Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 29
(2015)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||||||
Wij en ‘de ander’
| |||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||
mee speelden ze een belangrijke rol in de beeldvorming rond die culturen. Redacteuren en medewerkers zagen het als hun taak om hun jonge lezers bekend te maken met deze vreemde culturen, niet alleen door te vertellen over het leven in deze verre landen, maar ook door de kinderen aan te sporen om hun steentje bij te dragen aan het bekeren van de heidense bewoners daar. In haar onderzoek naar Britse kindertijdschriften die verschenen aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, laat Castle (1996) zien dat deze bladen hun jonge lezers vertrouwd maakten met de heersende maatschappelijke opvattingen over ras en nationaliteit om zo de ideologie van het groot Britse Rijk voor de toekomst te waarborgen. Ze betoogt dat kindertijdschriften een aantrekkelijk podium zijn voor koloniale en imperialistische propaganda vanwege de combinatie van formeel en informeel leren door de vermenging van informatie met amusement. Volgens Castle versterkten de Britse tijdschriften die verschenen tussen 1880 en 1918, de ideologie van de geschiedenisboeken op school. Schoolboeken en tijdschriften ‘worked together to fashion an Empire for the Young’ (Castle, 1996, p. 6). Castle wijst terecht op het belang van informeel leren tijdens het lezen in de vrije tijd. Deze manier van leren is vaak effectiever dan formeel leren, vooral wanneer er, zoals bij kindertijdschriften, een mogelijkheid is tot interactie. Lezers van kindertijdschriften worden vaak uitgenodigd om ingezonden brieven te schrijven, waarop dan weer wordt gereageerd door de redactie, bijvoorbeeld door aandacht te besteden aan onderwerpen waar de lezers in hun brieven om vroegen. Anders dan in Groot-Brittannië is in Nederland relatief weinig onderzoek gedaan naar kindertijdschriften rond 1900 en de opvattingen over kolonialisme die daarin naar voren komen,Ga naar voetnoot2 terwijl er vanwege de koloniale geschiedenis wel alle reden is om wat dieper op het onderwerp in te gaan. Nederlanders weten over het algemeen weinig van hun eigen koloniale geschiedenis. Eigenlijk tonen ze pas sinds kort interesse in hun koloniale verleden, en ze doen dat vooral omdat postkoloniale migratie massaal mensen uit de voormalige koloniën naar Nederland heeft ge- | |||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||
bracht. Hierdoor zijn Nederlanders nieuwsgieriger geworden naar de internationale relaties van hun land in het verleden (Oostindie, 2010). In het verlengde van het belang dat Castle (1996) toeschrijft aan Britse kindertijdschriften in de beeldvorming van andere culturen, is het interessant om na te gaan hoe Nederlandse kindertijdschriften uit dezelfde tijd als de bladen die Castle onderzocht hun jonge abonnees vertrouwd maakten met niet-westerse culturen. Wat was hun houding ten opzichte van ‘de ander’? Is er sprake van een machtsrelatie waarbij ‘het westen’ zich superieur toont aan het ‘niet-westen’, zoals die wordt beschreven in onderzoek van Nodelman (1992) en Bradford (2007), of wordt de gelijkwaardigheid van mensen, ongeacht hun afkomst, benadrukt? In wat volgt onderzoek ik op welke wijze twee Nederlandse jeugdtijdschriften van rond 1900 bijdragen aan de representatie van niet-westerse culturen. Vertegenwoordigen ze een imperialistische ideologie of laten ze juist een kritisch geluid horen? Omdat de Nederlandse samenleving in de tweede helft van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw sterk verzuild was, verwacht ik dat het kindbeeld in relatie tot het beeld van ‘de ander’ diverser zal zijn dan in de Britse jeugdbladen. De scheidslijnen tussen de vier zuilen - de protestantse, de katholieke, de socialistische en de liberale - waren buitengewoon scherp. Om meer inzicht te krijgen in hoe de verzuiling opvattingen over ras en identiteit beïnvloedde, zal ik een religieus en een niet-religieus tijdschrift analyseren: het katholieke tijdschrift De Engelbewaarder en het socialistische tijdschrift Ons Blaadje. Van deze tijdschriften zijn de nummers tussen 1895 en 1900 gelezen. Het is de periode waarin het imperialisme hoogtij vierde, maar waarin ook de eerste kritiek op de houding van het westen ten opzichte van niet-westerse culturen te bespeuren viel. De tijdschriften zijn bestudeerd vanuit een imagologisch perspectief, dat wil zeggen dat onderzoek is gedaan naar de beeldvorming rond de eigen cultuur en andere culturen. | |||||||||||
Culturele stereotypen in literaire tekstenDe ontwikkeling van imagologie of ‘image studies’ kan ruwweg geschetst worden als een ontwikkeling van een negentiende-eeuws essentialistisch | |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
