Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 29
(2015)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||
Wat imagologie kan betekenen voor de jeugdliteratuur
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||
Zoals een tijdschrift voor internationaal onderzoek naar jeugdliteratuur betaamt, heeft International Research in Children's Literature (IRCL)Ga naar voetnoot2 diverse artikelen gewijd aan het thema van de constructie van nationale en culturele identiteit en de verbeelding van ‘de ander’ in jeugdboeken. Zo onderzocht Anna Karlskov Skyggebjerg de verbeelding van nationale identiteit in twee historische jeugdboeken die beide de legende over de Deense vlag en de verovering van Estland in de dertiende eeuw navertellen. In een tweede artikel keek Björn Sundmark naar de representatie van macht en nationaliteit in Selma Lagerlöfs Nils Holgerssons underbara resa genom Sverige (1906) en beschreef hij hoe Lagerlöf een ‘folkhem’ creëerde waarin sociale klasse, etnische groepen en taalverschillen werden opgevoerd voor een Zweeds gevoel van thuishoren. In haar artikel ‘Internationalism, Transculturalism and Globalisation’ verkende Anna Katrina Gutierrez het verband tussen ‘glocalisatie’ en de vorming van een nationale identiteit in geïllustreerde hervertellingen van vier Filipijnse sprookjes uit de serie Mga Kwento ni Lola Basyang van Severino Reyes. Marek Oziewicz (2010) legde bloot hoe schrijvers als Philip Pullman, Jonathan Stroud en J.K. Rowling in hun boeken de westerse politieke en sociaal-culturele superioriteit ten opzichte van Oost-Europa bestendigen. De ontwikkeling van wat Michelle Superle (2010) aanduidt met ‘de “syncratische biculturele” identiteit’ of het ‘masala zelf’ (p. 131) van Amerikaans-Indiase jongeren van de tweede generatie in hedendaagse romans van Aziatische schrijvers buiten Azië staat centraal in een recent nummer. In datzelfde nummer onderzocht Evelyn Arizpe hedendaagse YA-avonturenverhalen die zich in Latijns-Amerika afspelen om na te gaan in hoeverre lezers beelden van landschap, cultuur en bewoners die voortkomen uit een koloniaal discours krijgen voorgeschoteld.Ga naar voetnoot3 Deze inspirerende artikelen putten, evenals de boeken over aspecten van nationale identiteit onder redactie van Webb (2000) en Meek (2001), en de monografieën van Bradford (2001) en Sands-O'Connor (2007), uit verschillende discoursen: postkoloniale studies, multiculturalisme, oriëntalisme en globalisme. Maar één benadering, exclusief gewijd aan de con- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||
structie en representatie van zelfbeelden en beelden van de cultureel andere, bleef onder onderzoekers van (beelden in) jeugdliteratuur vooralsnog grotendeels onopgemerkt.Ga naar voetnoot4 | |||||||||||||||||||||||
ImagologieImagologie (als begrip technisch gezien een neologismeGa naar voetnoot5) is een benadering uit de vergelijkende literatuurwetenschap waarin de literaire verbeelding van mentale beelden van de ander en het zelf centraal staat. Een recente definitie is die van Ton Hoenselaars en Joep Leerssen (2009): Imagology is based on, but not limited to, the inventory and typology of how nations are typified, represented, and/or caricatured in a given tradition or corpus of cultural articulations. On the basis of the analysis of texts or cultural artefacts, it raises questions about the mechanism of national/ethnic ‘othering’ and its underlying self-images. Questions raised concern the relation between ‘character’ and ‘identity’; historical variability; genre, canonicity, and irony; and intermediality. (p. 251) De oorsprong van imagologie is te vinden in Frankrijk, waar begin twintigste eeuw onderzoekers geïnteresseerd waren in de veranderingen in het beeld van Duitsland en Duitsers in de Franse literatuur en de vraag hoe dit beeld werd bepaald door de sociaal-historische context. Deze nieuwe tak van de vergelijkende literatuurwetenschap werd echter in de kiem gesmoord door René Wellek in zijn lezing ‘The Crisis of Comparative Literature’ uit 1958. Met de vraag ‘It may be all very well to hear what conceptions Frenchmen had about Germany or about England - but is such a study still literary scholarship?’ (geciteerd uit Wellek 1963, p. 284) schoof hij imagologische studies terzijde omdat ze niet behoren tot de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||
