Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 29
(2015)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe is alles begonnen?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geverijen. De focus in de analyse ligt op het Gods- en kindbeeld dat in deze prentenboeken wordt uitgedragen. Vóór de toelichting op de analyse en de resultaten van de analyse wordt eerst kort een typering van het genre scheppingsverhalen gegeven.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ScheppingsverhalenDe vraag naar waar we vandaan komen, maar ook die naar het waarom van ons bestaan en de kracht achter de schepping, zijn vragen die al bij jonge kinderen opkomen en die ons blijven intrigeren. Onze behoefte aan een antwoord ligt aan de basis van het ontstaan van scheppingsverhalen of -mythen. Theoloog Ellen van Wolde gaat uit van drie soorten scheppingsverhalen: de Bijbelse verhalen die samen Genesis 1-11 vormen, verhalen uit andere culturen en natuurwetenschappelijke theorieën. Scheppingsverhalen zijn volgens Van Wolde niet alleen een verbeelding van de werkelijkheid, maar maken er ook deel van uit: zo zijn ze gebruikt om te verklaren waarom de mens heerser van de schepping is, als argument voor het verwerpen van seksualiteit, en als onderbouwing van de dienstbaarheid van een vrouw aan haar man: ‘Verhalen als deze hebben een wereldbeeld, een mens- en godsbeeld gekonstitueerd (...),’ aldus Van Wolde (1995, p. 183). Deze opvatting van Van Wolde sluit aan bij de visie van Ruth Bottigheimer, expert op het gebied van Bijbelverhalen voor kinderen, die stelt dat bewerkingen veel meer bijbrengen dan de inhoud van de Bijbel, naast het feit dat ze in vorm afwijken van het origineel door vereenvoudiging van het taalgebruik of toevoeging van illustraties (1996, p. xi). Hoewel de bewerkingen aanvankelijk in elke nationale traditie van grote getrouwheid aan de oorspronkelijke Bijbeltekst getuigden, werd tekstuele getrouwheid langzamerhand vervangen door een lossere omgang met de bron- of grondtekst om zo de overdracht van eigentijdse sociale boodschappen mogelijk te maken (1996, p. 202). Bijbelbewerkingen gingen daardoor de maatschappelijke opvattingen weerspiegelen van de tijd waarin ze verschenen. Volgens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bottigheimer is er de laatste vijftig jaar de neiging om de Bijbel eerder als een menselijk dan als een goddelijk document te zien. In die opvatting zijn Bijbelverhalen een product van een oude orale traditie, die steeds ingekleurd wordt door de opvattingen, gewoonten en ervaringen van mensen. Het scheppingsverhaal wordt dan bijvoorbeeld wel verteld, maar in de vorm van een raamvertelling en gepresenteerd als een verhaal dat ooit verteld is over het ontstaan van de wereld. Specifieke ontwikkelingen, zoals ontzuiling en ontkerkelijking, samenwerking tussen verschillende denominaties en het feminisme, hebben gezorgd voor herinterpretatie van de oorspronkelijke Bijbelteksten én voor andersoortige bewerkingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AnalysemodelDe vertaling waarmee tekst en beeld van de drie geselecteerde prentenboeken vergeleken wordt, is in eerste instantie de Willibrordvertaling van de Katholieke Bijbelstichting Boxtel (1978, herziene druk 1981). We hebben voor deze vertaling gekozen vanwege de traditionele formuleringen, die voor een groot publiek herkenbaar zijn. We hebben er overigens wel steeds De Nieuwe Bijbelvertaling (2004-2007) van het interconfessionele NBG naast gehouden in verband met mogelijk grote tekstuele en interpretatieve verschillen. De auteurs van één van de gekozen prentenboekbewerkingen, namelijk de