perspectief op nationaliteiten en culturen naar een moderne constructivistische benadering daarvan vandaag de dag (Leerssen, 2007, pp. 17-32). Binnen dit laatste paradigma plaatsten postkoloniale theoretici als Edward Said (1978) culturele stereotypen in de context van het kolonialisme en zijn machtsstructuren. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw heeft het oriëntalisme van Said en anderen gezorgd voor hernieuwde aandacht voor de representatie van niet-westerse culturen in de literatuur- en cultuurwetenschap. Ook binnen de studie van de jeugdliteratuur groeit de belangstelling voor beeldvorming van landen en culturen. Volgens Emer O'Sullivan vormen jeugdliteratuur en imagologie een buitengewoon vruchtbare combinatie, omdat kinderboeken kinderen laten kennismaken met de wereld en met wat het betekent om deel uit te maken van een specifieke groep (O'Sullivan, 2011, p. 6; zie ook het inleidend artikel van dit nummer). Imagologie houdt zich volgens Leerssen (2007) in de eerste plaats bezig met de kritische analyse van beeldvorming in literaire teksten en is minder geïnteresseerd in non-fictie. De reden hiervoor is dat ‘(...) it is in the field of imaginary and poetical literature that national stereotypes are first and foremost effectively formulated, perpetuated and disseminated.’ Dat komt, zo stelt hij, ‘because it often works on the presupposition of a “suspension of disbelief” and some (at least aesthetic) appreciative credit among the audience’ (Leerssen, 2007, p. 26). Leerssen heeft een brede opvatting van literatuur waartoe hij ook andere ‘fictional-narrative media’ rekent, zoals films en strips. Tijdschriften noemt hij daarbij niet, maar wat hij schrijft over culturele stereotypen in literatuur en andere narratieve media is ook van toepassing op kindertijdschriften, met uitzondering wellicht van de non-fictieve bijdragen. Ze slaan, zo stelt Castle (1996, p. 6), een brug tussen amusement en instructie, en zo versterken fictie en non-fictie elkaar in de beeldvorming van andere mensen/volken. Hoewel de analyse zich richt op de relatie tussen kindbeelden en de beeldvorming van niet-westerse culturen, is het perspectief van de imagologie, die zich niet bezighoudt met kindbeelden en vooral kijkt naar hoe naties tekstueel en visueel worden weergegeven, zeker bruikbaar. Zowel in de beeldvorming van het kind als van niet-westerse culturen wordt vaak, impliciet dan wel expliciet, een relatie tussen beiden gelegd: kinde- | |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
ren worden voorgesteld als wilden die in het gareel gehouden moeten worden, terwijl leden van niet-westerse culturen worden beschreven als kinderen die opgevoed moeten worden. In ‘The White Man's Burden’, een gedicht dat hij in 1899 publiceerde als reactie op de Amerikaanse verovering van de Filippijnen, beschreef Rudyard Kipling de autochtone bewoners als ‘half devil half child’. Dit soort stereotypen is een middel om de verschillen tussen culturen te benadrukken en in stand te houden: Stereotypes are deployed in several domains in order to typify cultures, races, environments, habits, etc. (...) Stereotypes function as markers between norm and deviancy, between us and them, Self and Other. (...) As concrete manifestations of essentialist thinking, they classify and divide one's own and other cultures in terms of good and bad, civilized and uncivilized. (Van Coillie, 2011, p. 31) De belangrijkste vraag in de analyse van de beeldvorming in Ons Blaadje en De Engelbewaarder is de vraag die Emer O'Sullivan met betrekking tot imagologisch onderzoek naar jeugdliteratuur in het algemeen stelt: ‘Where do images come from, why and how are these ones being used in this particular text at this point in time?’ (O'Sullivan, 2011, p. 5) Welke overeenkomsten en verschillen tussen de Nederlandse cultuur en die van ‘de ander’ worden benoemd en met welk doel? Gekeken zal worden naar hoe de maatschappelijke opvattingen over andere culturen in de beeldvorming bevestigd dan wel bekritiseerd worden. Daarnaast zal ook nagegaan worden in welke mate de discussie in de tijdschriften is afgestemd op het jonge lezerspubliek. | |||||||||||
Ons Blaadje en De EngelbewaarderAls gevolg van handelsrelaties en kolonisatie kwamen exotische, niet-westerse culturen vanaf de zestiende eeuw in het blikveld van West-Europa. Rietveld-Van Wingerden (1992, pp. 221-225) besteedt kort aandacht aan de representatie van deze culturen in Nederlandse kindertijdschriften. Ze concludeert dat stigmatisering van andere culturen tot het eind van de negentiende eeuw de gangbare praktijk was. Vanaf die tijd | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
