afbeeldingen van heiligen bevatten. Volksprenten daarentegen zijn moeilijker te definiëren. De auteurs wijzen op de inmiddels achterhaalde term, afkomstig van negentiende- | |
[pagina 230]
| |
eeuwse volkskundigen. De term ‘volksprent’ komt nooit voor bij uitgevers of toenmalige gebruikers van prenten en zou eigenlijk afgeschaft moeten worden. Maar omdat de term, evenals ‘volksboek’ nog steeds gangbaar is, wordt ‘volksprent’ voorlopig gehandhaafd in het nieuw verschenen standaardwerk. Onder volksprent verstaan de auteurs alle goedkope prenten die in reeksen zijn verschenen en die niet speciaal op kinderen gericht zijn, maar op een brede laag van de bevolking. Hierin verschillen de auteurs van mening met De Meyer, die als doelgroep van de prenten de ‘kleine man’ uit het volk ziet. Zij baseren zich op onderzoek dat uitwijst dat er geen scheiding was tussen prenten voor de elite en prenten voor het ‘volk’. De nadruk ligt op het gebruik van de prenten; als goedkope wandversiering in huis bijvoorbeeld. Toch blijft de definiëring van de volksprent lastig: de auteurs houden het op ‘de goedkoopste houtsneden, houtgravures en litho's die geen kinderprent zijn.’ Maar waarom goedkope kopergravures uit de zeventiende en achttiende eeuw niet tot de volksprent gerekend worden, wordt niet helemaal duidelijk: waren zij toch nog te duur in vergelijking met prenten van houtsneden? De oorsprong van de term ‘centsprent’ ligt in de slagzin ‘een prent voor een cent’, bedacht door uitgeverij Schuitemaker uit Purmerend halverwege de negentiende eeuw. Maar dat betekende niet dat alle prenten een cent kostten, daar waren ook duurdere prenten bij. Omdat de term ‘centsprent’ vrij bekend is, gebruiken de auteurs deze als synoniem van kinderprent of volksprent. Kinderprenten die als beloning op scholen werden uitgereikt, werden ‘schoolprenten’ genoemd. Later ontwikkelde de schoolprent zich tot lesmateriaal. Dit type prent werd in het standaardwerk van De Meyer uit 1962 buiten beschouwing gelaten, volgens de auteurs van Kinderprenten ten onrechte. Door hun toevoeging van schoolprenten geven zij een completer beeld van de populaire kinderprent dan hun voorganger. | |
[pagina 231]
| |
Prentenkraam tijdens een jaarmarkt, detail uit een jaarmarktprent van Glenisson & Van Genechten (eerste helft negentiende eeuw).
Onderwijzer deelt school-prenten uit bij een prijsuitreiking. Uitsnede uit kopergravure (ca. 1810).
| |
Collecties kinderprentenHoe staat het met de kinderprenten anno 2015? Vanwege onder meer de slechte kwaliteit van het papier zijn veel prenten verloren gegaan. Desondanks is toch ook een groot aantal bewaard gebleven. Vanaf het begin van de negentiende eeuw gingen verzamelaars er actief naar op zoek. Hun verzamelingen zijn vaak de basis geweest voor museale collecties van nu. Onder de hedendaagse verzamelaars van kinderprenten bevinden zich drie van de vier auteurs (Nico Boerma, Aernout Borms en Jo Thijssen). Zij schonken hun collecties geheel of grotendeels aan respectievelijk Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en het Nationaal Onderwijs Museum in Dor- | |
[pagina 232]
| |
