Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 29
(2015)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |||||||||||||||
Precies hun (groot)moeder?
| |||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||
die als één van de eersten met Pippi een sterk en onafhankelijk vrouwelijk personage in de jeugdliteratuur introduceerde (Nikolajeva, 2006, p. 51), is het interessant de vraag naar de impact van Pippi toe te spitsen op de meisjeshelden uit de klassieke Nederlandse kinderboeken van na 1945 die Steinz noemt. In hoeverre is er inderdaad sprake van verwantschap van Floddertje, Madelief, Polleke, Bobbel en Viegeltje met Pippi? Wie van deze meisjes is een echte (klein)dochter van Pippi? Welke eigenschappen hebben deze vijf personages van haar overgenomen en welke niet? | |||||||||||||||
Wie is Pippi?Er zullen in Zweden, en ook in de rest van Europa en de wereld, maar weinig mensen zijn die nog nooit van Pippi Langkous hebben gehoord. Niet voor niets heeft ze een plaats gekregen in de Europese jeugdliteratuurcanon zoals die in Beyond Babar (Beckett & Nikolajeva, 2006) is beschreven. Maar om de verwantschap van de Nederlandse kinderboekenmeisjes met haar te kunnen vaststellen, is het nodig Pippi beter te leren kennen dan alleen van horen zeggen. Het uiterlijk is wat lezers zich ongetwijfeld het best zullen herinneren en niet alleen door de illustraties of de tv-serie. Ook in de tekst wordt in het begin meteen verteld hoe ze er uit ziet: (...) haar haar had dezelfde kleur als een wortel en het zat in twee stijve vlechtjes, die van haar hoofd af stonden. Haar neus leek op een aardappeltje en was helemaal gespikkeld door de zomersproeten. Onder die neus zat een nogal grote mond met spierwitte tanden. Haar jurk was nogal apart. Pippi had hem zelf gemaakt. Eigenlijk had hij helemaal blauw moeten worden, maar er was niet genoeg blauwe stof. En dus had Pippi er roze lapjes in genaaid. Om haar spillebenen zaten lange kousen, de ene kous was bruin en de andere zwart. En dan had ze nog een paar zwarte | |||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||
schoenen aan, die precies twee keer zo lang waren als haar voeten. (Lindgren, 2004, p. 9)Ga naar voetnoot1 Pippi is ‘een bijzonder kind’ (Lindgren, 2004, p. 8) zoals één van de matrozen opmerkt bij haar vertrek van haar vaders schip naar Villa Kakelbont. Haar levensstijl is minstens zo opvallend als haar uiterlijk. Zonder vader en moeder woont ze in de grote villa, samen met haar paard en meneer Nilsson, haar aap. Ze houdt van dieren en is gul, wat blijkt uit de cadeautjes die ze geeft, vooral aan haar vrienden Tommy en Annika. Ze is ijzersterk - een paard optillen kost haar geen enkele moeite - dapper, vrijgevochten en slim op een praktische manier. Ze gaat niet naar school, maar is creatief in het oplossen van de problemen die ze tegenkomt. Haar fantasie komt vooral tot uitdrukking in de spelletjes die ze verzint en de verhalen die ze vertelt. Haar taalvaardigheid is opmerkelijk: ze zet de taalregels naar haar hand en vindt nieuwe woorden zonder referent in de werkelijkheid. In Pippi Langkous in Taka-Tukaland bedenkt ze bijvoorbeeld het ‘spiksplinternieuw[e] woord’ ‘spunk’ (Lindgren, 2004, p. 25). Wanneer Tommy en Annika willen weten wat het betekent, moet ze het antwoord schuldig blijven: ‘“Wist ik het maar,” zei Pippi. “Het enige wat ik weet, is dat het geen stofzuiger kan zijn.”’ Maar Pippi zou Pippi niet zijn als ze geen oplossing zou zoeken voor het probleem. Als een ware taalkundige vestigt Pippi de aandacht op de willekeur van taalregels en op de functies van menselijke taal (Nikolajeva, 2006, p. 65; Van den Bossche, 2011, pp. 89-90). Pippi's meest opvallende eigenschap is toch haar aversie van autoriteit: ze weigert zich te conformeren aan het kindbeeld van de volwassenen om haar heen. Door haar voortdurende rebellie tegen volwassen normen zijn kinderen zoals Tommy en Annika graag in haar gezelschap. Volwassenen daarentegen vinden haar vooral slechtgemanierd en een jokkebrok. Nikolajeva (2006, p. 58) voegt daar nog twee belangrijke observaties aan toe. De eerste is dat Pippi zelden emoties toont. De lezer leert haar kennen door wat ze zegt en doet. De tweede is dat ze zich niet of nauwe- | |||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||