Prentenbijbel, verwijzen expliciet naar deze Bijbel.Ga naar voetnoot2 In de grondtekst wordt in Genesis 1 de aarde geschapen door God. De schepping vindt plaats volgens een vaste structuur. Eerst is er duisternis en leegte, dan vindt God het nodig dat er licht komt. Hier begint alles mee. Wanneer er iets geschapen wordt, is er meestal sprake van een noodzaak (‘er moet licht zijn’), vervolgens wordt het geschapen, goedgekeurd, benoemd en er wordt aangekondigd op welke dag het plaatsvond. De schepping vindt plaats in zes dagen en op de zevende dag, die heilig verklaard wordt, rust God uit. In Genesis 2 wordt de schepping van het paradijs beschreven. Eerst wordt er een stapje terug genomen in de schepping. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schepping van de mens en het maken van het paradijs wordt uitgebreid beschreven. Ook wordt de ‘boom van de kennis van goed en kwaad’ geplaatst in de tuin, waar God de mens verbiedt van te eten. Dan geeft God de man gezelschap in de vorm van dieren en een vrouw. Het derde hoofdstuk, Genesis 3, gaat over de zondeval. Als eerste wordt de slang geïntroduceerd, de ‘sluwste van alle dieren’, die de vrouw verleidt tot het eten van de verboden vrucht. Na het eten van de vrucht verschaft de mens kennis. God komt erachter, bestraft zowel Adam, Eva als de slang en stuurt ze dan uit het paradijs. Om grondtekst en bewerkingen goed te kunnen vergelijken, gaan we uit van tekst- en beeldelementen die samen een Gods- en kindbeeld kunnen uitdragen.Ga naar voetnoot3 Deze elementen zijn in de vorm van vragen hieronder opgenomen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Godsbeeld is te achterhalen door te analyseren of en hoe God aanwezig is, en wat zijn rol en macht is ten opzichte van de schepping en specifiek de mensen daarin. Het kindbeeld is op verschillende manieren te ontdekken. In het Bijbelse scheppingsverhaal komen geen kinderen voor, maar het feit dat de bewerkingen zich richten op kinderen, betekent dat er wel rekening gehouden is met kinderen: kinderen zijn zo mogelijk de hoofdpersonages, er zijn aanpassingen gedaan om het verhaal op een bepaald niveau te vertellen en te verbeelden, en kinderen worden als lezers direct of indirect aangesproken. Vanuit de hierboven aangehaalde relatie tussen Bijbelbewerkingen en maatschappelijke ontwikkelingen ligt het voor de hand om bij kindbeeld ten eerste te denken aan de verhouding tussen God, als vader, en de mensen, als kinderen. De hierboven genoemde vragen sluiten bij deze gedachte aan. Willem van der Meiden gaf in zijn proefschrift namelijk aan dat de autoriteit van de ouders tegenwoordig steeds meer wegvalt en het gezin een ‘onderhandelingscultuur’ krijgt waarin kinderen meer inspraak krijgen. De vraag is dan wat de verhouding tussen ouder(s) en kinderen in de Bijbelbewerkingen is: hoe gaat God om met zijn kinderen en hoe gedragen die kinderen zich? Ten tweede valt bij kindbeeld te denken aan de definitie hiervan als het ‘geheel aan eigenschappen, doelstellingen en functies die in een cultuurhistorische periode aan de figuur van het kind worden toegeschreven’ (Vloeberghs, 2006, p. 11). De ‘figuur van het kind’ kan uiteraard slaan op het kind als bestaande persoon, maar ook op het kind als verhaalpersonage, dat al dan niet tot voorbeeld voor het bestaande kind kan dienen. Volgens Vloeberghs zijn door de tijd heen drie kindbeelden te onderscheiden: het verlichte kindbeeld met een rationeel kind, het romantische kindbeeld met een onschuldig kind en het burgerlijke kindbeeld met een nuttig kind. Een vierde kindbeeld is meer diffuus, dat is namelijk het moderne kindbeeld van de twintigste en eenentwintigste eeuw