Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 29
(2015)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |||||
De wereld van verschil tussen Sinterklaas en Chanoeka
| |||||
[pagina 70]
| |||||
De schaduw van een imagoPhilip Roth staat er om bekend de Joods-Amerikaanse identiteit te thematiseren in zijn werk. Dat geldt ook voor The Ghost Writer, de eerste van een reeks boeken waarin de auteur het joodse personage Nathan Zuckerman opvoert.Ga naar voetnoot1 Zuckerman is een ambitieuze jonge schrijver die in het midden van de jaren 1950 zijn carrière op de rails probeert te krijgen. Het kortverhaal waarmee hij hoopt door te breken, getiteld ‘Higher Education’, is gebaseerd op een oude familievete over de verdeling van een erfenis (Roth, 1995, pp. 81-83). Met de keuze voor dit onderwerp haalt hij zich ongewild het ongenoegen van zijn familie en kennissen op de hals. De voorstelling van zijn familie als uitsluitend belust op geld zet kwaad bloed. Nathans vader, in het bijzonder, vreest dat de novelle gezien door niet-joodse ogen een stereotiep beeld van de joodse gemeenschap zou bevestigen: It's not your fault that you don't know what Gentiles think when they read something like this. But I can tell you. They don't think about how it's a great work of art. They don't know about art. [...] People don't read art - they read about people. And they judge them as such. And how do you think they will judge the people in your story, what conclusions do you think they will reach? [...] De angst van vader Zuckerman heeft dus betrekking op het wijd verspreide idee dat joden inhalig en onbetrouwbaar zijn (Gans & Leerssen, 2007, p. 204).Ga naar voetnoot2 Naast Nathans ouders tonen ook enkele vooraanstaande leden | |||||
[pagina 71]
| |||||
van de joodse gemeenschap in New Jersey (waar hij vandaan komt) zich bezorgd over de schade die de publicatie van ‘Higher Education’ de joden zou kunnen berokkenen door de instandhouding van het cliché. Sommigen gaan zelfs zo ver dat ze Nathan van antisemitisme beschuldigen (Roth, 1995, p. 108). De ophef die ontstaat over de verregaande impact van vaststaande beelden brengt ons meteen op het terrein van de imagologie, waarin de literaire representatie van nationale en culturele karakters bestudeerd wordt. Zoals elders in dit nummer aangegeven is (O'Sullivan; Van Lierop-Debrauwer), wordt literatuur binnen de ‘image studies’ gezien als uitgelezen medium voor het verspreiden en in stand houden van culturele stereotypen. De voornaamste reden hiervoor is dat het lezerspubliek bereid is mee te gaan in de fictionele realiteit van een literair werk (Leerssen, 2007, p. 26), met als gevolg dat het imago van bepaalde groepen zoals afgeschilderd in dat werk als vanzelfsprekend voor waar aangenomen wordt. Bovendien zijn canonieke teksten omwille van hun lange levensduur en niet-aflatende relevantie voor nieuwe generaties lezers uitermate geschikt voor onderzoek naar de evolutie van nationale en culturele beeldvorming (Leerssen, 2007, p. 26). Joep Leerssen benadrukt verder in zijn beschrijving van de imagologische methode dat het gaat om de studie van de representatie van denkbeelden over naties of culturele groepen, en niet om onderzoek naar de eigenlijke identiteit van die groepen. Het studieobject is de constructie van beelden, niet de empirische realiteit. Door het herhalen en bevestigen van bepaalde beelden raken deze geaccepteerd en ontstaat er een intertekstueel netwerk. Dit principe zien we mooi in de praktijk gebracht in de verwerking van Het Achterhuis in The Ghost Writer.Ga naar voetnoot3 | |||||
[pagina 72]
| |||||