lijks ontwikkelt. Ze heeft weliswaar een veelzijdig en complex karakter, maar is tegelijkertijd statisch: The main reason why Pippi cannot evolve as a character is that she already possesses every property desirable for a young reader: she is the strongest girl in the world, she is rich beyond imagination, and she is independent of adult hierarchy, including all rules and laws. In this way, Pippi is placed, from the beginning, in a position of power, which is otherwise the strongest motivation for character development. (Nikolajeva, 2006, p. 58) Voor Pippi is er geen noodzaak om op te groeien, waarmee ze volgens Nikolajeva een Zweedse variant is van de ‘puer aeternus’ (zie ook Surmatz, 2005, p. 94). De vraag is of er ook vrouwelijke varianten van het eeuwige kind in de Nederlandse naoorlogse jeugdliteratuur te vinden zijn, dan wel of er op andere vlakken verwantschap tussen de door Steinz genoemde Nederlandse kinderboekenmeisjes en Pippi waar te nemen is. | |||||||||||||||
Floddertje van Annie M.G. SchmidtBij verschillende gelegenheden is gewezen op de zielsverwantschap tussen Lindgren en Schmidt, ook door de auteurs zelf, bijvoorbeeld tijdens hun ontmoeting bij de uitreiking van de Hans Christian Andersen Prijs in 1988 aan Annie M.G. Schmidt. Volgens Kirsten Waterstraat springt de overeenkomst in het kindbeeld van beide auteurs het meest in het oog: ‘Voor beide oeuvres geldt dat het thema kind-zijn centraal staat en een door en door positieve connotatie krijgt - het is in de kindertijd dat de wetten van de verbeelding nog gelden’ (Waterstraat, 2010, p. 37). Verschillend zijn ze echter ook: ‘Annie M.G. Schmidt formuleert haar maatschappijkritiek duidelijker dan Astrid Lindgren’ (p. 38). De sporen van de roerige jaren zestig en zeventig zijn in Schmidts werk veel beter te herkennen dan in de boeken van Lindgren: in haar boeken besteedt Schmidt expliciet aandacht aan maatschappelijke kwesties uit die tijd zoals de milieuvervuiling en de seksuele moraal. | |||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||
Maar niet alleen in algemene zin worden werk en opvattingen van de twee auteurs vergeleken. Ook in besprekingen van afzonderlijke boeken van Schmidt wordt een aantal keren gewezen op een relatie tussen haar hoofdpersonen en die van Lindgren. Zoals gezegd beschouwt Pieter Steinz (2002) Pluk als de evenknie van Karlsson. Joke Linders vergelijkt Pluk in algemene zin met de ‘rebellen’ van Astrid Lindgren, maar spitst die vergelijking vervolgens toe op Pippi Langkous (Linders 1999, p. 285). Net als Pippi woont Pluk alleen, hij heeft kritiek op de autoriteiten en hij gedraagt zich volgens Linders niet zoals volwassenen van hem verlangen. Kirsten Waterstraat sluit op Linders (1999) en Nikolajeva (2006) aan wanneer ze opmerkt dat Pippi en Pluk beiden passen in de ‘literaire traditie van het “vreemde” en “eeuwige kind”’ (Waterstraat 2010, p. 38). Maar hoe zit het met de meisjes van Schmidt? Heeft Pluk ook zusjes die verwant zijn met Pippi? Volgens Pieter Steinz (2002) komt Floddertje voor die rol het meest in aanmerking. In de zes kleine deeltjes over Floddertje die Schmidt in opdracht van Nutricia schreef en die in 1973 in boekvorm verschenen, is relatief weinig ruimte om de persoonlijkheid van het meisje uit te diepen, maar enkele parallellen tussen Floddertje en Pippi zijn wel te trekken. Net als bij Pippi wordt in het begin direct iets over