was ook kritiek hoorbaar, vooral bij monde van socialistische schrijvers als Nynke van HichtumGa naar voetnoot3 en Mathilde Wibaut. In hoeverre klinkt die kritiek ook door in Ons Blaadje en De Engelbewaarder?Ga naar voetnoot4 Ons Blaadje verscheen voor het eerst in 1896 en was een initiatief van kinderboekenauteur en critica Nellie van Kol (1851-1930) die zelf tien jaar in Nederlands-Indië woonde. Zij is de redacteur van alle nummers van het tijdschrift dat tot 1908 bestond. A.A.J. Bogaerts was de andere redacteur, maar uit alles blijkt dat Nellie van Kol de leiding had. Ons Blaadje was een socialistisch tijdschrift voor arbeiderskinderen en was bedoeld als een reactie op de kinderliteratuur van die tijd die Van Kol kwalitatief beneden de maat vond. In 1899 publiceerde ze in De Gids haar beroemde, tot op de dag van vandaag aangehaalde artikel ‘Wat zullen de kinderen lezen?’. In die bijdrage pleitte ze voor kinderliteratuur geschreven door auteurs die daadwerkelijk iets te vertellen hadden. Kinderen moesten kunnen leren van de boeken die ze lazen, zowel in cognitief als moreel opzicht. Onze Blaadje was een tijdschrift met een bescheiden lay-out en omvang: ieder nummer had acht pagina's met vooral tekst. Het papier was van krantenpapierkwaliteit en er waren nauwelijks illustraties. Ieder nummer was een mix van een brief door de redacteur, informatieve tekstjes, (vervolg)verhalen, anekdotes en poëzie. Veel bijdragen waren vertalingen dan wel bewerkingen van teksten die eerder gepubliceerd waren. Van Kol deed ook aan fondsenwerving om | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
haar jonge lezers te leren dat ze mensen in nood moesten helpen. Omdat literatuur voor Van Kol vooral een zaak van serieuze inhoud was, selecteerde ze enkel verhalen die haar lezers intellectueel zouden voeden. Om de literaire kwaliteit te garanderen deed Van Kol een beroep op bekende auteurs als Nynke van Hichtum en Ida Heijermans. In het redactioneel van het eerste nummer vertelt Van Kol haar lezers dat ze een tijdschrift wil maken dat het waard is om herinnerd te worden en dat door kinderen en ouders evenzeer gewaardeerd zal worden. Van Kol maakt ook direct duidelijk waar het haar in ethische zin om te doen is: ze wil ouders helpen hun kinderen zo op te voeden dat ze niet alleen het goede willen, maar ook het goede doen. De Engelbewaarder was een maandblad voor de katholieke jeugd,Ga naar voetnoot5 geredigeerd door priesters die verder niet bij naam genoemd worden, van de congregatie van Onze Lieve Vrouw, Moeder van Barmhartigheid in Tilburg. Het tijdschrift bestond van 1885 tot 1957. In de nummers die verschenen tussen 1896 en 1900 stonden nog minder illustraties dan in Ons Blaadje en de inhoud was weinig divers. Ieder nummer bestond uit verhalen, poëzie en non-fictie over de heilige Maria, Jezus, heiligen, bekering en andere religieuze thema's. Eén pagina was gevuld met kleine raadsels en rekenkundige vraagstukjes. In 1901 wordt het tijdschrift gevarieerder: meer afbeeldingen (ook in kleur), meer gedichten en raadsels en minder geloofsinstructie. Hoewel de redactie van De Engelbewaarder zo nu en dan expliciet aangeeft te weten dat kinderen van illustraties houden, is het tijdschrift, net als Ons Blaadje vooral tekstgericht en aanzienlijk minder multimodaal dan hedendaagse kindertijdschriften. Van tijd tot tijd richten de redacteuren van beide tijdschriften zich expliciet tot hun lezers. In De Engelbewaarder onderrichten ze hun lezers om verstandige volwassenen te worden die het katholieke geloof zullen verdedigen en ongeloof bestrijden. De redactie van Ons Blaadje nodigt | |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
haar jonge lezers uit deugdzaam te zijn en ervoor te zorgen dat de wereld een betere plaats wordt voor alle mensen. Ze propageert daarmee het socialistische ideaal. Beide tijdschriften geven blijk van een verlicht kindbeeld: ze beschouwen het kind als de hoop van de toekomst en benadrukken de morele en cognitieve ontwikkeling van het kind en zijn nut voor de maatschappij meer dan ontspanning. Zoals gezegd zijn de beide kindertijdschriften minder multimodaal dan hedendaagse. Hun meerwaarde in vergelijking met andere media moet dan ook niet zozeer daarin gezocht worden, maar eerder in de diversiteit van de tekstsoorten die in de verschillende nummers te vinden zijn, als ook in de interactie tussen de lezers en de redactie. | |||||||||||