zuiver vergelijkende literatuurwetenschap. Hij zag er niets meer in dan nationale psychologie, sociologie en ‘Stoffgeschichte’ in een nieuw jasje. Desondanks spande Hugo Dyserinck, hoogleraar vergelijkende literatuurwetenschap in Aken, zich vanaf de late jaren zestig in om de imagologie verder te ontwikkelen, waarbij hij de focus legde op zowel de intrinsieke literaire functie en het algemene ideologische belang van nationale beelden. Joep Leerssen, een voormalige student van Dyserinck en nu vooraanstaand onderzoeker in dit gebied, startte aan de Universiteit van Amsterdam binnen Europese Studies historisch onderzoek naar de interactie tussen het discours en de politieke invocatie van nationale karakters en hun retorische representatie in literaire teksten. Sinds het eind van de jaren tachtig van de vorige eeuw is de literaire verbeelding van wat vreemd en anders is door onderzoek naar oriëntalisme, postkolonialisme, alteriteit (het beeld van de ‘ander’) en mentaliteitsgeschiedenis centraal komen te staan in literair-cultureel onderzoek. In het verlengde van de toenemende belangstelling voor culturele stereotypering en constructies van identiteit groeide er nieuwe interesse voor imagologie. Als benadering gaat ze vooraf aan de recentere, zojuist genoemde onderzoeksrichtingen, maar ze wordt er ook door gevoed. Het door Manfred Beller en Joep Leerssen samengestelde baanbrekende handboek Imagology. The Cultural Construction and Literary Representation of National Characters en het themanummer van het European Journal of English Studies over ‘The Rhetoric of National Character’ zijn samen sterke aanwijzingen voor deze hernieuwde belangstelling. In zijn programmatische artikel ‘Imagology: History and Method’ noemt Leerssen vier basisprincipes van de imagologie en positioneert hij deze benadering als tak van de literatuurwetenschap. De eerste premisse is dat imagologie ‘furnishes continuous proof that it is in the field of imaginary and poetical literature that national stereotypes are first and most effectively formulated, perpetuated and disseminated’ (2007, p. 26). Het tweede principe is dat beelden eerst en vooral effect hebben vanwege ‘their intertextual tropicality [...], the primary reference is not to empirical reality but to an intertext, a sounding-board, of other related textual instances’ (p. 26). Het derde principe is dat literaire bronnen door hun lange levensduur beelden door de tijd heen bestendigen. Dit geldt uiter- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||
aard alleen voor min of meer canonieke teksten. Het vierde en laatste principe is dat literatuur als genre bij uitstek geschikt is voor de verspreiding van stereotypen, omdat ze vaak werkt vanuit een voorondersteld ‘“suspension of disbelief” and some (at least aesthetic) appreciative credit among the audience’ (p. 26). Deze vier factoren vormen het bestaansrecht van de imagologie. In hetzelfde artikel somt Leerssen vervolgens de ‘methodological assumptions’ (p. 26) van de imagologie op. Hoewel het strikt genomen geen methodologie is (interessant is dat hij het harde begrip ‘methodologisch’ gebruikt als kwalificatie bij het zachtere begrip ‘assumptions’) is Leerssens opsomming de eerste systematische formulering van de principes van imagologisch onderzoek en daarmee verdienen ze het hier alle tien gepresenteerd te worden:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||
Samengevat: interculturele relaties in termen van percepties van landen of culturele groepen, beelden en zelfbeelden en hun representatie in literatuur vormen het traditionele object van imagologisch onderzoek. Hedendaagse image studies bestuderen niet zozeer de verwijzingen naar de empirische werkelijkheid, maar de manieren waarop een beeld en de historische context ervan worden uitgedrukt in teksten. In plaats van te vragen ‘Zijn Spanjaarden/Fransen/Chinezen echt zo?’ luidt de vraag ‘Hoe worden ze verbeeld en waarom?’ Imagologie bestudeert zowel de context van hedendaagse geschiedenis als conventies in het discours, zoals intertekstualiteit, door middel van vragen als ‘Waar komen de beelden vandaan, waarom en hoe worden juist deze beelden in deze specifieke tekst op dit moment gebruikt?’ Ze bestudeert ‘the complex links between literary discourse on the one hand and national identity-constructs on the | |||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||