Floddertjes uiterlijk opgemerkt. De korte beschrijving zegt echter minder over hoe ze eruit ziet dan over haar voornaamste eigenschap: ‘Er was eens een meisje dat Floddertje heette, omdat ze altijd vuil was en altijd vol met vlekken zat. Behalve als ze pas in het bad was geweest. Maar nooit kon ze langer dan een half uur schoon blijven’ (Floddertje, 1973, ‘Opgesloten’, z.p.). Floddertje is, kortom, een smeerpoets. De illustraties van Fiep Westendorp tonen een meisje met een uiterlijk dat minder afwijkend is dan dat van Pippi. Het meest opvallend is het wild uitstaande piekhaar, maar verder heeft ze een normaal uiterlijk en is ze gekleed in een gewoon blauw jurkje. Anders dan Pippi is ze niet alleen, maar heeft ze een vader | |||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||
en een moeder die goed voor haar zorgen. In haar doen en laten komt ze op het eerste gezicht overeen met Pippi. Floddertje doet net als zij vaak dingen die bij volwassenen niet in de smaak vallen. Maar waar dat gedrag bij Pippi voortkomt uit non-conformisme, uit een zich niet willen aanpassen aan de regels die worden opgelegd door volwassenen, is de oorzaak bij Floddertje vooral onhandigheid. Ze weet heel goed hoe het hoort en ze wil ook graag laten zien dat ze dat weet zoals wanneer ze tomatensoep wil klaarmaken voor haar zieke moeder: Tomatensoep! Daar houdt moeder zo van. Floddertje pakte een blik uit de keukenkast. En nu de blik-opener. Tjonge... wat een moeilijk werkje. Maar het lukte toch. Floddertje deed de soep in de pan. 't Is een beetje klonterig, zei ze. Ik neem even de mixer. Ze wist best hoe het moest. De mixer in de pan. En dan op het knopje drukken. Oh! Pas op! De soep vliegt de pan uit! (Floddertje, 1973, ‘Moeder is ziek’, z.p.) Een opvallende parallel tussen Pippi en Floddertje op het niveau van de plot is te vinden in het laatste deeltje over Floddertje. Daarin redt het meisje het leven van de bakkersknecht nadat hij in de sloot is terechtgekomen, al was hij er vermoedelijk ook wel op eigen kracht uit gekomen. Hoe het ook zij, Floddertje wordt geprezen om haar moed en krijgt waardering in de vorm van een ere-lint van de burgemeester. Een vergelijkbare eer valt Pippi te beurt nadat ze op een veel spectaculairdere manier dan Floddertje twee kinderen redt uit een brandend huis. Eindelijk krijgt Pippi dan het respect van alle inwoners uit het stadje, al is het de vraag voor hoe lang. Want tussen de wijze waarop volwassenen worden voorgesteld in de verhalen over Pippi en de manier waarop dat in Floddertje gebeurt, bestaat een groot verschil. In Pippi ‘[t]he message seems to be that adults are inferior to children in intelligence and in every other respect, and therefore adulthood is nothing for children to look forward to’ (Nikolajeva, 2006, p. 59). Die tegenstelling tussen volwassenen en kinderen is in Floddertje veel minder sterk en dat heeft zowel te maken met Floddertje zelf, die veel minder slim en onafhankelijk is dan Pippi als ook met de volwassenen. De ouders van Floddertje mopperen wel op hun dochter, maar zijn toch vooral zorgzaam. Tot op zekere hoogte weerspiegelt Floddertje | |||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||
daarmee de ambivalentie die Schmidt zelf tegenover burgerlijkheid had: enerzijds op zoek naar vrijheid, anderzijds verlangend naar geborgenheid en veiligheid (Linders, 1999, p. 298). Op eenzelfde manier wordt er wel een gelijkenis tussen Pippi en Lindgren waargenomen. Zo merkt Rita Verschuur (Boelsma, 2002) op dat Astrid Lindgren net als Pippi ‘sociaal en vrolijk’ was, maar ook kon ‘hunkeren naar rust en stilte’. | |||||||||||||||