Verbreding van de horizonDe vijf bestudeerde jaargangen laten zien dat Ons Blaadje veel aandacht heeft voor andere landen, in Europa maar ook daarbuiten. Op verschillende manieren - door non-fictie, volksverhalen, korte verhalen over kinderen die in andere landen leven en anekdotes over gewoontes en rituelen - wordt de lezer geïnformeerd over andere culturen. Een aantal keren worden expliciete en impliciete vergelijkingen gemaakt tussen niet-westerse en westerse gebruiken, met verschillende uitkomsten. Aan de ene kant zijn er bijdragen waarin de vergelijking resulteert in een beoordeling van bepaalde culturele gewoontes als even dwaas, terwijl er aan de andere kant verhalen zijn die duidelijk geschreven zijn vanuit een Europees perspectief. Een voorbeeld van het eerste type vergelijkingen is een informatief tekstje over de Chinese gewoonte om de voeten van vrouwen klein te houden. Het gebruik wordt even belachelijk en ongezond gevonden als de Europese gewoonte om de vrouwelijke taille met een korset te corrigeren.Ga naar voetnoot6 Het tweede type vergelijkingen omvat bijvoorbeeld een anekdote waarin de manier waarop ‘wilden’ tellen als primitief beoordeeld wordt.Ga naar voetnoot7 De volksverhalen, voornamelijk afkomstig uit Nederlands-Indië, geven de lezer een exotische ervaring, omdat ze inheemse namen voor planten, | |||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||
dieren en plaatsen bevatten. De meeste verhalen zijn fabels met gepersonifieerde planten en dieren. Ze gaan over waarden die in veel culturen gewaardeerd worden: bescheidenheid en nederigheid, altruïsme, tevredenheid en nuttigheid. De noten bij de tekst laten zien dat de auteurs oog hebben voor hun geïntendeerde lezers, want daarin geven ze verdere uitleg over de vreemde namen. Door de vele bijdragen over andere landen raakt de lezer van Ons Blaadje niet alleen vertrouwd met het idee van een wereld groter dan Nederland, maar ook met de notie van nationale identiteit. Karaktereigenschappen worden meestal toegeschreven aan een heel volk, meer dan aan individuen. Dat geldt overigens alleen voor de representatie van vreemde culturen. Er zijn in de gelezen jaargangen van Ons Blaadje geen artikelen te vinden over karaktereigenschappen die aan ‘de Nederlander’ worden toegeschreven. De bijdragen gaan vooral over de kenmerken van andere culturen. In haar inleiding op twaalf Japanse sprookjes, beschrijft Van Kol Japan als een belangrijk land ten oosten van China, met een mooi landschap en een bevolking die vriendelijk, ijverig en creatief is. Ze drinken geen alcohol, maar drinken thee en genieten van de natuur. De positieve nadruk op het niet drinken van alcoholGa naar voetnoot8 door de Japanners en hun liefde voor de natuur is met het oog op het onderwerp van deze bijdrage - de verhouding tussen wij en de ander - interessant. De jonge Nederlandse lezers worden hier namelijk impliciet uitgenodigd zich te identificeren met een niet-westerse cultuur in plaats van met de eigen cultuur. Het perspectief in De Engelbewaarder is veel minder internationaal dan dat van Ons Blaadje. In dit opzicht verschilt De Engelbewaarder ook sterk van de katholieke kindertijdschriften in Vlaanderen met de vele missieverhalen die Ghesquière (2005) beschrijft.Ga naar voetnoot9 Hoewel de verhalen over de levens van heiligen relatief internationaal georiënteerd zijn en hoewel er ook wel een aantal bekeringsverhalen in voorkomen die gesitueerd zijn in de moslimwereld, is de blik op de wereld relatief onbelangrijk. Een goed | |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
voorbeeld van de beperkte visie is een rubriek die in 1898 begint met een verhaal over de kruistochten in de elfde eeuw.Ga naar voetnoot10 Het verhaal is niet bedoeld om inzicht te geven in een internationaal religieus conflict uit het verleden, maar is eerder een aanleiding om katholieke kinderen aan te sporen protestanten in Nederland te bekeren. Dit leidt zelfs tot de oprichting van een zogenaamde ‘Gebedenverbond voor de bekeering der Protestanten in Nederland’. Het perspectief van De Engelbewaarder is dus over het geheel genomen katholiek en Nederlands. | |||||||||||
Slecht, goed, beter, best: de representatie van rasVanwege het nationale perspectief is De Engelbewaarder weinig geïnteresseerd in beeldvorming over ras. De nadruk ligt niet zozeer op verschillen tussen zwarte, gele en blanke mensen, als wel op christelijke en niet-christelijke mensen. Een christen wordt altijd als menselijker voorgesteld dan een niet-christen, ongeacht ras. Rietveld-Van Wingerden's conclusie (1992, p. 222) dat christendom en beschaving in religieuze tijdschriften als ‘twee zijden van dezelfde medaille’ werden beschouwd, is zeker van toepassing op De Engelbewaarder. Een treffend voorbeeld is de serie in de jaargangen van 1896 en 1897 over het Franse jongetje Vincent, dat gevangen is