waarin bestaande kindbeelden worden geïroniseerd, speels getransformeerd of agressief omgekeerd (Vloeberghs, 2006, p. 21). Hoewel je kunt discussiëren over de mogelijkheid of het nut van specifieke kindbeelden binnen het moderne, diffuse kindbeeld, is er volgens ons een vijfde te onderscheiden, namelijk dat van het filosofisch kindbeeld met het vragende kind, op basis van de filosofische trend in de jeugdliteratuur die Rita Ghesquière in 1999 constateerde. Kinderen heb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben van nature de ‘onbevangenheid’ van het filosofisch denken en eveneens de behoefte aan rechtvaardiging: zij vragen altijd ‘waarom is het zo?’ Door te filosoferen ontwikkelen kinderen ook een creatieve, zorgzame en kritische denkhouding en wordt de kwaliteit van het denken verhoogd. Bij het filosoferen voor kinderen is het belangrijk om de nieuwsgierigheid te cultiveren en de socratische dialoog (doorvragen) te bevorderen. Door kant en klare antwoorden te verschaffen worden de ongelijke machtsverhoudingen tussen kind en volwassenen versterkt, aldus Ghesquière. De schepping is een thema dat in filosofisch getinte literatuur vaak terugkomt; de schepping is namelijk een soort raadsel: waar komt de wereld vandaan? De jeugdige filosoof kan door deze vraag geconfronteerd worden ‘met de grenzen van zijn kennen’ (Ghesquière, 1999, pp. 36-37). Vragen zijn belangrijker dan antwoorden en het ontstaan van de wereld is een groot vraagstuk. Bij de behandeling van metafysische vragen (zoals onder andere het ontstaan van de aarde) vindt er in de jeugdliteratuur een verschuiving plaats van een religieus perspectief naar een filosofisch perspectief. Er wordt in een meer open sfeer geschreven; niet vanuit een ‘weten’, maar vanuit een vragende en zoekende houding (1999, p. 45). In de prentenboekbewerkingen van Genesis 1-3 verwachten we voornamelijk het romantisch en filosofisch kindbeeld te ontdekken. Het onschuldige kind van de romantiek past namelijk zeer bij het beeld van Adam en Eva die eerst vrij, onschuldig, naïef en onwetend zijn en zich gemakkelijk laten verleiden tot ongehoorzaamheid. Het filosofisch kindbeeld is te verwachten, omdat, zoals Ghesquière al aangaf, het scheppingsverhaal uitermate geschikt is voor filosofische vragen. De Gods- en kindbeelden in de prentenboeken kunnen achterhaald worden door na te gaan op welke manier het Bijbelverhaal getransformeerd wordt in de prentenboekbewerkingen. Bij de analyse van de bewerkingen zijn we uitgegaan van de termen die Paul Claes hanteert in zijn transformatie schema in Echo's Echo's (2011, p. 54-56). De termen beschrijven vier soorten klassieke transformaties op het niveau van inhoud en vorm van een tekst: additie (toevoeging), deletie (weglating), substitutie (vervanging) en repetitie (herhaling). Aangezien het een analyse van prentenboeken betreft, kan het beeld niet buiten beschouwing blijven. Voor de analyse van het beeld is uitgegaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de technieken die illustratoren volgens Van der Meiden gebruiken om een invulling te geven aan de tekst (2009, p. 37). In het geval van het Godsen kindbeeld is het bijvoorbeeld belangrijk om te letten op de keuze van het perspectief. Een bepaald perspectief leidt de lezer in de richting van een bepaalde interpretatie. Wanneer vooral de macht van God wordt benadrukt, is er meestal sprake van een kikvorsperspectief en bij de verbeelding van dialogen zijn de figuren vaak op ooghoogte weergegeven. Ook maakt de illustrator een bepaalde selectie: vult de illustratie de gehele ruimte, of is er sprake van vrijstaande tekeningen, waarbij de aandacht gelegd wordt