Madelief en Polleke van Guus KuijerNiet alleen de lijn tussen Lindgren en Schmidt is kort, maar evenzeer die tussen Kuijer en deze twee ‘grandes dames’ van de kinderliteratuur (Waterstraat, 2010). In 2012 ontving Kuijer de Astrid Lindgren Memorial Award, een prijs die wordt toegekend aan een auteur of illustrator die in de geest van Lindgren werkt. De schrijver zelf noemt Schmidt echter een belangrijker inspiratiebron dan Lindgren: De grootste kinderboekenschrijver vind ik Annie M.G. Schmidt. Ook internationaal gezien. Als ik Jip en Janneke naast Pippi Langkous van Astrid Lindgren leg, geef ik de voorkeur aan Jip en Janneke. (...) Zonder Jip en Janneke zou ik nooit mijn Madelief-boeken geschreven kunnen hebben. (Brokken, 1980, p. 69) Pieter Steinz is er desalniettemin van overtuigd dat Madelief een nazaat is van Pippi. Kuijer schreef zijn vijf boeken over haar in de tweede helft van de jaren zeventig (1975-1979). In haar eigenzinnigheid, haar open blik naar de wereld, haar drang tot onderzoeken, haar oplossingsvermogen en haar feministische instelling is Madelief, overigens mede geïnspireerd door de feministische beweging van de jaren zestig en zeventig, zeker verwant met Pippi van wie een aantal keren is benadrukt dat ze een feministisch rolmodel is (onder anderen Meri, 2005). Ze heeft ook een levendige fantasie en houdt van overdrijven en het bedenken van verhalen om haar vriendjes Roos en Jan-Willem, de net iets minder brave Nederlandse equivalenten van Tommy en Annika, te imponeren. Zo vertelt ze in ‘Madeliefs nieuwe hoofd’, hoe ze na een ongeluk met de wasmachine naar de dokter moest voor een ander hoofd: | |||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||
‘Komt u maar binnen,’ zegt de dokter. ‘Ik heb toevallig nog een paar hoofden hangen. Zoekt u maar uit.’ Ik moest passen. Toen hebben we dit hoofd maar genomen. ‘Welk hoofd?’ vraagt Jan-Willem. ‘Wat ik nou óp heb,’ zegt Madelief. ‘O,’ zegt Jan-Willem. Hij bekijkt het hoofd eens goed. ‘Je hebt geboft,’ zegt hij dan. (Kuijer, 1999, p. 25)Ga naar voetnoot2 Madelief is net als de Zweedse Pippi de gangmaker bij alles wat ze ondernemen, al krijgt ze daarbij zo nu en dan wel tegengas van Jan-Willem. Hierdoor is de dynamiek tussen de drie kinderen spannender dan die tussen Pippi en Tommy en Annika die feitelijk alles doen wat Pippi bedenkt. Maar naast deze overeenkomsten is er ook een groot verschil en dat is Madeliefs vermogen tot empathie en introspectie. Hoewel wat ze zegt en doet zeker een grote rol speelt in de verhalen, zijn de emoties van Madelief minstens zo belangrijk. Waar Lindgren slechts een enkele keer suggereert dat Pippi gevoelens heeft, laat Kuijer de lezer in het hoofd van Madelief kijken waardoor ze veel meer een kind van vlees en bloed is dan Pippi: ze is verdrietig wanneer haar moeder wil verhuizen en verdiept zich in anderen, zoals in Krassen in het tafelblad (1979) wanneer niemand echt bedroefd is om de dood van oma. In beide gevallen is er meteen een ander onderscheid waarneembaar tussen Pippi en Madelief: Pippi woont alleen en accepteert geen autoriteit, terwijl Madelief een warme band heeft met zowel haar moeder als haar opa. In de verhalen over Pippi is er zoals eerder opgemerkt sprake van een voortdurende tegenstelling tussen het kind en de volwassene: het eeuwige kind Pippi benadrukt dat het kind-zijn gekoesterd moet worden en dat kinderen superieur zijn aan volwassenen. Volwassenheid krijgt steeds een negatieve connotatie. Bij Kuijer is dat anders. Zijn verhalen zijn | |||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||