genomen door Turkse piraten. De piraten willen dat hij moslim wordt, maar ‘onze geloofsstrijder’Ga naar voetnoot11 volhardt in zijn geloof, ook al is hij in handen van ‘een woeste afvallige die zijn broeders met meer verbittering vervolgde dan de ongeloovigen zelven. Een enkel blik op zijn gelaat verried zijn bloeddorst (...).’Ga naar voetnoot12 Aan het slot van het verhaal wordt Vincent gered door een katholieke priester en wanneer hij naar huis terugkeert, wordt hij vergezeld door drie moslims die zich tot het katholieke geloof hebben bekeerd: ‘Van dat oogenblik zagen zij al het wreede en hatelijke van de Turkse dweepzucht in (...).’Ga naar voetnoot13 Bekering is ook een belangrijk thema in het verhaal ‘Nogmaals een wraak’,Ga naar voetnoot14 over ‘wilde mensen’ in Australië. Twee blanken worden na een | |||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||
schipbreuk gevangen genomen door autochtonen die er naar uitkijken om hen te martelen en te doden. Wanneer een blanke katholieke missionaris hen bezoekt om te informeren naar de gezondheid van de twee gevangenen, wordt het contrast tussen de nobele priester en de leden van de Australische stam sterk benadrukt. De priester vraag het stamhoofd om de twee mannen te laten gaan, maar deze antwoordt dat de blanken hun grootste vijanden zijn en dat ze daarom straf verdienen. Wanneer de priester zijn leven wil geven in ruil voor de twee gevangenen, zijn de autochtonen zeer onder de indruk. Als de man dan ook nog uitlegt dat het God is die van mensen vraagt hun vijanden te vergeven, zijn de stamleden vol bewondering en het stamhoofd vraagt de missionaris om hen in zijn geloof te onderwijzen. Hoewel er niet veel verhalen en informatieve teksten over andere culturen in De Engelbewaarder staan, is de boodschap wel telkens dezelfde: niet-christenen, niet-westerse mensen zijn onbeschaafd, wild, wreed en barbaars. Er wordt in dat opzicht geen enkel onderscheid gemaakt tussen Australische stammen, Afrikaanse Touaregs of zwarte Oegandezen. Ze worden niet zozeer met kinderen vergeleken als wel met dieren. In een van de verhalen over Don BoscoGa naar voetnoot15 worden vijf Arabische kinderen beschreven als ongeciviliseerd en zich gedragend als panters en tijgers: ‘Wee hem, die hunne woede gaande maakte! Zij wierpen zich grimmig op hem, om hem met hunne handen en nagels aan te vallen.’ In de loop van de tijd ontwikkelen zij zich dankzij ‘de levendmakende warmte van het christendom.’ Ons Blaadje geeft een ander beeld. Dit tijdschrift is gebaseerd op het socialistische ideaal van gelijkheid en dat wordt ook verschillende keren aan de jonge lezers uitgelegd. In de derde jaargang wordt een nieuw logo geïntroduceerd. In haar toelichting vraagt Van Kol haar lezers om lief te hebben zonder onderscheid: ‘de armste, de rijkste - de braafste, de ondeugendste - de zwakste, de sterkste!’.Ga naar voetnoot16 In ‘Ons Brievenbusje’ schrijft Van Kol brieven over mensen die goede dingen hebben gedaan voor andere mensen en pleit ze vaak expliciet voor sociale rechtvaardigheid. | |||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||
In de anekdotes, verhalen en informatieve teksten, bespreekt Ons Blaadje openlijk de overeenkomsten en verschillen tussen culturen, westerse en niet-westerse, waarbij men vooroordelen probeert te vermijden. Verschillen tussen culturen leiden niet automatisch tot de conclusie dat westerse gewoonten per definitie beter zijn dan de niet-westerse. ‘Een Praatje over Schoonheid’ van Herman Menkes bijvoorbeeld eindigt met: ‘En zoo zien wij, dat wij wel afschuw kunnen hebben van de menschen van andere stammen, uit andere landen die er vreemd uitzien, maar dat die afschuw vaak wederkeerig is, - en dat zij vragen als wij: “Wat is eigenlijk schoon?”’Ga naar voetnoot17 Een andere bijdrage waarin de overeenkomsten tussen culturen worden benadrukt, is de vergelijking van het werk van Nynke van Hichtum en Jan Ligthart. Het gaat om twee hoofdstukken uit het eerste boek over Oehoehoe van Nynke van Hichtum en een gedicht over de Nederlandse Kato en haar moeder van Jan Ligthart. Van Kol legt uit dat ze het verhaal en het gedicht met opzet naast elkaar heeft gezet, omdat ze haar lezers bewust wil maken van de overeenkomsten tussen Oehoehoe en Kato: ‘Oehoehoe, die tegen alle gebruik in vrijwillig zijn moeder gaat helpen, staat niet zoo héél ver van Kato... Hadt gij dat begrepen?’Ga naar voetnoot18 Mensen uit andere culturen komen echter nooit zelf aan het woord: het is altijd de westerse auteur die over niet-westerse mensen schrijft. Eén westerse gewoonte wordt bijzonder sterk bekritiseerd in Ons Blaadje en dat is het drinken van alcohol. In de ontmoetingen tussen westerse en niet westerse mensen, wordt deze gewoonte beschreven als gevaarlijk voor de niet-westerse mensen, omdat alcohol hun lichaam en geest verzwakt. Zoals gezegd is de strijd tegen alcohol een interessant en zeldzaam voorbeeld van een slechte invloed van de westerse cultuur op niet-westerse culturen in plaats van andersom. Ondanks het pleidooi voor gelijkheid van alle mensen, is de imperialistische houding van blanke superioriteit ook in Ons Blaadje niet helemaal afwezig. Zo nu en dan steekt het meerderwaardigheidsgevoel de kop op | |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