other’ (Leerssen, 2000, p. 270). Als een kritische theorie en een transnationale cultuurhistorische benadering van nationale stereotypen kijkt imagologie verder dan snapshots van hoe een natie of etnische groep is neergezet in bijvoorbeeld hedendaagse fictie, en is ze gericht op een grootschaliger historische contextualisering en studie van tradities en patronen in tropen en op de ‘grammatica’ van cultuuroverstijgende representatie (Leerssen, 1997, p. 294). Imagologie is een tekstgebaseerde discipline; haar studieobject zijn mentale beelden en hun representatie in taal, maar er is tot nu toe nog weinig aandacht besteed aan fysieke beelden, aan visuele representaties. De exclusieve belangstelling voor het literaire woord is een erfenis van het feit dat de imagologie haar bestaansrecht als tak van literatuurwetenschappen moest verdedigen. Nu de representatie van cultuur in toenemende mate het privilege wordt van visuele media, kan de imagologie daar niet langer omheen. Onderzoek naar jeugdliteratuur, vertrouwd met hybride en multimediale vormen zoals het prentenboek met zijn wisselwerking tussen tekst en beeld, kan een belangrijke bijdrage leveren aan de imagologie door te tonen hoe de analyse van dit rijke corpus van zowel tekstuele als visuele thema's bijdraagt aan het algemene onderzoek naar representatie van culturen. | |||||||||||||||||||||||
Imagologie en jeugdliteratuurJeugdliteratuur als verbeelding van culturele identiteit, is bij uitstek een rijk gebied voor imagologisch onderzoek. Het verschaft jonge lezers zowel hun vroegste beelden van de wereld waarin ze zich geleidelijk gaan bewegen, als de taal die ze nodig hebben om die wereld te begrijpen. Jeugdliteratuur is de tak van literatuur die het meest gelezen en gedeeld wordt door leden uit verschillende lagen van de bevolking; het is een gelegitimeerde vorm van communicatie over wat het betekent om tot die specifieke groep te behoren. Het fungeert in dit opzicht als een reservoir voor het collectieve geheugen van een natie. Als plaats voor tradities, overtuigingen en gewoonten weerspiegelt het openlijk of impliciet de dominante sociaal-culturele normen, inclusief zelfbeelden en beelden van de ander. Het vervult een sleutelrol in de internalisering van een zelfbeeld | |||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||
bij het beoogde lezerspubliek van kinderen en bestendigt die eigenheid voor de volwassenen die de teksten produceren, verspreiden en samen met kinderen lezen. Toch is jeugdliteratuur een van de minst onderzochte gebieden binnen de vergelijkende imagologie en schenken jeugdliteratuuronderzoekers, op enkele uitzonderingen na,Ga naar voetnoot6 nauwelijks aandacht aan deze benadering. Vroege studies naar beelden in jeugdliteratuur gingen zelden verder dan een simpele thematische inventarisatie van karakters uit bepaalde groepen en negeerden de ‘complex links between literary discourse, on the one hand, and national identity constructs on the other’ (Leerssen, 2000, p. 270). In de jaren zeventig van de vorige eeuw groeide het bewustzijn van een eurocentrische vooringenomenheid en uitingen van raciale of etnische vooroordelen in jeugdliteratuur. Extreme vormen van deze kritiek onder de vlag van ‘politieke correctheid’ leidden tot twijfelachtige resultaten zoals de verbanning van het bakerrijmpje ‘Baa baa black sheep’ uit kinderdagverblijven en basisscholen omdat het racistisch zou zijn. De karakterisering van Afro-Amerikanen, Afrikanen of de Derde Wereld in het algemeen alsook van migranten waren populaire onderwerpen in onderzoeken naar ‘discriminatie’, ‘vooroordelen’ en ‘racisme’ in jeugdliteratuur (cf. Dixon, 1977; Becker, 1977; Renschler & Preiswerk, 1981). De Duitse studie van Marieluise Christadler uit 1978 over de militarisering in de Duitse en Franse jeugdliteratuur voor 1914 luidde een andere benadering van beeldonderzoek in jeugdliteratuur in door te tonen hoe wederzijdse beelden in deze jeugdboeken werden benut als propaganda om de jeugd te mobiliseren voor de Eerste Wereldoorlog. In Comparative Children's Literature, de eerste Engelstalige monografie over vergelijkende benaderingen van jeugdboeken, wees ik image studies aan als een van de negen onderzoeksgebieden van vergelijkend jeugd- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||