geschreven vanuit de opvatting dat kinderen in onze samenleving worden achtergesteld en dat er meer rekening gehouden moet worden met de eigenheid en de eigenwaarde van het kind. Het gaat om de idee van gelijkwaardigheid: kinderen én volwassenen zijn individuen met hebbelijkheden en onhebbelijkheden. Daarbij staat de dialoog tussen kinderen en volwassenen centraal. Wanneer Madelief vindt dat haar moeder te weinig tijd voor haar heeft, confronteert ze haar moeder onmiddellijk daarmee: ‘Dag mevrouw,’ zegt Madelief tegen haar moeder. ‘Leuk dat ik u weer eens zie!’ Haar moeder trekt een verbaasd gezicht. ‘Wat krijgen we nou?’ vraagt ze. ‘Gaat het nog steeds goed?’ gaat Madelief verder, ‘sinds eergisteren?’ Haar moeder zucht. ‘Ik heb 't druk gehad,’ zegt ze. Ze aait Madelief over d'r hoofd. Maar die heeft daar niet zo'n zin in. Ze gaat snel een eindje verderop zitten. ‘Hè doe niet zo naar, Madelief,’ roept haar moeder. ‘Kan ik er wat aan doen!’ ‘Tuurlijk,’ zegt Madelief kwaad. ‘Tuurlijk kan je d'r wat aan doen. Mooie boel is dat. Moet je jou horen als ik elke dag te laat thuiskom! “Nee Madelief, dat kan niet Madelief, dat hebben we niet afgesproken”.’ (Kuijer, 1999, p. 133) Gesprekken als deze laten zien dat de Madeliefboeken zijn geschreven vanuit de visie dat regels er zijn voor kinderen én volwassenen, dat over die regels onderhandeld kan worden en dat aanpassing van twee kanten moet komen. Het is een kind- en mensopvatting die verschilt van het kind-en mensbeeld dat uit Pippi spreekt. Pippi is veel anarchistischer dan Madelief. Zij heeft met haar afkeer van volwassen normen en conventies als het ware de ruimte gecreëerd die Madelief krijgt en neemt. Zij maakt de ontwikkeling door die bij Pippi zelf ontbreekt en die Lindgren met haar subversieve personage bij (jonge) lezers wilde realiseren. Tussen 1999 en 2002 verschenen de vijf boeken van Kuijer over Polleke. Een eerste verschil tussen Pippi en Madelief aan de ene en Polleke aan de andere kant is dat de eerste twee hun ‘kind-zijn’ niet als beperkend ervaren. Bij Pippi wordt haar kind-zijn voortdurend positief bevestigd en dat zij ooit volwassen wordt is niet aan de orde. Madelief wordt in de vijf boeken ontegenzeggelijk ouder, maar daarbij speelt leeftijd geen rol van | |||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||
betekenis. Ontwikkeling wordt eerder gerepresenteerd als een ‘state of mind’. Polleke vertelt daarentegen al in het eerste boek, Voor altijd samen, amen, dat ze ‘pas’ elf jaar is en dat ze zich daardoor gehinderd voelt: ‘Ik word daar zo moe van! Ik kan niet zomaar doen wat ik wil’ (Kuijer, 2009, p. 38).Ga naar voetnoot3 Dit citaat markeert een opvallend onderscheid in levenshouding tussen Polleke enerzijds en Madelief en Pippi anderzijds. Waar de laatste geen enkele gedachte wijdt aan de beperkingen van het kind-zijn, om de eenvoudige reden dat ze er geen ervaart, en Madelief de ongelijkheid tussen volwassenen en kinderen voor wat betreft regels en verboden in een dialoog bestrijdt, is Polleke zich bewust van het onderscheid tussen grote mensen en kinderen, maar lijkt ze er ook min of meer in te berusten. Ze gaat weliswaar net als Madelief regelmatig de dialoog aan met de volwassenen om haar heen, maar haar woede richt zich minder op de consequenties van de hiërarchie tussen kinderen en volwassenen dan op maatschappelijke problemen zoals drugs en cultuurverschillen en wat die voor haar als individu betekenen. Een tweede verschil met Pippi en Madelief is dat Polleke realistischer in het leven staat dan haar twee voorgangers. Haar creativiteit stopt ze in het schrijven van gedichtjes en niet in het verzinnen van avonturen die van het leven een spel maken. Ze heeft ook veel minder de behoefte om de wereld te ontdekken. De gedichtjes die ze maakt, laten zien dat Polleke net als haar twee voorgangers taalvaardig is, maar de tekstjes die ze schrijft zijn eerder filosofisch dan speels en nonsensicaal zoals de verhalen | |||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||