en blijkt ‘de ander’Ga naar voetnoot19 toch niet in alle opzichten gelijk. In het bijzonder het bijgeloof in veel niet-westerse culturen wordt beschouwd als een slechte gewoonte die ‘de ander’ minder beschaafd maakt dan ‘wij’ zijn. In beschouwingen van bijgeloof, worden cultuur en beschaving (typisch voor de westerse cultuur) gecontrasteerd met natuur en primitiviteit (karakteristiek voor niet-westerse culturen). De beschrijving van sommige ‘anderen’ als ‘wilden’ laat eveneens zien dat het blanke superioriteitsgevoel de redactie van Ons Blaadje niet helemaal vreemd is. Het duidelijkste onderscheid tussen blank en zwart wordt gemaakt in het verhaal over de zwarte jongen Lorry die bij blanke mensen in Denemarken woont en die ten onrechte wordt beschuldigd van diefstal.Ga naar voetnoot20 Hoewel Van Kol nadrukkelijk de hoop uitspreekt dat haar lezers zwarte mensen als gelijkwaardig aan zichzelf behandelen, is er een passage die een andere houding laat zien. Wanneer hij vals beschuldigd is, wordt Lorry zo boos dat hij het plan maakt om de huizen van de blanke mensen die hem beschuldigen in brand te steken. In een nootGa naar voetnoot21 legt Van Kol uit dat dit natuurlijk een afschuwelijk plan is, maar dat men niet moet vergeten dat hij ‘negerbloed’ heeft. Door gebruik te maken van culturele stereotypen, vertelt ze haar lezers dat dit betekent dat ze zo trouw kunnen zijn als honden aan blanke mensen die hen goed behandelen. Maar wanneer ze zich gekwetst voelen als gevolg van een gevoel van onrechtvaardigheid, dan worden ze verschrikkelijk, precies als andere ‘primitieve’ mensen, als een roofdier. Ze zoeken wraak en worden irrationeel, koelbloedig en wreed. Deze vooroordelen nemen niet weg dat Van Kol uiteindelijk niet Lorry de schuld geeft, maar wel de mensen die de woede veroorzaakt hebben. Deze kritische attitude ten aanzien van het gedrag van blanken is nog duidelijker aanwezig in haar discussies van koloniale praktijken (zie verder). In beide tijdschriften is er niet alleen een hiërarchie tussen blanke en zwarte mensen, maar ook tussen zwarte mensen onderling. In De Engelbewaarder worden de zwarte mensen die zich bekeerd hebben tot het | |||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||
christendom expliciet dan wel impliciet beschouwd als superieur aan de zwarte heidenen en zelfs als beter dan sommige wrede blanke mannen.Ga naar voetnoot22 Hier wordt het beeld van de nobele wilde neergezet. Een ander goed voorbeeld van dit stereotype is ‘De Moor van Murillo’.Ga naar voetnoot23 Het is het verhaal van Sebastiaan, de jonge slaaf van de beroemde Spaanse schilder Murillo. Hij is een loyale en vrome jongen die bovendien een getalenteerd schilder blijkt te zijn. 's Nachts werkt hij namelijk aan een mooi schilderij van Maria. Hoewel hij bang is straf te krijgen van Murillo, gaat hij door met schilderen omdat hij zich gesteund voelt door de heilige moeder zelf. Wanneer Murillo ontdekt wie de schilder is, wil hij Sebastiaan belonen in plaats van straffen. Sebastiaan vraagt hem om zijn vader een vrij man te maken. Murillo, ontroerd door de liefde van dit kind voor zijn vader, maakt ook Sebastiaan vrij en adopteert hem als zijn zoon. Door deze daad bevestigt hij de suprematie van blank over zwart, omdat hij geheel voorbijgaat aan Sebastiaans eigen vader. Wanneer hij hoort dat Sebastiaan heeft leren schilderen door naar hem te luisteren en door zijn schilderijen te bestuderen, concludeert hij met het culturele stereotype dat hij nooit zoveel toewijding van een Moor had verwacht.Ga naar voetnoot24 In Ons Blaadje wordt de hiërarchie tussen zwarte mensen onderling niet verder gemotiveerd. In ‘Hoe een Afrikaan handel drijft’Ga naar voetnoot25 komt een zwarte man voor uit Usambara, een ‘min of meer beschaafd negerland op de Oostkust van Afrika’, die de Wawende, een negerstam in de buurt van Tanganyika beschrijft als echte hyena's. Verder in het verhaal worden de Wanjawuesi geïntroduceerd als ‘vrij beschaafde negers uit Midden-Oost Afrika’. Maar het verhaal eindigt met een loftuiting voor de blanke man: ‘(...) wiens goedheid alles overtreft, want - “hij vult onze magen”.’ | |||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||