op bepaalde personages of situaties? Daarbij is ook de verbeelding van belang: Hoe groot worden de personages afgebeeld? Zien ze eruit als volwassenen of als kinderen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drie prentenboekenDe Prentenbijbel (2013) van het Nederlands Bijbelgenootschap met tekeningen van Marijke ten Cate is sinds 2008 zes keer herdrukt. De doelgroep zijn kinderen van vier tot zeven jaar. De teksten zijn geschreven door ervaren kinderboekenschrijvers, die de verhalen navertellen uit De Nieuwe Bijbelvertaling en het Bijbelverhaal naar eigen zeggen zoveel mogelijk volgen. God schept de aarde en de mens. Adam en Eva hebben het goed in de tuin die God voor hen gemaakt heeft, maar dan komt de slang die Eva verleidt om een vrucht van de verboden boom te eten, waarna ook Adam een hapje neemt. God komt er achter en stuurt de mens uit zijn tuin. In Hoe de wereld begon (Leopold, 2002) van Ben Kuipers (tekst) en Ingrid Godon (illustraties) zijn de hoofdpersonages allemaal van het vrouwelijk geslacht. Thea vraagt zich af wie er aan haar moeder, haar oma en overgrootmoeder voorafging: ‘“Voordat iemand er is, is er altijd al iemand. [...] Maar er moet toch een eerste zijn? Wie is dat? Hoe is alles begonnen?”’ (p. 7). Thea stelt veel vragen, over het hoe en waarom. Haar oma zegt dat God het begin is en vertelt hoe de wereld uit God, die ze ook Thea noemt, is ontstaan. De antwoorden op Thea's vragen komen vooral neer op: ‘omdat god Thea het zo bedacht,’ ‘omdat Eva het zo wilde,’ of, zoals Thea zelf vaak opmerkt, ‘omdat het logisch is.’ Het boek is bedoeld voor zes jaar en ouder: niet alleen zijn de hoofdpersonages (Thea, god Thea, Eva) zesjarige meisjes, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar ook sluit de schrijver aan bij de belevingswereld van die leeftijdscategorie (het eerste dier dat geschapen wordt, is bijvoorbeeld het alledaagse huisdier de poes). Aan het eind, waar de lezer een foto van zichzelf op de pagina kan plakken, spreekt hij de lezer zelfs direct aan: ‘En jij’ (p. 29). In Voordat jij er was (Querido, 2009), met tekst van Daan Remmerts de Vries en tekeningen van Philip Hopman, wordt God verbeeld door middel van twee dieren. Konijn en Wolf rijden door de leegte, totdat ze per ongeluk een mannetje aanrijden. Ze brengen hem naar de dokter en besluiten hem te houden en mee te nemen naar huis. Het mannetje, Adje, voelt zich echter heel alleen en zijn verzorgers vangen Eefje om hem gezelschap te houden. De mensjes kunnen het goed met elkaar vinden en al gauw krijgen ze een kindje. Nu wordt het Wolf en Konijn te druk en laten ze de mensjes vrij. Adje en Eefje weten niet wat ze moeten doen, maar hun kind onderneemt actie en zorgt voor een nieuw thuis. Het kind wordt zo machtig dat hij Wolf en Konijn van de aarde verjaagt. Het hoofdpersonage is een jongetje van een jaar of zes, dat gelijkgesteld wordt met de kind-lezer, die wordt aangesproken met ‘jij’: ‘Toen kwam jij. Jij maakte alles goed!’ (p. 33-34). De lezer is ineens het hoofdpersonage. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanwezigheid van GodIn Genesis 1 is God het onderwerp van bijna elke zin. ‘God’ wordt altijd met een hoofdletter geschreven. Ook in Genesis 2 is God nog vaak het onderwerp van de zin. In het verhaal van de zondeval is hij in het begin vrijwel afwezig als actief personage, maar wel het onderwerp van gesprek tussen de slang en Eva. Ook in de bewerkingen wordt er een nadruk gelegd op God, in de eerste zinnen wordt zijn aanwezigheid al aangegeven:Ga naar voetnoot4 In het begin is er niets. Geen lucht. Geen water. Geen wereld. Alleen God is er. En God maakt de aarde. (PB, p. 12) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de meeste gevallen wordt God expliciet genoemd en aangeduid als God (PB, HWB). Bij Voordat jij er was is er niet expliciet sprake van een God, maar het personage van God is terug te vinden in de personages Wolf en Konijn. In dit geval kunnen we spreken van een allusie. De zin: ‘Door dat niks reden Wolf en Konijn in hun rode sportwagen’ (VJEW, p. 2), doet denken aan de zin: ‘de Geest van God zweefde over de wateren’ (Gen. 1:2). Door deze allusie worden Wolf en Konijn vereenzelvigd met God. Bij Hoe de wereld begon krijgt God een naam: Thea, dezelfde naam als het zesjarige hoofdpersonage. Ook in het beeld krijgen Thea en god Thea dezelfde weergave, het verschil tussen de twee personages wordt aangeduid met een andere kleur. Zo wordt God meteen gelijkgesteld met het zesjarige hoofdpersonage. De Prentenbijbel volgt de grondtekst in de beschrijving van het begin van de schepping, maar gebruikt andere woorden zonder dat echter de betekenis verandert. Bij Voordat jij er was en Hoe de wereld begon zijn de ‘kleine’ transformaties aan het personage God in de tekst van grote invloed op zowel de vorm als de inhoud. Volgens Claes zou er dan sprake zijn van een verwisseling, waarbij een deel van de grondtekst vervangen wordt door een andere tekst (2011, p. 55). Deze definitie sluit niet helemaal aan bij wat er in deze prentenboeken gebeurt; het is niet zozeer dat dit tekstelement vervangen wordt door een ander tekstelement, maar eerder dat er in een bepaald tekstelement dingen zijn toegevoegd, vervangen of weggelaten waardoor zowel de vorm als inhoud verandert. God wordt hier op een andere manier weergegeven dan dat gebruikelijk is - God is geen almachtig opperwezen of ‘oude’ man, maar een meisje, Wolf en Konijn - en er is dus eerder sprake van een wijziging dan van een verwisseling. In de bewerking van de christelijke uitgeverij (PB) is sprake van een klassiek Godsbeeld. De tekst over God verandert nauwelijks en Hij wordt niet getoond in de illustraties. In de andere twee bewerkingen is God wel aanwezig in het beeld, hier vindt additie plaats. Claes spreekt hier van uitdieping: er wordt een inhoudelijke toevoeging gedaan die niets aan letter of klank verandert (2011, p. 54). De aanwezigheid van God in de tekst blijft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weliswaar hetzelfde, maar er wordt een extra toevoeging van God gedaan in het beeld, waardoor God inhoudelijk meer gestalte krijgt. De lezer krijgt namelijk te zien hoe God eruit ziet. In Voordat jij er was wordt de aanwezigheid van het jongetje, dat in de tweede helft van het verhaal de rol van God vervult, extra benadrukt doordat er op zijn T-shirt een uitroepteken is geplaatst. Hij is ook altijd aanwezig op de illustraties. In de tekst staat hij aangeduid met ‘jij’, de lezer wordt hier gelijkgesteld met het jongetje, en hij wordt veelvuldig genoemd en aangesproken in de tekst. Ook hier is sprake van uitdieping. In het eerste deel van dit scheppingsverhaal wordt het verhaal van Adje en Eefje (Adam en Eva) verteld. Hierin nemen Konijn en Wolf de rol van God op zich (substitutie). Konijn en Wolf zijn sterk aanwezig in het verhaal, zowel in de tekst als op de illustraties, maar het lijkt eerder alsof alles hun overkomt en dat de mens de spil is van het verhaal. In de grondtekst wordt het verhaal van het paradijs verteld vanuit het perspectief van Eva, in Voordat jij er was vanuit het perspectief van Wolf en Konijn (God). Wanneer er inhoudelijk substitutie plaatsvindt, spreekt Claes van verdraaiing. Deze term is ook hier van toepassing, maar niet noodzakelijk volgens de definitie van