die Pippi en Madelief bedenken. Het is vermoedelijk hierom dat Akveld (2002) ze als ‘ouwelijk’ beoordeelt. De kinderlogica die typerend is voor die twee ontbreekt vaak in de gedichten en gedachten van Polleke. Door de kinderblik heen klinkt volwassen ervaring, zoals in ‘Uiteindelijk zoeken wij de dood/als we oud zijn en moe/en iedereen ons is vergeten/en we niet weten waar naartoe’ (Kuijer, 2009, p. 152). In haar behoefte aan veiligheid en geborgenheid en in haar drang om serieus genomen te worden is Polleke verwant met Madelief en niet met Pippi, die lak lijkt te hebben aan wat anderen van haar vinden. Polleke heeft een warme band met haar grootouders, net als Madelief die heeft met haar moeder en opa. Vooral de rust en liefde van haar grootouders zijn voor Polleke broodnodig om te kunnen omgaan met onder meer de problemen van haar ouders die allesbehalve een rustpunt vormen. Naast de goede relatie met haar opa en oma nodigt ook Pollekes vermogen tot introspectie eerder uit tot een vergelijking met het andere geesteskind van Kuijer dan met Pippi. De vergelijking tussen Pippi, Madelief en Polleke laat dus een interessante evolutie zien voor wat betreft het denken over kind-zijn en volwassenheid: van een absolute positieve focus op kindheid bij Pippi via bemiddeling en dialoog tussen kind-zijn en volwassen-zijn bij Madelief naar een spanning tussen de gevoelde beperkingen van het kind-zijn, het op een volwassen manier omgaan met emoties en de behoefte om juist zorgeloos kind te kunnen zijn bij Polleke. | |||||||||||||||
Bobbel en Viegeltje van Joke van LeeuwenPieter Steinz is niet de enige die een relatie ziet tussen Astrid Lindgren en Joke van Leeuwen. Van den Bossche (2011, p. 54) merkt eveneens op dat Lindgren in de Nederlandse context vergeleken wordt met Schmidt, Biegel en Van Leeuwen. De laatste is ook één van de Nederlandse auteurs die vanwege haar verwantschap met Lindgren de afgelopen jaren genomineerd is voor de Astrid Lindgren Memorial Award. Of Van Leeuwen zelf de Zweedse auteur ziet als een inspiratiebron, is niet bekend. Beschikbare interviews in Literom geven daarover geen uitsluitsel. Dat zij er niets over zegt, heeft wellicht ook te maken met haar aversie van het indelen van | |||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||
schrijvers in ‘hokjes’. Dat neemt overigens niet weg dat Van Leeuwen in de Nederlandse context met regelmaat in de traditie wordt geplaatst van Thijssen, Schmidt en Kuijer (Juryrapport Theo Thijssenprijs 2000), wat indirect de relatie met Lindgren nog eens bevestigt. Voor wat betreft de relatie tussen Pippi Langkous en de verhaalfiguren van Joke van Leeuwen noemt Steinz met name Bobbel uit Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden (1987) en hij verwijst naar Iep! (1996) en daarmee impliciet naar Viegeltje, het vogelmeisje uit dit boek. Een toelichting daarop geeft hij niet, behalve dan dat het zoals gezegd ‘verfrissende kinderromans’ zijn met een ‘twijfelachtige opvoedkundige waarde’ (Steinz, 2002). De overeenkomst tussen Pippi en Viegeltje is op het eerste gezicht hun gedeelde leeftijdsloos-heid,Ga naar voetnoot4 hun zin voor avontuur en hun vrijheidsdrang. Ook leert de lezer Viegeltje net als Pippi vooral van buitenaf kennen, door wat ze doet en wat andere mensen van haar vinden. Op een dieper niveau kan echter nog een andere parallel ontdekt worden. In haar analyse van Lindgrens boeken merkt Nikolajeva op dat Pippi feitelijk niet het belangrijkste personage is, ook al klinkt dat vreemd: ‘by most criteria, Pippi is of course the protagonist: she is the title character, she is introduced first, and she is present in all episodes. Yet, as already stated, she is static and she is almost never used as a focalizer. Whenever we meet Pippi it is either through the omniscient narrator or through Tommy and Annika (...)’ (Nikolajeva, 2006, p. 70). Wat centraal staat, is de groei van Tommy en Annika. Niet Pippi wordt beïnvloed door de omkering van de macht die zij vertegenwoordigt, maar het zijn Tommy en Annika die veranderen door de carnavaleske aard van Pippi. Zij is als het ware hun ‘helper’ die hun leert dat sociale regels niet voor de eeuwigheid vastliggen. Wanneer Pippi vertrekt ‘[t]he carnival is | |||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||