drecht. Een genereus gebaar, waardoor een groot aantal kinderprenten behouden kan worden. In het boek is ook een lijst opgenomen met vijfendertig openbare collecties kinderprenten in Nederland en elf in België, waaronder het Fries Museum, de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg, het Groninger Museum voor Stad en Lande en het Stedelijk Prentenkabinet in Museum Plantin-Moretus in Antwerpen. Voor zover bekend bevatten deze collecties bij elkaar al een kleine vijftigduizend prenten. De grootste collecties bevinden zich in het Museum aan de Stroom (MAS) in Antwerpen (ca. 9000 prenten), het Rijksprententenkabinet in Amsterdam (ca. 7000 prenten) en het Nederlands Openluchtmuseum (ca. 5200 prenten). Een groot aantal collecties is digitaal te raadplegen. De auteurs hebben ook veel profijt gehad van de Short Title Catalogue Netherlands (STNC) van de Koninklijke Bibliotheek, de nationale bibliografie voor de periode 1540-1800. Hierop zijn veel fondsen van uitgevers in te zien. | |
Het begin van de kinder- en volksprentTussen 1600 en 1650 worden de eerste ‘heiligen’, ofwel kinderprenten, vermeld in inventarissen. Dit moet gezien worden in het licht van de enorme productie van populair drukwerk in het midden van de zeventiende eeuw in de Noordelijke Nederlanden, vooral in Amsterdam. Er werden op grote schaal almanakken, reisverhalen, kluchten, moppenboekjes, pamfletten, liedteksten, volksprenten en kinderprenten uitgegeven. De enige zeventiende-eeuwse uitgever van wie meerdere kinderprenten bewaard zijn gebleven, is de firma Bouman uit Amsterdam. De twee oudst bewaarde prenten uit het fonds zijn een vogelprent: ‘Dees vogeltjes / haer soete stem te uytten / tot groot vermaeck en vreugd voor alle Jonge Spruyten’; en een prent met spinnende varkens: ‘Die met gemack zijn kost wil winnen / Die set zijn Varcken aan het spinnen.’ Het thema spinnende varkens komt vaker voor op allegorische prenten die ondeugden van dieren uitbeelden. In plaats van vrouwen doen de varkens het spinwerk en dat werd als een ongewenste situatie gezien. De slapende vrouw moet nog eens benadrukken hoe lui zij is. Deze prent is geen kinderprent, want nergens worden kinderen aangesproken, maar een prent voor volwassenen, | |
[pagina 233]
| |
een volksprent dus. De vogelprent is wel een kinderprent, zoals veel andere dierenprenten. De auteurs zijn van mening dat de kinder- en de volksprent als massaal gedrukte grafiek in dezelfde tijd ontstonden, dus tussen 1600 en 1650. Ze plaatsen het ontstaan van de prenten binnen de sterke toename van populair drukwerk rond 1650 in de noordelijke Nederlanden. Hun visie is een andere dan die van hun voorganger Maurits de Meyer, die het begin van de volksprent in de vijftiende eeuw situeert. Zo rekenen de auteurs vijftiende- en zestiende-eeuwse prenten met religieuze of allegorische onderwerpen en vorstenportretten niet tot de volksprenten. Latere prenten met deze onderwerpen komen wel uitgebreid in het boek voor. De vroege prenten zouden dan toch op z'n minst als voorlopers beschouwd kunnen worden? Net als de definiëring van de volksprent, blijft ook de ontstaansgeschiedenis van de volksprent een beetje onduidelijk. Maar verder hebben de auteurs een overtuigende, nieuwe interpretatie gegeven aan het begrip ‘volksprent’. Uit het fonds van de Amsterdamse uitgevers Lootsman-Conynenberg en Van der Putte is een nog oudere kinderprent bewaard gebleven: ‘Het leven en Bedrijf van Hans Slenderhinck / en Westfaelse Geesje.’ Dit wat onsamenhangende beeldverhaal gaat over het dienstmeisje Geesje en ‘hannekemaaier’ of seizoensarbeider Hans, beiden Westfaals, dus afkomstig uit Noord-Duitsland. De prent is uitgegeven in 1670, maar kon dankzij allerlei aanpassingen als kinderprent voortbestaan tot in de negentiende eeuw. Het verhaal en de afbeeldingen werden samenhangender en alle negatieve onderdelen werden weggelaten, zoals Geesjes verblijf in het spinhuis, de vrouwengevangenis. Veel prenten werden door andere uitgevers gekopieerd en aangepast, vooral als kinderprent. Het was blijkbaar een lucratieve handel. Beeldverhalen en dierenprenten waren populair, later ook ABC-prenten en prenten met spelende kinderen. De kinderprenten van de zeventiende-eeuwse firma Bouman zijn het meest gekopieerd, maar deze firma strekte zich dan ook uit over drie generaties: van 1644 tot 1716. Interessant is om na te gaan wat er in de tijd daarna mee gebeurde. De houtblokken waarmee de prenten gedrukt waren, werden overgenomen of gekopieerd door grote uitgevers in de achttiende eeuw, zoals de firma's De Groot, Kanne- | |