Uit het hierboven aangehaalde citaat uit The Ghost Writer komt eveneens naar voor dat culturele stereotypen doorgaans uitgedrukt worden in termen van tegenstelling, van ‘wij’ versus ‘zij’. Met een terminologie die gelijkenissen vertoont met die van postkoloniale studies heeft men het binnen de imagologie over ‘the self’ en ‘the other’. Wat benadrukt wordt is dat we die ‘self’ meestal afbakenen doordat we ons afzetten tegen andere groepen, die we zien als afwijkend van onszelf (Leerssen, 2007, p. 17; O'Sullivan, 2011, p. 2). Zulke denkbeelden manifesteren zich op twee manieren, als beelden over ‘de ander’/‘zij’ (‘hetero-beelden’) en zelfbeelden (‘auto-beelden’). Beide types kunnen gedistilleerd worden uit het discours in literaire teksten (Leerssen, 2007, p. 27; O'Sullivan, 2011, p. 4). In The Ghost Writer haalt vader Zuckerman een dergelijk contrast aan, meer bepaald tussen de joodse gemeenschap in de V.S. en de buitenwereld: I wonder if you fully understand just how very little love there is in this world for Jewish people. I don't mean in Germany, either, under the Nazis. I mean in run-of-the-mill Americans, Mr. and Mrs. Nice Guy, who otherwise you and I consider perfectly harmless. Nathan, it is there. I guarantee you it is there. I know it is there. I have seen it, I have felt it, even when they do not express it in so many words. (Roth, 1995, pp. 92-93; cursief in origineel) In zowel dit als het vorige fragment wordt deze Amerikaans-Joodse familie (‘wij’) geportretteerd als uiterst zelfbewust met betrekking tot het beeld dat niet-joodse Amerikanen van hen hebben. De ‘self/other’-dynamiek wordt heel tastbaar gemaakt, en dat effect wordt nog versterkt in het vervolg van het verhaal, waarin de nalatenschap van Anne Frank centraal komt te staan. | |||||
De geest van Anne FrankIn de nasleep van de aanvaring met zijn vader over ‘Higher Education’ zoekt Nathan Zuckerman steun bij Emanuel Isidore (E.I.) Lonoff, een gereputeerde Joods-Amerikaanse auteur en lichtend voorbeeld voor Nathan. | |||||
[pagina 73]
| |||||
Op bezoek bij de grote schrijver ontmoet hij Amy Belette, een jonge, uit Europa afkomstige protegee van Lonoff, die hem onwillekeurig aan Anne Frank herinnert. Hij beeldt zich in dat Amy Belette de geheime nieuwe identiteit is van Anne Frank, die uit de vernietigingskampen bevrijd is en uiteindelijk in alle anonimiteit een nieuw leven heeft opgebouwd in de V.S., met een nieuwe naam die ze had aangenomen in een poging om haar vorige leven achter zich te laten (Roth, 1995, pp. 125, 130). Nathan Zuckerman construeert dus een eigen, afwijkende versie van de feiten. Voor hem kan Amy/Anne, die symbool staat voor het leed van het volledige joodse volk tijdens de Tweede Wereldoorlog, een uitweg vormen om terug in de gunst van zijn familie te komen. Hij stelt zich voor dat hij met haar zou kunnen trouwen. Dat huwelijk zou meteen zijn misstap goedmaken en voor eens en voor altijd aantonen dat hij het goed voorheeft met de joden. In het derde hoofdstuk van The Ghost Writer wordt Amy/Anne zelf op de voorgrond gebracht als focalisator. (Later in het verhaal kom je er als lezer achter dat deze episode louter een verzinsel is van Nathan, en dat het niet Amy zelf is die gelooft dat ze Anne Frank is.) In hoofdstuk drie volg je van dichtbij de ontzetting en verwarring die Amy voelt wanneer ze er achter komt dat haar vader Otto nog in leven is en haar oorlogsdagboek gepubliceerd heeft. Ze ontdekt dit doordat ze in de wachtkamer bij de tandarts stuit op een tijdschriftartikel over Otto Frank en Het Achterhuis (Roth, 1995, p. 126). De trivialiteit van de manier waarop ze te weten komt dat haar dagboek uitgegeven is, staat in fel contrast met de omvang van de vragen die deze ontdekking bij haar oproept. Ten eerste laat de verteller Amy concluderen dat de impact van haar oorlogsdagboek deels voortkomt uit de tragiek van haar levensverhaal, en dat het belang ervan minder groot zou zijn indien ze nog leefde: Were Het Achterhuis known to be the work of a living writer, it would never be more than it was: a young teenager's diary of her trying years in hiding during the German occupation of Holland, something boys and girls could read in bed at night along with the adventures of the Swiss Family Robinson. But dead she had something more to offer than amusement for ages 10-15; dead she had written, without meaning to | |||||