over, but its subversive effect will indeed last forever’ (Nikolajeva, 2006, p. 72). Hoe die subversiviteit in de jeugdliteratuur heeft doorgewerkt, is zoals gezegd te zien bij Madelief, maar ook bij veel kindpersonages van Joke van Leeuwen met hun onaangepaste en oorspronkelijke manier van denken. Viegeltje is in dat opzicht een uitzondering in Van Leeuwens oeuvre. De lezer krijgt nauwelijks inzicht in hoe ze zich voelt en wat ze denkt. Dit is niet de enige overeenkomst met Pippi. Tot op bepaalde hoogte vervult ook Viegeltje de functie van ‘helper’. Ze is de protagonist die, zelfs als ze zelf niet aanwezig is, het doen en denken van de andere personages beheerst. Viegeltje is net als Pippi een statisch personage: ze ontwikkelt zich niet, maar zorgt er door haar aan- en vooral afwezigheid voor dat de andere personages figuurlijk kunnen groeien. Ze is voor hen een ‘bescherm-engel’: ‘Wie naar haar op zoek gaat, vindt steevast iets anders waar hij naar verlangde: vriendschap, een levensvervulling of genezing van zijn spokenangst’ (Eiselin, 1996). Iep! gaat op het eerste gezicht niet over de omkering van de machtsrelatie tussen volwassenen en kinderen, maar het is wel een subversief verhaal dat zich verzet tegen het denken in hokjes waar Joke van Leeuwen zelf zo wars van is. Het maakt namelijk niet uit dat Viegeltje afwijkend is en wat ze precies is: ‘(...) een vogel in de vorm van een meisje. Of een meisje in de vorm van een vogel. Of iets daartussenin’ (Van Leeuwen, 1997, p. 10).Ga naar voetnoot5 Waar het om gaat is onvoorwaardelijke liefde: houden van betekent kunnen loslaten. Onaangepast in doen en laten is een typering die zeker van toepassing is op Bobbel en haar ouders in Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden.Ga naar voetnoot6 Bobbel zou echter wel wat minder afwijkend willen zijn en zeker rijker. Ze is vastbesloten dat doel te bereiken, maar door alle moeilijkheden onderweg dringt zich bij Bobbel steeds meer de vraag op of echte rijkdom niet in andere dingen zit dan in een groot huis en veel geld. Tussen de afwijkende levensstijl van Bobbel en haar ouders en die van Pippi zijn zeker parallellen te trekken: de bakfiets is even ongewoon als de | |||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||
grote villa met een paard op de veranda en een vleermuis als huisdier is misschien nog wel vreemder dan een aap. Beiden hebben ze een bijzondere naam - Bobbel die eigenlijk Bo-Belle heet en Pippi van wie de volledige naam Pippilotta Victualia Rolgordyna Kruizemunta Efraims-dochter Langkous is - en afwijkende kleding.
Maar waar het ongewone Pippi niet deert en ze altijd zelfverzekerd blijft, heeft Bobbel last van de reacties van andere mensen en ze wil zich daarom aanpassen. Zoals veel van Van Leeuwens personages groeit haar zelfvertrouwen wanneer ze weg van huis allerlei avonturen beleeft. Waar Pippi vanaf het begin letterlijk en figuurlijk uitgaat van eigen kracht, moet Bobbel dat gaandeweg leren. Wat ze van meet af aan delen is een onbegrensde fantasie die zich echter wel op een verschillende manier uit. Pippi is de koningin van de spannende avonturen, Bobbel van de originele gedachtenspinsels, zoals wanneer ze zich 's morgens herinnert wat ze de nacht ervoor met zichzelf had afgesproken: ‘Gisteren heb ik besloten dat ik morgen zou beginnen, dacht Bobbel. Morgen is vandaag. Als ik vandaag besloten had dat ik morgen zou beginnen, kon ik eerst nog een hele dag nadenken over het Weten Hoe. Maar morgen was gisteren overmorgen’ (Van Leeuwen, 1997, p. 20). Bobbel is een denker die de lezer van binnenuit leert kennen en in dat opzicht is ze net als Madelief en Polleke heel anders dan Pippi die vooral een doener is. De boeken over