literatuuronderzoek en geef ik een globaal overzicht van het onderzoek op dit terrein.Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||||||||||
De configuratie van ‘vreemdelingen/anderen’ in de jeugdliteratuurHet thema van de vreemdeling komt in jeugdliteratuuronderzoek het meest voor. Het onderzoek varieert van traditionele thema- en motiefstudies die enkel bestaan uit een inventarisatie van de ene culturele groep of natie in de literatuur van de ander, tot diepgaander onderzoek naar de ideologische structuur van teksten. Het beeld van de indiaan of van Aziatische culturen zijn bijvoorbeeld populaire thema's in studies vanuit multicultureel perspectief (zie onder meer Monroe, 1997). Sommige van deze onderzoeken zijn vanuit een duidelijk ideologie-kritisch perspectief geschreven (Maddy & MacCann, 2008). Daarnaast zijn er talloze studies naar de representatie van afzonderlijke naties, regio's of etnische groepen. Voorbeelden van dergelijk onderzoek wat betreft de Duitse jeugdliteratuur zijn Grenz (1996) over Turkije, Eberlein (1991) over de Sovjet-Unie, Attikpoe (2003) over Afrikanen en Briel (1989) over zigeuners. Een van de mogelijke tekortkomingen van een dergelijke focus op een enkele groep of natie is dat het thema te geïsoleerd bekeken wordt, waardoor verbanden en overeenkomsten met de representatie van andere groepen niet gezien worden. Een andere tekortkoming kan liggen in een te beperkte reikwijdte van het corpus in de tijd: vaak wordt de historische variatie van de representatie over het hoofd gezien, omdat de analyse slechts enkele snapshots uit een beperkte, vaak hedendaagse, periode omvat. Een laatste mogelijke tekortkoming is wanneer de vraag naar stereotypen uit de context van de totale tekst wordt gehaald. Een studie die deze tekortkomingen op voorbeeldige wijze heeft weten te omzeilen is het grote imagologie-onderzoek van de Universiteit van Leipzig: een historisch onderzoek naar de representatie van alle vreemdelingen in de Duitse jeugdliteratuur, zowel die van voormalig Oost- als West-Duitsland, tussen 1945 en 2000. De publicatie (Weinkauff & Seifert, 2006) van ruim duizend pagina's, is gebaseerd op een database van ruim achtduizend primaire teksten en gaat zowel over het beeld van verre | |||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||
culturen (Amerika, Latijns-Amerika, Azië en Afrika) als over culturen dichter bij Europa om zo de veranderende perceptie en karakterisering van anders-zijn over een periode van een halve eeuw te schetsen, ook met aandacht voor de rol van culturele transfer. Vanuit het perspectief van de imagologie vergelijkt en bevraagt deze studie verschillen in beeldvorming door de tijd heen, waarbij in de loop van de jaren een vermindering van exotisme wordt gesignaleerd. Maar er is ook aandacht voor synchrone verschillen, bijvoorbeeld tussen de rol en functie van het avonturenverhaal in de beide Duitslanden. De studie laat zien hoe vruchtbaar een dergelijke diachrone en multinationale benadering kan zijn, omdat ze, in tegenstelling tot een bilaterale studie (het beeld van natie A in de literatuur van natie B), een verschuiving kan aantonen in de relatieve status van landen en culturen op een bepaald moment en dit kan relateren aan de culturele en politieke context. | |||||||||||||||||||||||