[pagina 234]
| |
wet en Van der Putte. De prenten van de firma Bouman hadden op hun beurt vaak ook een oudere oorsprong wat het beeldmateriaal betreft. Het fonds van Bouman bestond verder uit volksboeken die ook voor kinderen bestemd waren, zoals Het Journaal van Bontekoe, met houtsneden als illustraties. De firma Bouman, de firma Lootsman-Conynenberg (drie generaties), overgenomen door Van der Putte (drie generaties) en de firma De Groot (vijf generaties) zijn eigenlijk de eerste gespecialiseerde uitgevers van kinderprenten en kinderboeken. De markt was ontdekt en zou eeuwenlang veel geld opleveren voor de uitgevers. Over het gebruik van kinderprenten is meer bekend dan dat van volksprenten. Uit egodocumenten en geschreven teksten op prenten blijkt dat kinderprenten vaak als beloning op school werden gegeven aan kinderen van vijf tot negen jaar. En een belangrijk, nieuw inzicht: kinderprenten waren bestemd voor kinderen uit alle lagen van de bevolking, dus zowel arm als rijk. De prenten dienden vooral ter vermaak. Een van de twee oudste bewaarde kinderprenten uit 1673 van de firma Bouman uit Amsterdam: Spinnende varkens.
Kinderprent over West-faals Geesje dat dienstmeisje wordt in Amsterdam.
| |
Van vermakelijk naar educatief verantwoordIn de achttiende en negentiende eeuw veranderde de functie van kinderprenten. Ze werden niet zozeer meer als beloning op school gebruikt, maar meer als leermiddel. Door de in 1784 opgerichte Maatschappij tot Nut van 't Algemeen kwam er meer belangstelling voor de opvoeding en | |
[pagina 235]
| |
ontwikkeling van het ‘gewone volk’. Volksboeken voor kinderen en kinderprenten moesten aangepast worden, omdat ze niet verantwoord zouden zijn. Er kwamen nieuwe schoolprenten ‘ter onderwijzinge’ en ‘ter belooninge’, maar algauw werden zij als lesmateriaal ingezet. Deze aandacht voor volkseducatie kwam niet uit de lucht vallen. In de achttiende eeuw speelde het begrip ‘zedenkunde’ een grote rol, onder invloed van de Verlichting, de optimistische beweging waarin kennis en geluk van de mens centraal stonden. Niet God, maar de mens was verantwoordelijk voor zijn eigen geluk en zijn ‘deugdzame’ leven. Kinderen moesten dan ook opgevoed worden als deugdzame, brave burgers. Denk hierbij ook aan Van Alphen met zijn Proeve van Kleine Gedichten voor Kinderen dat geheel past binnen de Verlichtingsidealen. Het onderwijs veranderde, van grote, ongeselecteerde groepen naar een georganiseerder lesgeven in klassen. Alle uitgaven voor kinderen moesten voldoen aan een pedagogisch ideaal, dus ook de kinderprenten. De opvoedkundigen keken naar zowel de kwaliteit van het beeld als die van de tekst. De goedkope kinderprenten voldeden niet aan de pedagogische eisen. Er moesten nieuwe prenten komen: ‘om in plaats van de nietsbeduidende prentjes, welke men gewoon is op de meesten kleine scholen aan kinderen uit te deelen, andere, meer leerzaamer te maaken en in gebruik te brengen,’ aldus een voorstel uit de algemene jaarvergadering van 't Nut in 1791. Tussen 1800 en 1820 verscheen de eerste Nutsreeks met schoolprenten in houtsneden, maar pas in het midden van de negentiende eeuw verschenen de eerste ‘echte’ schoolprentenreeksen waaraan een didactisch plan ten grondslag lag. Er is ook een lijn te trekken tussen schoolprenten en schoolplaten, de wandplaten waarmee Isings zo bekend is geworden. In de negentiende eeuw speelde nog een belangrijke ontwikkeling: de overgang van de langzame, ambachtelijke druktechniek naar het snelle industriële drukken. De uitvinding van de lithografie maakte het mogelijk om afbeeldingen direct in kleur te drukken. Voorheen werden prenten met de hand ingekleurd. Ook kwam er machinaal gemaakt papier in plaats van lompenpapier. Het vernieuwde productieproces had grote gevolgen voor de uitgevers van kinderprenten. Er kwam concurrentie uit het buitenland: Duitse, Franse en Belgische uitgevers gaven op grote schaal nieuwe prenten uit voor de Nederlandse markt. Rond 1850 stopten veel Neder- | |
[pagina 236]
| |
landse uitgevers met kinderprenten, slechts enkelen gingen door. Toch werden er in de eerste helft van de negentiende eeuw nog 2,5 tot 4 miljoen kinderprenten gedrukt in Nederland en België, en zelfs nog meer in de tweede helft: 6 tot 9 miljoen. Afbeelding van modern schoolklasje rond 1800, met in rijm eronder de Verlichtingsfilosofie van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (1807).
Dierenprent uit de eerste reeks met leerzame schoolprenten van 't Nut, voorzien van het ‘Nutszegel’ in het midden (begin negentiende eeuw).
| |
Kinderprenten en prentenboekenHet staat als een paal boven water dat kinderprenten onderdeel waren van de kinderliteratuur van de zeventiende tot halverwege de twintigste eeuw. Toch is nog relatief weinig onderzoek gedaan naar de inhoudelijke samenhang van kinderprenten en andere vormen van kinderliteratuur. En dat terwijl Nederland voorop liep met kinderprenten als beeldverhaal: deze verschenen zo'n honderd jaar eerder dan in de rest van Europa. De auteurs leggen wel duidelijke verbanden tussen de productie van kinderprenten en het kinderboek in de negentiende eeuw. In de eerste helft van de negentiende eeuw trad er een verschuiving op van kinderprent naar het goedkope prentenboek. Verhalen als Genoveva, Robinson Crusoe en | |
[pagina 237]
| |
de Sprookjes van Moeder de Gans verschenen als prentenboek én als kinderprent. In de tweede helft van de negentiende eeuw kwamen de meeste kinderprenten uit het buitenland; de Nederlandse uitgevers richtten zich meer op het kinderboek. Een aantal kinderprenten bleef populair, zoals Tijl Uilenspiegel en Westfaals Geesje. De succesfactoren van deze beeldverhalen waren de samenhang tussen de afbeeldingen, mogelijkheden tot aanpassingen van het verhaal en de toepassing van het verhaal in andere media, bijvoorbeeld toneel, (kinder)boeken en liederen. De auteurs wijzen ook op een inhoudelijk aspect: spannende verhalen over ‘randfiguren’ uit de maatschappij wonnen het van de bravere verhalen. Dit sluit aan op de visie van het echtpaar Buijnsters in hun handboek Lust en Leering - Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw (2001). Zij beschrijven het ontstaan van komische, tegendraadse prentenboeken in de tweede helft van de negentiende eeuw, waarmee het beeldverhaal een nieuwe impuls kreeg. De braafheid verdween naar de achtergrond en er was weer ruimte voor fantasie en nonsens, dus vermaak. Hier ligt nog een interessant onderzoeksterrein wat betreft de kinderprenten in de brede context van de kinderliteratuur.Ga naar voetnoot1 Afbeelding uit de prent Leven en Daden van Thyl Ulenspiegel, die gedrukt is met tweehonderd jaar oude houtsneden, gebruikt voor het boekje Van Vlespiegels leven ende schimpelijcke wercken ende wonderlijcke avonturen uit 1580.