Madelief en het verhaal van Bobbel komen ook in visie overeen en wijken daarin af van de Pippi-reeks: het gaat niet langer om de tegenstelling tussen kinderen en volwassenen per se, maar om de spanning tussen de kinderlijke, open blik versus de ‘ontkinderlijkte’ (Kuijer, 1980, p. 120) volwassen kijk. Bobbels ouders zijn volwassen, maar hebben het kind in zichzelf weten te bewaren. Ze zijn in staat zich te verplaatsen in Bobbel en geven haar de ruimte te ontdekken wie ze is en wat ze wil. Kuijer en Van Leeuwen keren zich wel tegen de burgerlijke volwassenen, want zij ‘leven met “wetendheid”, gepaard aan de onwil om iets te zien of te horen wat die wetendheid in gevaar zou kunnen brengen’ (Kuijer, 1980, | |||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||
p. 120). Zij kunnen enkel in hokjes denken en zien niet meer zoals kinderen het ‘onvanzelfsprekende van het vanzelfsprekende’ (Van Leeuwen, 24 oktober 2013). | |||||||||||||||
Een eigen weg met dank aan (groot)moeder PippiDe zoektocht naar de Nederlandse (klein)dochters van Pippi Langkous leidt tot een conclusie in de geest van Astrid Lindgren. De vijf personages uit de naoorlogse Nederlandse klassiekers die door Pieter Steinz (2002, 2003) gekoppeld zijn aan Pippi Langkous van Lindgren delen allemaal in meer of mindere mate eigenschappen met hun Zweedse grootmoeder die, zoveel kan wel gezegd worden, met haar subversiviteit en de omkering van de machtsrelatie tussen kinderen en volwassenen het pad heeft geëffend voor haar nazaten. Pippi heeft onder invloed van de maatschappelijke ontwikkelingen op het vlak van opvoeding de relatie tussen volwassenen en kinderen in kinderboeken ingrijpend veranderd. Haar (klein)dochters hoefden daardoor de verhouding tussen kinderen en volwassenen minder op scherp te stellen dan Pippi. In plaats van tegenpolen vormen ‘kind’ en ‘volwassene’ in de boeken van Schmidt, Kuijer en Van Leeuwen een continuüm. Vooral bij Kuijer en Van Leeuwen hebben kinderen én volwassenen keuze- en onderhandelingsruimte. Ze bewandelen daarbij eigen wegen, waarbij ze verschillende eigenschappen van Pippi benadrukken. Floddertje en Polleke delen het minst met Pippi. Floddertje jaagt weliswaar volwassenen tegen zich in het harnas, maar dat gebeurt eerder uit onhandigheid dan uit onaangepastheid. Polleke staat met beide benen in de maatschappelijke werkelijkheid van religieuze en etnische spanningen en drugsproblematiek. Hierdoor mist ze de speelsheid en avontuurlijkheid van Pippi. Viegeltje vervult dezelfde functie als Pippi door in dienst te staan van andere personages, maar waar de laatste in zekere zin het hokjesdenken bevestigt door vast te houden aan de superioriteit van kinderen tegenover de inferioriteit van volwassenen, zorgt de eerste er juist voor dat het denken in vaste categorieën wordt losgelaten. Bobbel en vooral Madelief staan het dichtst bij hun Zweedse grootmoeder. Ze hebben haar fantasie, haar originaliteit en haar onderzoekersmentaliteit. Bobbel mist echter de zelfverzekerdheid van Pippi. Dat geldt tot op be- | |||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||
paalde hoogte ook voor Madelief, maar die bezit de bluf om haar twijfel te markeren. Wat beiden, maar ook Polleke, op Pippi voor hebben is dat ze de lezer in hun hoofd en hart laten meekijken. Het ‘eeuwige kind’ Pippi leeft daarmee voort in de kinderen van Kuijer en Van Leeuwen die dankzij Pippi's subversiviteit op hun eigen manier kunnen groeien naar een volwassenheid waarin het kinderlijke behouden blijft. Tenzij je ze bekijkt vanuit een opvoedkundig perspectief gericht op conformeren in plaats van emanciperen, zijn ze daarmee allerminst van ‘twijfelachtige opvoedkundige waarde’ zoals Steinz (2002) meent. | |||||||||||||||
Primaire literatuur
| |||||||||||||||
Secundaire literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||
|
|