[pagina 74]
| |||||
or trying to, a book with the force of a masterpiece[.] (Roth, 1995, pp. 145-146) Dit verklaart deels waarom Amy er uiteindelijk voor kiest zichzelf niet kenbaar te maken: ze wil de slagkracht van het boek niet ondermijnen. Een bijkomend idee dat tot nadenken stemt, is Amy's besef dat de aantrekkingskracht van Het Achterhuis verder vergroot wordt door het overheersende beeld van haarzelf (Anne Frank dus) en haar familie als niet-orthodoxe joden, die net verregaand geassimileerd zijn in het Amsterdamse milieu waarin ze in 1933 als politieke vluchtelingen terecht kwamen. In een monologue intérieur stelt Amy vast dat ‘neither she nor her parents came through in the diary as anything like representative of religious or observant Jews’ (Roth, 1995, p. 142). In de realiteit veranderde dit niets aan het lot van de onderduikers in het Achterhuis: ‘none of it had made any difference. Europe was not theirs nor were they Europe's, not even her Europeanized family. Instead, [...] they lived [...] as isolated and despised as any ghetto Jews’ (Roth, 1995, p. 145). Beschouwd vanuit het wij-perspectief van de nazistische Duitsers behoorde de familie Frank simpelweg tot de joodse ‘ander’, ongeacht hun verregaande integratie in de Nederlandse maatschappij, en werden de gezinsleden net als alle andere joden beschouwd als een bedreiging. Philip Roth suggereert echter dat de relatieve toegankelijkheid van het niet-orthodoxe gezin Frank de identificatie voor latere lezers van het dagboek aanzienlijk vergemakkelijkte en dus bijdraagt aan de verregaande impact ervan. In dezelfde ‘stream of consciousness’ merkt Amy namelijk het volgende op: That was what gave her diary the power to make the nightmare real. To expect the great callous and indifferent world to care about the child of a pious, bearded father living under the sway of the rabbis and the rituals - that was pure folly. To the ordinary person with no great gift for tolerating even the smallest of differences the plight of that family wouldn't mean a thing. To ordinary people it probably would seem that they had invited disaster by stubbornly repudiating everything modern and European - not to say Christian. But the family of Otto Frank, that would be another matter! (Roth, 1995, p. 144) | |||||
[pagina 75]
| |||||
Wat maakt dat de gemiddelde lezer zich behoorlijk eenvoudig in Otto, Edith, Margot en Anne Frank kan verplaatsen, aldus Roth, is integendeel het feit dat ze geen strikte aanhangers zijn van hun geloof. Amy's gedachtestroom gaat als volgt verder: How could even the most obtuse of the ordinary ignore what had been done to the Jews just for being Jews, how could even the most benighted of the Gentiles fail to get the idea when they read Het Achterhuis that once a year the Franks sang a harmless Chanukah song, said some Hebrew words, lighted some candles, exchanged some presents - a ceremony lasting about ten minutes - and that was all it took to make them the enemy. (Roth, 1995, p. 144) De kracht van het dagboek van Anne Frank schuilt dus in de ontkrachting van het hetero-beeld van de joden als onwenselijk, zoals dat verspreid werd in nationaalsocialistische propaganda.Ga naar voetnoot4 Daarbij komt nog dat het auto-beeld dat in Het Achterhuis naar de oppervlakte komt deze joodse familie voor de buitenwereld dichter doet aanleunen bij ‘wij’ dan bij ‘zij’, zoals in de nazi-retoriek. Op een vergelijkbare manier stelt Amerikaans literatuurwetenschapper Alan Cooper dat Anne Frank ‘gained her wide readership precisely because she was assimilated, not exotic, because she resembled her readers sufficiently to touch them with her hopes of escape into the normalcy of their lives’ (geciteerd in Slivka, 2012, p. 136). In wat volgt zal ik nagaan welke zelfbeelden domineren in het dagboek van Anne Frank en of er culturele stereotypen over joden in voorkomen. Hoe joods is Het Achterhuis eigenlijk? Daarnaast zoek ik uit of er naast het te verwachten contrast tussen joden en Duitsers andere wij/zij-tegenstellingen waarneembaar zijn. | |||||