| |
[pagina 238]
| |
Kinderprenten en stripsDe auteurs van Kinderprenten stippen ook nog aan dat de rol van de kinderprenten in de ontwikkeling van de strip onderbelicht is gebleven en plaatsen enige kritische noten bij het bestaande onderzoek. Zo verschillen zij van mening met de Britse kunsthistoricus David Kunzle, auteur van standaardwerken over het vroege beeldverhaal. Volgens hem is het aantal beeldverhalen op kinderprenten beperkt, maar de auteurs wijzen erop dat rond 1900 juist een ruime meerderheid van de kinderprenten een beeldverhaal was. In de loop van de negentiende eeuw veranderde de tekstbeeldrelatie van de kinderprent. Kwam in de achttiende eeuw soms nog een willekeurige combinatie van tekst en beeld voor, in de negentiende eeuw gebeurde dit niet meer. Tekst en beeld vormden vaste combinaties in een vaste volgorde. Kinderprenten voldoen hiermee volgens de auteurs aan de definitie van het beeldverhaal: een verhaal met een noodzakelijke volgorde van afbeeldingen. Voor de strip is het lastiger een definitie te geven, omdat er zoveel verschillende vormen van zijn. Maar dat de kinderprenten met beeldverhalen rond 1900 als directe voorlopers van de strip gezien kunnen worden, is zonneklaar. De auteurs stellen dat kinderprenten in die tijd de ‘eerste massaal geproduceerde en verspreide beelden in kleur voor een voor een ruim publiek’ waren. De vaak karikaturale tekeningen werden gemaakt door diverse tekenaars, onder wie bekende als Wilhelm Bush. Hij begon zijn beeldverhaal over de stoute jongetjes Max en Moritz als kinderprenten (Münchener Bilderbogen). Daarna verscheen het beeldverhaal in boekvorm. Begin twintigste eeuw verschenen er ook beeldverhalen of ‘strips’ in tijdschriften, met teksten onder plaatjes. De strip met de tekstballonnen kwamen pas later. De auteurs geven in hun boek een gedetailleerde beschrijving van zo'n zestig beeldverhalen. Het thematische en iconografische overzicht geeft ook een beschrijving van prenten met thema's als geschiedenis, allegorie, humor en satire, spel en vermaak, natuur en techniek. De rijke wereld van de kinderprent is hiermee overtuigend in kaart gebracht. | |
[pagina 239]
| |
Het verhaal over Jan de Wasser was een populaire prent over de rolwisseling in het huwelijk van Jan en Griet. Gedurende drie eeuwen werd dit beeldverhaal in allerlei versies gedrukt. Dit is een negentiende-eeuwse prent uit het fonds van De Haan.
| |
Tot slotHet is een grote verdienste van de auteurs dat zij de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de kinderprent anno 2014 zo uitgebreid hebben opgetekend. Het boek biedt een schat aan materiaal over de productie, distributie, consumptie en thema's van kinderprenten om te gebruiken voor verder onderzoek. Maar het is ook materiaal om van te genieten door er aandachtig naar te kijken: van afbeeldingen van de vroegste prenten met houtblokken tot de negentiende-eeuwse gelithografeerde prenten. Van grove, gestileerde houtsneden tot karikaturale of meer realistische, ingekleurde afbeeldingen met vaak prikkelende teksten. Kinderprenten, Volksprenten, Centsprenten, Schoolprenten is een schitterend boek dat blijft fascineren. | |
[pagina 240]
| |
Dierenprent van de achttiende-eeuwse Zwolse uitgeverij Clement, De Vri & Van Stegeren, gemaakt van oude, overgenomen houtblokken. Pikant detail: dezelfde prent had een erotische betekenis bij een paar andere uitgevers. In de bijschriften bij de haan en de kip staat vermeld dat de haan de kippen het vreemdgaan verbiedt, waarop de kippen antwoorden dat de haan daarover niks te zeggen heeft en dat zij wel van afwisseling houden.
Boerma, Nico, Arnout Borms, Alfons Thijs & Jo Thijssen, Kinderprenten volksprenten centsprenten schoolprenten - Populaire grafiek in de Nederlanden 1650-1950. Nijmegen, Van Tilt, 2014. |
|