Kolonialisme en imperialistische waardenVoor wat betreft de houding ten opzichte van kolonialisme en de relatie tussen de overheerser en de overheerste zijn twee teksten uit Ons Blaadje in het bijzonder interessant. Beide teksten zijn brieven van Van Kol aan haar lezers in het eerder genoemde ‘Ons Brievenbusje’, de rubriek waarin zij maatschappelijke kwesties als (on)rechtvaardigheid en naastenliefde aan de orde stelt. In deze twee teksten toont Van Kol een ambivalente houding ten opzichte van de kolonisatie van gekleurde, niet-westerse bevolkingsgroepen. In de eerste tekst verwerpt ze veel van de koloniale praktijken en wijst ze op de gelijkheid van alle mensen en het belang van het verbeteren van de wereld. In de tweede tekst veroordeelt ze opnieuw de wreedheden van de kolonisatoren, maar legitimeert ze tegelijkertijd kolonialisme door de voordelen voor de autochtone bevolking te benadrukken. De eerste tekst gaat over Bill Ragsdale en zijn werk onder de leprozen op Haïti.Ga naar voetnoot26 Ze begint de brief met een beschrijving van de grote en kleine eilanden in de Stille Oceaan, de schoonheid van het landschap en de mensen die ‘over 't algemeen zachtzinnig, krachtig gebouwd, schoon van gelaatsvorm, vlijtig en verstandig’Ga naar voetnoot27 zijn. De eilanden zijn echter gekoloniseerd door de Spanjaarden, de Portugezen en de Nederlanders. Ze beschrijft hoe sommige westerse gewoonten zoals het drinken van alcohol schadelijk zijn voor de autochtone bevolking. Dit is op zichzelf al slecht, maar erger is dat de blanke kolonisatoren, van wie de meeste christen zijn, alles lijken te vergeten van wat ze van God hebben geleerd over liefde, rechtvaardigheid en gelijkheid, zodra ze aan de macht zijn in het land van mensen met een andere huidskleur. Ze zien hen als slaven, lastdieren, als wezens die er eenvoudigweg zijn om blanke mensen te dienen en hen rijk te maken. Ze voelen zich vrij deze mensen te martelen wanneer ze niet voldoen. De wreedheden begaan door de blanke mensen tegen deze mensen zijn schrijnend: [M]en kan de geschiedenis der koloniën van Portugeezen, Engelschen, Hollanders niet lezen zonder gloeiende verontwaardiging en bitter | |||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||
verdriet. O, als ge eens wist, kinderen! Gij zoudt, door toorn, schaamte en medelijden gedreven, bij u zelven deze belofde afleggen: ‘Mijn heele leven zal ik besteden om gedaan onrecht weer goed te maken en nieuw onrecht te voorkomen.’Ga naar voetnoot28 Door het kind te zien als de hoop op een betere toekomst, geeft Van Kol hier opnieuw blijk van een verlicht kindbeeld. In de tweede tekst, twee jaar later geschreven,Ga naar voetnoot29 begint Van Kol met kritiek op het gedrag van beschaafde rassen tegenover de onbeschaafde volken. Ze beschrijft gedetailleerd wat de kolonisatoren gedaan hebben met de ‘(...) weerlozen die hen soms argeloos en vol vertrouwen als kinderen tegemoet kwamen.’Ga naar voetnoot30 De kolonisatoren hebben hen bestolen, gedood of gedwongen tot slavernij en het betalen van hoge belastingen. Hoewel Van Kol haar lezers veel details geeft, vertelt ze haar jonge lezers niet alles, omdat ze hen naar eigen zeggen geen pijn wil doen, maar ze vindt wel dat ze de waarheid moeten weten. Ze voegt er aan toe dat deze wrede praktijken niet tot het verleden behoren, maar nog steeds aan de gang zijn. Haar verklaring voor de wreedheden is geïnspireerd door haar socialistische visie: de kolonisatoren handelen uit een dom verlangen naar geld en macht. Als ze zich zouden realiseren dat er meer is dan dat, dan zouden de wreedheden niet meer voorkomen. Ze roept haar lezers op liefde te laten overwinnen en samen te werken. Ze moeten zich bewust zijn van het feit dat het altijd om mensen gaat, ongeacht huidskleur: Al zijn ze nog zoo woest en wreed, al zijn het koppensnellers en menscheneters, al bedrijven ze de grootste wreedheden op hun overwonnen vijanden, dat alles neemt niet weg dat zij menschen zijn, achterlijk in kennis, beschaving en liefde, en die van ons leeren moeten.Ga naar voetnoot31 Maar met dit pleidooi bevestigt Van Kol tegelijkertijd een aantal culturele stereotypen. Vanuit de aanname dat haar lezers beschaafder zijn dan de | |||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||