[pagina 76]
| |||||
Exit Duitsland, enter NederlandEen eerste - imagologisch gezien binaire - oppositie die in de oorlogscontext niet te vermijden is, is die tussen de joodse onderduikers en de Duitse bezetters. Toch is deze tegenstelling lang niet zo prominent aanwezig als je zou verwachten, afgaand op de omstandigheden waarin het dagboek tot stand kwam. In enkele dagboekfragmenten reflecteert Anne op de concrete manier waarop het hetero-beeld dat de Duitsers van de joden hadden inwerkte op het bestaan van de familie Frank. In juni 1942 schrijft ze: Na mei 1940 ging het bergaf met de goede tijden: eerst de oorlog, dan de capitulatie, inmars der Duitsers en de ellende voor ons joden begon. Jodenwet volgde op jodenwet en onze vrijheid werd zeer beknot. [...] Zo ging ons leventje door en we mochten dit niet en dat niet. (Frank, 2015, p. 15)Ga naar voetnoot5 Van de zeldzame voorbeelden van reflecties op de Duitse ‘ander’ is een passage, gedateerd 9 oktober 1942, ongetwijfeld het meest uitgesproken wat betreft ‘othering’, een term waarmee men in de ‘image studies’ verwijst naar het contrasteren van ‘wij-’ en ‘zij-’groepen (Leerssen, 2007, p. 17). In deze brief vertrouwt Anne aan haar dagboek haar ontsteltenis toe over nieuws van de vernietigingskampen, dat ook langzaam maar zeker het Achterhuis binnen sijpelt. Ze opent de brief met de melding ‘Niets dan nare en neerdrukkende berichten heb ik vandaag te vertellen,’ en voegt eraan toe, ‘Onze vele joodse kennissen worden bij groepjes opgepakt. De Gestapo gaat met deze mensen allerminst zachtzinnig om’ (Frank, 2015, p. 54). Anne vraagt zich af: | |||||
[pagina 77]
| |||||
Als 't in Holland al zo erg is, hoe zullen ze dan in de verre en barbaarse streken leven waar ze heengezonden worden? Wij nemen aan dat de meesten vermoord worden. De Engelse radio spreekt van vergassing, misschien is dat wel de vlugste sterfmethode. [...] De heren Duitsers zijn niet zuinig met hun straffen. (Frank, 2015, p. 54) Haar ontzetting neemt enkel toe, vooral wanneer ze beseft dat het voor haar omwille van haar afkomst moeilijk is om zich helemaal van de Duitse bezetter te distantiëren. Ze merkt op: ‘Fraai volk, die Duitsers, en daar behoor ik eigenlijk ook nog toe! Maar nee, Hitler heeft ons allang statenloos gemaakt.Ga naar voetnoot6 En trouwens, er bestaat geen grotere vijandschap op de wereld dan tussen Duitsers en joden.’ (Frank, 2015, p. 54) Als Duitse jood is Anne Frank ontheemd, en dat niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk, doordat ze zich niet langer met haar moedervolk kan vereenzelvigen en haar afkomst moet verloochenen. De assimilatie in Nederland lijkt voor Anne behoorlijk succesvol te zijn verlopen.Ga naar voetnoot7 Ze lijkt zich vlot aan de situatie aangepast te hebben en draagt haar nieuwe thuisland overduidelijk een warm hart toe. Ze is erg geboeid door de koninklijke familie (Frank, 2015, pp. 40, 143, 241, 260), en pluist haar banden met andere Europese vorstenhuizen uit (p. 225). Binnen de kleine Achterhuis-gemeenschap blijkt ze in dit opzicht echter een uitzondering te zijn. Daarvan getuigt volgend fragment, neergeschreven op 21 september 1942: ‘Ik luister soms naar de Oranje-zender, pas sprak Prins Bernhard. Omstreeks januari zal er een kindje bij hen geboren worden, vertelde hij. Ik vind dat leuk, hier begrijpen ze niet dat ik zo Oranjegezind ben’ (Frank, 2015, p. 40). Anne lijkt zich echt Nederlandse te voelen, zoals blijkt uit haar hoop om na afloop van de oorlog de Nederlandse nationaliteit te kunnen verwerven: | |||||
[pagina 78]
| |||||