Claes. Hij definieert een verdraaiing namelijk als een ‘verkeerde interpretatie’ van de grondtekst (2011, p. 55). Als voorbeeld geeft hij hierbij dat bijvoorbeeld spotnamen als erenamen gebruikt worden. In dit geval is er geen sprake van een verkeerde, maar van een andere interpretatie: God in de vorm van Konijn en Wolf is net zo sterk aanwezig in het verhaal van Adam en Eva als in de grondtekst, maar ze zijn ‘gesprekvoerders’ in plaats van onderwerp van gesprek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Representatie van GodBij de representatie van God wordt er gekeken naar bepaalde aanwijzingen die gegeven worden in de tekst of illustraties over de persoonlijkheid en het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uiterlijk van God. In de grondtekst is God mannelijk en degene die de aarde en al wat er op leeft creëert. Hij legt de dieren op om zich voort te planten en de aarde te bevolken. Aan de mens geeft hij de heerschappij over de dieren en de aarde. Hij is de schepper van de aarde en wordt neergezet als een soort ‘opperbevelhebber’: de mens heerst namelijk over de aarde, maar God heeft het laatste woord. In Genesis 3 komt het zorgzame karakter van God ook naar voren. Wanneer Adam en Eva merken dat ze naakt zijn en zich hiervoor schamen, stelt God zich zorgzaam op: ‘En Jahwe God maakte kleren van huiden voor de mens en zijn vrouw en Hij deed hun die aan’ (Gen. 3:21). Het maken en aantrekken van kleding is een heel liefdevol gebaar. In de Prentenbijbel wordt de persoonlijkheid van God enigszins afgevlakt, dit wil zeggen dat er in de vorm weinig is aangepast, maar dat bepaalde betekeniselementen zijn weggelaten of miskend, al dan niet bewust (Claes, 2011, p. 55). God is enkel nog de schepper zonder dat verdere informatie wordt gegeven. Ook in het verhaal van Adam en Eva zijn gevoelens en handelingen van God tegenover de mens te achterhalen, omdat nauwelijks aanwijzingen hiervoor worden gegeven. God komt vooral zeer laconiek over. In de andere bewerkingen is er vooral sprake van verdraaiing. In Hoe de wereld begon legt oma uit dat God kan zijn zoals hij of zij wil zijn. Het meisje Thea beschrijft God als een man met een baard. In dit verhaal is God volgens oma een klein meisje van zes, omdat ze, net als meisjes van die leeftijd, niet weet wat ze wil. Oma geeft hier niet alleen een definitie van God, maar ook van meisjes van zes: beiden zijn besluiteloos. Hier vindt eveneens uitdieping plaats, want er zijn illustraties toegevoegd waarin God wordt weergegeven als een meisje van zes, gelijkend op het meisje Thea. Verder wordt God neergezet als iemand die de mens graag wil behagen. In Voordat jij er was zijn Konijn en Wolf in de rol van God in het begin nog zorgzaam en bezorgd over de mens. Ze behandelen de mensen zoals mensen in het algemeen met huisdieren omgaan: ze vangen ze of vinden ze of ze stoppen de mens in een kooitje en doen ze weg als ze met teveel zijn. Dan draaien de rollen om: het kind van de mens neemt de rol van God op zich. God als jongetje is zeer ondernemend. De mens wordt machtiger en het jongetje overtreft zijn vorige baasjes: ‘Jazeker, dáár stonden Wolf en Konijn wel van te kijken!’ (VJEW, p. 46). Hij moet nog wel naar zijn ouders luisteren. Zo wordt hij naar bed gestuurd: ‘En toen ging je twijfelen. Je kon wel gelóven dat je alles had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemaakt - maar misschien léék het alleen maar zo. Want dat jij nu moest gaan slapen, dát had je niet bedacht!’ (VJEW, p. 54). God wordt in de karakters van Wolf, Konijn en het jongetje ook weergegeven in beeld, hier is weer sprake van uitdieping. God wordt zowel weergegeven als dier en als een klein jongetje. Al is God in deze bewerking niet aangeduid als het wezen God; God is hier eerder een rol die wordt aangenomen: God is degene met de meeste macht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verhouding God-mensHoe de onderlinge relaties en machtsverhoudingen zijn weergegeven, zegt vooral iets over de kindbeelden die de auteurs en illustratoren van de prentenboeken hebben. Treedt God op als een strenge vader waar Adam en Eva naar moeten luisteren, of gedraagt de mens zich juist als een opstandig ‘kind’? In de Bijbel is God vooral de schepper van de mens en geeft hij hem de heerschappij over de aarde en de dieren. Tot op bepaalde hoogte is God ‘baas boven baas’. De mens heeft dan wel de heerschappij over de dieren en de aarde, maar God bepaalt wat de mens wel en niet mag doen. Zo beveelt hij dat de mens de aarde moet bewerken en beheren en legt hij hun het verbod op: En Jahwe God gaf de mens dit gebod: ‘Van al de bomen in de tuin moogt ge vrij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad moogt ge niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, moet ge sterven.’ (Gen. 2:15-17) Alhoewel God het wel voor het zeggen heeft, is hij niet echt de baas over de mens. De mens verbreekt zijn enige verbod en God moet ze wegsturen voordat ze ook nog van de andere boom, de ‘boom van het leven’, zouden eten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Gen. 2:22). Hieruit blijkt dat God geen controle heeft over het gedrag van de mens, al kan hij wel straffen uitdelen. In de bewerkingen blijft straf echter meestal achterwege. Het is vaak onduidelijk wie het verbod verbreekt. God wijst geen schuldige aan en daarom kan er ook geen straf worden opgelegd. De individuele straffen worden in de bewerkingen vaak gewijzigd in de verbanning uit het paradijs, wat meestal wordt uitgelegd als een consequentie van het niet gehoorzamen. De transformatie die hier plaatsvindt, is inkorting: door de afvlakking van de schuld en de straf in de bewerkingen krijgt God een zeer zachtaardige persoonlijkheid. In de Prentenbijbel is het alleen duidelijk dat God de schepper van de mens is; er wordt geen informatie gegeven over een verdere relatie of hiërarchie tussen de twee, hier is er sprake van afvlakking. In het verhaal van Adam en Eva is het duidelijk dat God de schepper is en de mens uit de tuin van Eden kan sturen, maar anders dan in de grondtekst wijst God niet expliciet de aarde en de dieren aan de mens toe. Hij verbiedt de mens ook niet expliciet om van de boom van kennis te eten. De invloed en macht van God komt zo minder sterk naar voren. Adam en Eva zijn in dit prentenboek overigens niet verbeeld als kleine kinderen, maar hun open en expressieve gezichten ogen heel naïef en zorgen voor een kinderlijke uitstraling. In Hoe de wereld begon, vindt er vooral verdraaiing plaats: God schept alles alleen om de mens te behagen, terwijl in de grondtekst eerst de wereld wordt geschapen en dan de mens. God Thea schept echter eerst het licht en dan een metgezel, Eva. Op verzoek van Eva, die meer wil, wordt de wereld verder geschapen: ‘Nou was Eva een gewoon meisje, geen god. En een meisje heeft heel wat minder geduld dan een god. Dus zei Eva na een poosje: “Is dit alles?”’ (HWB, p. 11). De mens heeft veel invloed in dit scheppingsverhaal. Het is voornamelijk Eva die bepaalt hoe alles eruit komt te zien en wat er gemaakt moet worden. Wat God maakt, keurt ze goed of af. God en de mens worden in deze bewerking voorgesteld als partners. Dit kan worden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgevat als een verwijzing naar de onderhandelingscultuur in het hedendaagse gezin, waar Van der Meiden over sprak. In dit scheppingsverhaal lijkt de mens overigens vrijwel gelijkwaardig aan God te zijn. God wordt wel aangeduid als een god en is in wezen anders dan Eva, maar in de illustraties worden ze hetzelfde verbeeld, alleen in een andere kleur. Eva heeft ook genoeg aan God, ze voelt zich niet ‘alleen in haar soort’, zoals in de andere bewerkingen en de grondtekst wordt verteld. Ze heeft pas behoefte aan iemand anders als God voor een lange tijd gaat slapen en dus afwezig zou zijn. In Voordat jij er was zijn Wolf en Konijn in de rol van God de baas over de mens en hun verzorgers. In het tweede deel van het verhaal wordt de hiërarchie tussen Wolf en Konijn en de mens omgedraaid: het jongetje wordt almachtig, overstijgt Wolf en Konijn en jaagt ze weg van de aarde. Overigens wordt er in de illustraties van de prentenboekbewerkingen opvallend weinig met het perspectief gespeeld. Er is voornamelijk sprake van voor- en zijaanzichten, die ervoor zorgen dat de lezer het idee krijgt dat hij zelf deel uitmaakt van de situatie en het verhaal. Het perspectief geeft echter geen suggesties voor bepaalde machtsverhoudingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusiesBij de transformaties valt vooral op dat God in de twee bewerkingen die door algemene uitgevers zijn uitgegeven, gerepresenteerd wordt in het beeld, waardoor God dichter bij de lezer staat. Vaak wordt God in het beeld (en in de tekst) tot op bepaalde hoogte gedemystificeerd: God komt voor in opmerkelijke gedaantes - als dier, vrouw en kind - en zijn macht wordt vaak beperkt. Hierin komt tevens de Westerse onderhandelingscultuur naar voren, waarin de autoriteit van de ouders steeds meer wegvalt en kinderen meer inspraak krijgen. God wordt als het ware gedemocratiseerd: er kan met hem onderhandeld worden (Van der Meiden, 2009, p. 350). Dat blijkt het duidelijkst uit Hoe de wereld begon, waarin God en de mens partners | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, maar ook in Voordat jij er was waarin de rollen worden omgekeerd. In deze gevallen worden grenzen gesteld aan de macht van God: het machtige jongetje moet nog steeds naar zijn ouders luisteren en god Thea stelt zich in dienst van Eva. In de door een christelijke uitgever op de markt gebrachte Prentenbijbel wordt de macht van God verkleind/gerelativeerd door God minder dominant neer te zetten. Door zijn afwezigheid in beeld blijft God in deze bewerking wel een mystiek wezen. Behalve de verrassende demystificatie van God in twee van de drie bewerkingen is er nog een opvallende conclusie te trekken, namelijk ten aanzien van kindbeelden. Niet verrassend is hier dat in de Prentenbijbel vooral sprake is van een romantisch kindbeeld, met ongehoorzame, maar toch onschuldige mensenkinderen. Hoewel de verwachting was dat er ook sprake zou zijn van een filosofisch kindbeeld, kwam deze niet uit. Hoe de wereld begon begint met een nieuwsgierig kind, maar Thea's vragen leiden nergens tot echt filosofische gesprekken. Het blijft vooral bij verklaringen als ‘God had het zo bedacht’, ‘zo wilde Eva het’ of ‘zo is het logisch’. In het beperkte corpus komt wel een ander hedendaags kindbeeld naar voren, namelijk dat van het ondernemende kind. Dat geldt voor Hoe de wereld begon en Voordat jij er was. Het zou interessant zijn om te kijken of dit kindbeeld voorkomt in meer bewerkingen van Bijbelse verhalen voor kinderen, zowel in bewerkingen van christelijke als algemene uitgevers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Primaire literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Secundaire literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|