primitieve volken, vraagt ze hen ‘de ander’ te onderwijzen over wat goed en nuttig is. Om dit eurocentrische ideaal van een betere wereld concreter te maken voor haar jonge lezers vertelt ze hen het verhaal van de Franse generaal Paul Galliéni, die zijn leger niet inzette om de bevolking van Madagaskar te onderdrukken, maar om hen te helpen een bestaan op te bouwen. Moordende soldaten veranderden in boeren en vaklui die de vriendelijke en leergierige autochtone bevolking onderwezen: Want laat ik u dit terloops even zeggen: menschen van gekleurde huid zijn heusch niet altijd zo dom en wreed als verwaande blanken wel eens denken. Als hun vertrouwen eenmaal is gewonnen en hun weetlust opgewekt, dan zijn er geen dankbaarder leerlingen - in alle opzichten dankbaar - dan de hoogst staanden onder de gekleurde rassen.Ga naar voetnoot32 Van Kol gebruikt hier de metafoor van de kind-wilde en zijn verlangen naar kennis om de blanke interventie op Madagaskar te legitimeren. Ze beschouwt deze wijze van kolonisatie als gerechtvaardigd, omdat ze het karakter heeft van vaderlijke supervisie. Van Kol eindigt met een korte schets van een Franse nederzetting in Madagaskar, waarin ze vertelt over de stenen huizen die gebouwd zijn, over het ziekenhuis waar liefde de wonden geneest, over de school waar liefde de geesten vormt en over de kleine kinderen daar, verzameld rond een soldaat-leraar en drie autochtone assistenten. Ze legt uit dat de autochtone mensen behandeld worden als mensen en dat ze als kinderen luisteren naar de adviezen van de Fransen, omdat ze hen vertrouwen en weten dat ze het beste voor hen willen. De beschrijving gaat vergezeld van drie foto's die mensen van Madagaskar tonen in hun witte kleding met één van de stenen huizen op de achtergrond. Op een van de foto's kan de lezer leden van de autochtone bevolking zien die muziek aan het maken zijn. Enkelen spelen trompet. Op de voorgrond staat een blanke man, vermoedelijk generaal Gallieni zelf, geen enkele twijfel latend over wie de leiding heeft. | |||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||
ConclusieDit kleine imagologische onderzoek naar de eind negentiende-eeuwse jaargangen van de kindertijdschriften Ons Blaadje en De Engelbewaarder, leidt tot andere conclusies met betrekking tot beeldvorming over westerse en niet-westerse culturen dan de studie van Castle (1996) naar Britse kindertijdschriften uit ongeveer dezelfde periode. In de eerste plaats omdat, in tegenstelling tot het belang dat in Britse bladen voor de jeugd gehecht wordt aan ‘Britishness’, beschrijvingen van het ideale Nederlanderschap ontbreken in Ons Blaadje en De Engelbewaarder. In dat opzicht lijken de tijdschriften te verschillen van de protestantse tijdschriften van die tijd. Volgens Rietveld-Van Wingerden (1992, p. 145) besteedden protestantse tijdschriften met regelmaat aandacht aan de nationale geschiedenis waarbij ze de relatie tussen God, Nederland en de Koninklijke familie benadrukten. In De Engelbewaarder ligt de focus nagenoeg exclusief op het katholieke geloof. Zowel Nederlandse protestanten als niet-westerse, zwarte heidenen moeten bekeerd worden tot het juiste geloof. In Ons Blaadje is sprake van een socialistisch perspectief. De expliciete, actieve ideologie (Hollindale, 1988, pp. 10-11) die gepropageerd wordt is die van de gelijkheid van alle mensen over de hele wereld. Om die reden is er veel aandacht voor andere culturen. Omdat ‘gelijkheid’ de standaard is, wordt de negatieve status van ‘de ander’ niet langer als vanzelfsprekend beschouwd. Door expliciet de wreedheden van de westerse overheersers aan de kaak te stellen, ondermijnt en bekritiseert Ons Blaadje de zekerheden van het koloniale discours in de negentiende eeuw. Tegelijkertijd echter wordt de dominante ideologie in Ons Blaadje niet helemaal opzij gezet. Culturele stereotypen zoals de kind-wilde en de nobele wilde worden impliciet versterkt. Het contrast tussen beelden van westerse en niet-westerse culturen in termen van cultuur tegenover natuur wordt als vanzelfsprekend geaccepteerd en hetzelfde geldt voor de metafoor van de leraar en de leerling of de vader en het kind in beschrijvingen van de relatie tussen blanke en zwarte mensen. In beide tijdschriften zijn de beelden van andere culturen bijna zonder uitzondering gebaseerd op getuigenissen uit de tweede hand. De stem van ‘de ander’ wordt niet gehoord. Het is belangrijk om in dit verband te wij- | |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
zen op één van de principes van imagologie hier, namelijk dat een dergelijke constructie van ‘otherness’ ons vaak meer vertelt over degene die observeert dan over degene die geobserveerd wordt. In het bijzonder in Ons Blaadje, functioneren de beelden van vreemde culturen in een verlicht discours dat de westerse normen van rationaliteit propageert en dat kinderen ziet als de toekomstige volwassenen die in staat zullen zijn de wereld te verbeteren. | |||||||||||
Literatuur
| |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
|
|