Mijn eerste wens na de oorlog [is], maak me Nederlander! De indruk van geslaagde integratie in de Nederlandse maatschappij wordt nog versterkt door de dankbaarheid tegenover de helpers op wie de onderduikers kunnen rekenen. Die drukt Anne meermaals uit, bijvoorbeeld wanneer ze voorspelt dat iedereen ‘[er] later zeker verbaasd over [zal] staan hoeveel goede mensen er in Nederland zijn, die joden en ook vluchtende christenen met of zonder geld tot zich genomen hebben.’ (Frank, 2015, pp. 94-95) Elders vermeldt ze: ‘het is verbazingwekkend hoe veel, hoe nobel en hoe onbaatzuchtig werk er door die mensen wordt verricht, die met inzet van hun eigen leven anderen helpen en anderen redden’ (Frank, 2015, p. 161). Hier dient echter de kanttekening geplaatst te worden dat er uiteraard ook anti-joodse gevoelens de kop opstaken onder de Nederlanders.Ga naar voetnoot9 Anne maakt hier in mei 1944 zelf gewag van: Tot ons groot leedwezen en onze grote ontzetting hebben wij gehoord dat de stemming tegenover joden bij vele mensen omgeslagen is. We hebben gehoord dat er antisemitisme is opgekomen in kringen, die vroeger daaraan niet dachten. Ons alle acht heeft dit feit diep, heel diep geraakt. (Frank, 2015, pp. 267-268) Verderop in deze dagboekbrief duikt bij hoge uitzondering een referentie op naar het zelfbeeld van de joden als uitverkoren volk.Ga naar voetnoot10 Hoewel ze begrijpt dat de onrust groeit onder de christenen die de joden helpen onder- | |||||
[pagina 79]
| |||||
duiken, omdat opgepakte joden soms helpers verraden, stelt Anne tot haar spijt vast dat de joden toch weer de dupe worden van de situatie: En dan begint er nog tijdens dat gevecht [de gedeelde strijd ‘voor vrijheid, waarheid en recht’; svdb] al tweedracht te komen, is toch de jood weer minder dan de ander? O, het is treurig, heel treurig, dat weer voor de zoveelste maal de oude wijsheid bevestigd is: wat één christen doet, moet hijzelf verantwoorden, wat één jood doet, valt op alle joden terug. Hoewel de verhouding van de onderduikers met de Nederlandse christenen soms naar een ‘zij’-perspectief overhelt, schetst Anne Frank over het algemeen een beeld van een samenleving waarin de meerderheid van de Nederlanders aan de kant van de joden staat. Deze schets komt overeen met de vaststelling van Evelien Gans en Joep Leerssen (2007, p. 205) dat sympathie voor de joden omwille van hun herhaalde rol als slachtoffer in verschillende vervolgingen groeide naarmate de antisemitische stemming in Europa toenam. Overigens is mevrouw van Pels (alias: van Daan) de enige figuur in de dagboekbrieven die het imago van de joden als op geld belust bevestigt. Het resultaat van het gegeven dat de oppositie tussen joden en Duitsers niet vaak nadrukkelijk aan de orde komt, is dat Het Achterhuis apolitiek overkomt. Hoewel Anne nu en dan een stand van zaken geeft over de nakende invasie, bericht over een mislukte aanslag op Adolf Hitler en de vooruitgang die geboekt wordt op de fronten in Rusland of Italië, gaat ze zelden diep in op politieke ontwikkelingen. Ze besteedt daaren- | |||||
[pagina 80]
| |||||
tegen hoofdzakelijk aandacht aan de menselijke kant van de zaak. Zo beschrijft ze uitvoerig hoe het leven van alle dag er voor de onderduikers uitziet en welke frustraties er bij de bewoners spelen. Daarnaast vullen bespiegelingen over haar verhouding tot de andere Achterhuizers, haar persoonlijke ontwikkeling en haar sterke en zwakke karaktertrekken de dagboekpagina's. Het leeuwendeel van de beschouwingen gaat over mensen, niet specifiek over joden of niet-joden. | |||||
Sint-Nicolaas of Chanoeka: hoe joods is Het Achterhuis?Wanneer Anne wél stilstaat bij haar joodse identiteit, valt daarbij op hoe tolerant ze is wat religie betreft. Datzelfde geldt overigens ook voor vader Otto Frank. Annes commentaar op de opname van Fritz Pfeffer (alias Alfred Dussel) in het Achterhuis in november 1942, bijvoorbeeld, toont haar vooruitstrevende standpunt op dat vlak aan: ‘Hij leeft samen met een veel jongere en leuke christenvrouw, waar hij waarschijnlijk niet mee getrouwd is, maar dat is bijzaak’ (Frank, 2015, p. 63). Ook de open houding van de familie Frank tegenover christelijke tradities springt in het oog. Zo bericht Anne in december 1942 dat de onderduikers voor het eerst in hun leven Sinterklaas vieren, en dat dit goed bevalt. Het christelijke gebruik verwerft dan ook als vanzelfsprekend een plaats naast het joodse lichtfeest: Chanoeka en St-Nicolaas vielen dit jaar haast samen, het verschil was maar één dag. Voor Chanoeka hebben we niet veel omhaal gemaakt, wat leuke dingetjes over en weer en dan de kaarsjes. Daar er gebrek aan kaarsen is, worden ze maar tien minuten aangestoken, maar als het lied er niet bij ontbreekt, is dat ook wel goed. [...] St-Nicolaas-avond, zaterdag, was veel leuker. (Frank, 2015, pp. 70-71)Ga naar voetnoot12 Zoals hierboven al aangehaald, zijn het vooral Anne en haar vader die er op godsdienstig vlak een open instelling op nahouden. Zus Margot en moeder Edith blijken deze overtuigingen niet altijd te delen. Van de | |||||
[pagina 81]
| |||||
onenigheden met haar moeder op het gebied van geloof getuigt Annes reactie op een poging van Edith om haar aan het bidden te krijgen: Moeder [heeft] me haar gebedenboek in handen gestopt. Voor 't fatsoen heb ik wat gebeden in 't Duits gelezen. Ik vind het wel mooi maar het zegt me niet veel. Waarom dwingt ze me ook om zo vroom-godsdienstig te doen? (Frank, 2015, p. 59) Ook Margot houdt er een andere mening op na dan Anne. In tegenstelling tot die laatste toont Margot interesse in het zionisme,Ga naar voetnoot13 en het joodse geloof houdt haar überhaupt veel meer bezig.Ga naar voetnoot14 Wanneer Margot opvangt dat Otto zijn jongste dochter een kinderbijbel wil bezorgen zodat ze kennis over het Nieuwe Testament kan opdoen, lijkt ze daar ontevreden over: ‘“Wil je Anne voor Chanoeka een bijbel geven?” vroeg Margot wat ontdaan’ (Frank, 2015, p. 130; mijn cursivering). Vader Frank geeft daarop aan dat Sinterklaas hem een betere gelegenheid lijkt, waarbij Anne nuchter opmerkt: ‘Jezus past nu eenmaal niet op Chanoeka’ (Frank, 2015, p. 130). Een tweede wij/zij-verhouding die in Het Achterhuis naar voren komt, is dus die tussen de tolerante Otto en Anne aan de ene kant en de striktere Edith en Margot aan de andere. In The Ghost Writer wordt ook op de tegenstelling tussen de zussen gealludeerd. Tegenover Margot, zo stelt Amy Belette, komt Anne slechts als vaag joods over: ‘To be truthful, the young girl of her diary was, compared to Margot, only dimly Jewish’ (Roth, 1995, p. 144). Het grootste verschil zit hem in de uitgesproken interesse van Margot in haar joodse achtergrond en wat die in haar leven kan betekenen. Amy stelt hierover het volgende vast: | |||||
[pagina 82]
| |||||
Margot's ambition was to be a midwife in Palestine. She was the only one of them who seemed to have given serious thought to religion. The diary that Margot kept, had it ever been found, would not have been quite so sparing as hers in curiosity about Judaism, or plans for leading a Jewish life. (Roth, 1995, p. 142) Ook in dit geval staat de meer gelovige ‘ander’, hier vertegenwoordigd door Margot en Edith, verder af van de lezers, die zich makkelijker lijken te kunnen vereenzelvigen met de minder strenge ‘zelf’ die Anne en Otto representeren. Hoewel Anne de regels van haar religie niet tot op de letter naleeft, neemt geloof toch een belangrijke plaats in haar wereldbeeld in. Daarvan getuigt een passage waarin ze stilstaat bij de betekenis die Peter van Pels (alias Peter van Daan) aan religie geeft. Ze vindt het jammer voor Peter dat geloof geen grote rol speelt in zijn leven: ‘Hij heeft geen godsdienst, spreekt spottend over Jezus Christus, vloekt met de naam van God; hoewel ik ook niet orthodox ben, doet het me elke keer weer pijn als ik merk, hoe verlaten, hoe minachtend, hoe arm hij is’ (Frank, 2015, p. 287). Vervolgens gaat ze in op wat geloven voor haar inhoudt: Mensen die een godsdienst hebben, mogen blij zijn, want het is niet iedereen gegeven aan bovenaardse dingen te geloven. Het is niet eens nodig bang te zijn voor straffen na de dood; het vagevuur, de hel en de hemel zijn dingen die velen niet aan kunnen nemen, maar toch houdt de een of andere godsdienst, welke het is doet niets ter zake, de mens op het goede pad. Het is geen angst voor God, maar het hooghouden van eigen eer en geweten. Hoe mooi en goed zouden alle mensen zijn, als ze elke avond voor het inslapen zich de gebeurtenissen van de hele dag voor de ogen riepen en dan precies zouden nagaan, wat goed en slecht geweest is aan hun eigen optreden. Onwillekeurig probeer je dan elke dag weer van voren af aan jezelf te verbeteren, allicht dat je dan na verloop van tijd heel wat bereikt. (Frank, 2015, pp. 287-288) Uit deze overpeinzing kunnen we afleiden dat Anne eerder gewonnen is voor een persoonlijke godsdienstbeleving. Wat een geloof een mens te | |||||
[pagina 83]
| |||||
bieden heeft, in haar optiek, zijn morele overtuigingen die als leidraad in het leven kunnen dienen, terwijl strenge gedragsvoorschriften voor haar minder waarde hebben. Omwille van dergelijke overtuigingen staat Anne Frank, in tegenstelling tot de personages uit Nathan Zuckermans novelle ‘Higher Education’, symbool voor het hetero-beeld van het joodse volk dat onder filosemieten overheerst, met name dat van ‘the dignified and heroic endurance of persecution, and a high-minded morality that transcends religious differences’ (Gans & Leerssen, 2007, p. 205). De waardigheid waarmee de joden hun lot dragen wordt overigens gethematiseerd in Annes reactie op een inbraak in het magazijn dat aan het Achterhuis grenst. De concrete dreiging van het ontdekt worden drukt de hele familie met de neus op de feiten, zoals Anne aangeeft: We zijn er heel sterk aan herinnerd dat wij geketende joden zijn, geketend aan één plek, zonder rechten, met duizenden plichten. Wij joden mogen ons gevoel niet laten gelden, moeten moedig en sterk zijn, moeten alle ongemakken op ons nemen en niet mopperen, moeten doen wat in onze macht ligt en op God vertrouwen. (Frank, 2015, p. 233) Ten slotte drukt ze nog de hoop uit dat de joden ooit het juk van hun imago zullen kunnen afwerpen: ‘Eens zal deze verschrikkelijke oorlog toch wel aflopen, eens zullen wij toch wel weer mensen en niet alleen joden zijn!’ (Frank, 2015, p. 233).Ga naar voetnoot15 | |||||
[pagina 84]
| |||||
BesluitDe kijk die ik in dit artikel op Het Achterhuis aannam, werd geïnspireerd door het gedachtenexperiment omtrent een fictief, naoorlogs bestaan voor Anne Frank in de roman The Ghost Writer van Philip Roth. In dat boek staat Amy Belette, het alter ego van Anne Frank, onder meer stil bij de betekenis die het imago van de joodse onderduikers, zoals gepresenteerd in het dagboek, heeft gehad voor de verspreiding en het succes ervan. De hypothese dat het lage ‘joodse gehalte’ van het dagboek het toegankelijker maakte, gaf aanleiding tot een imagologische (her)lezing van Het Achterhuis. Deze benadering is toegespitst op het blootleggen van stereotiepe beelden van nationale of culturele groepen in literaire teksten. De imagologische interpretatie van Anne Franks dagboekbrieven legde bloot dat Het Achterhuis, zowel op vlak van etnie als van religie, wordt gekenmerkt door een open geest. Anders dan in de oorlogsretoriek is er in het dagboek nauwelijks sprake van joods-Duitse polarisatie. Integendeel, de voornaamste tegenstelling onder de onderduikers, die tussen devote en minder streng gelovige joden, ondermijnt die traditionele tweespalt nog verder. De slotsom is dat Anne Frank om deze redenen niet zozeer thuis lijkt te horen bij de ‘zij’, de ‘andere’ groep waarin ze als joodse vanuit het perspectief van de Duitse bezetter paste. Voor latere lezers van Het Achterhuis heeft ze eerder een plek verworven in het ‘wij’-kamp, waarin ze niet alleen als joodse maar toch vooral als mens gezien wordt. | |||||
Primaire literatuur
| |||||
Secundaire literatuur
| |||||
[pagina 85]
| |||||
|
|