Cultuurspecifieke topografieHoe tekstuele en visuele representaties van culturele, nationale of regionale identiteit verbonden kunnen zijn met het landschap is onderzocht door onder andere Reinbert Tabbert (1995). Hij heeft, met een focus op zelfbeelden, de dominantie en betekenis van bepaalde omgevingsaspecten in jeugdboeken uit verschillende landen onderzocht, zoals het bos in de Duitse, de tuin in de Engelse, de bergen in de Zwitserse en de afgelegen streken in het binnenland in de Australische jeugdliteratuur (‘Nationale Mythen’, ‘Umweltmythen’). In zijn taxonomie van landschappen in Australische prentenboeken wijst John Stephens (1995) er op dat de ‘sense of place’ (p. 97) het duidelijkste onderscheid is tussen de literatuur van het ene of het andere land, waarbij representaties van landschappen functioneren als metoniemen voor de sociale betekenis of het culturele erfgoed. Hij benadrukt de relatie tussen topografie en ideologie wanneer hij beschrijft dat het afgebeelde beschouwd kan worden als een ‘correspondence between external and internal realities as perceived by a society at a particular cultural moment, with the further implication that consumers will internalize the representation and its accompanying myths’ (p. 99). Andere voorbeelden op dit terrein zijn de rol van landschap in Engelse en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||
IJslandse jeugdliteratuur (Pálsdóttir, 2000), het belang van landschap voor de nationale identiteitsvorming in Zwitserland (Rutschmann, 1994), de reconstructie van het Engelse moederland (Watkins, 1995), en de topografische verbeelding van de ‘Shtetl’ in Amerikaanse verhalen over migratie (Pohl, 2005). | |||||||||||||||||||||||
Functies van beelden: extra-tekstueel en poëticaalBeelden van vreemde naties en culturen kunnen in literatuur gebruikt worden om tijdens het socialisatieproces een gevoel van nationale identiteit in te prenten en kunnen zelfs de extreme vorm aannemen van propaganda (doorgaans gebaseerd op zwart-witbeelden). Het vreemde element fungeert als contrast waartegen de eigen identiteit duidelijker, en vaak gunstiger, afsteekt. In Zwitserland werden beelden in historische jeugdboeken benut om zowel het nationale bewustzijn als waarden zoals burgerschap en zuinigheid over de vier taalgrenzen van het land heen te propageren (Rutschmann, 1994). Christadler (1978) heeft laten zien hoe beelden van anders-zijn (‘otherness’) in de Franse en Duitse jeugdliteratuur werden benut als instrumenten voor oorlogspropaganda. Bekende beelden van bepaalde landen behoren tot wat Umberto Eco (1979) de ‘common frames’ en ‘intertextual frames’ (p. 20) in literatuur heeft genoemd. Deze intertekstueel herkenbare stereotypen kunnen beschouwd worden als een soort ‘literary shorthand’ (O'Sullivan, 1989, p. 57) die voorgeprogrammeerde associaties oproept en deze voorziet van speciale esthetische kracht. Hoewel imagologie altijd de poëticale dimensie van beelden heeft onderkend, heeft ze zich zelden direct beziggehouden met andere mogelijke literaire functies. Zoals onderzoek door O'Sullivan (1989) van eind jaren tachtig demonstreert, kunnen nationale stereotypen beschouwd worden als de achtergrond waartegen elke beschrijving van een ander land is gemaakt en wordt gelezen en waartegen schrijvers hun schrijftalent kunnen tonen. Beelden kunnen ingezet worden om te voldoen aan verwachtingen en om gangbare stereotypen te bevestigen, ze kunnen gebruikt worden om verwachtingen te weerspreken, of ze kunnen met opzet weggelaten worden waar men ze juist zou verwachten. Schrijvers kunnen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||
stereotypen tot thema maken en ze op speelse wijze ondermijnen of ze een dreigende narratieve functie geven. Een voorbeeld van dit laatste is te vinden in Albeson and the Germans (1977) van Jan Needle, waarin de gangbare nazi-stereotypen een functioneel onderdeel van het verhaal worden.Ga naar voetnoot8 | |||||||||||||||||||||||
Continuïteit en verandering in de representatie van anderenEen studie om te bepalen welke aspecten in de beelden van andere landen constant blijven en welke veranderen onder invloed van wijzigende historisch-politieke omstandigheden alsook hoe de waardering van karakteristieken door de tijd kan veranderen, is alleen mogelijk met een corpus dat een langere periode bestrijkt. In een diachroon onderzoek naar Britse jeugdliteratuur met een Duits thema verschenen tussen 1870 en 1990 en met een corpus van ongeveer 250 primaire teksten heb ik (1990) de wederzijdse/onderlinge afhankelijkheid van politieke en culturele relaties tussen beide landen blootgelegd, waarbij ik bijvoorbeeld liet zien hoe de verbeelding van Duitsers in teksten met een duidelijke situering in tijd - zoals de Tweede Wereldoorlog -varieerden naargelang het jaar van publicatie. Terwijl portretten van Duitsers in alle teksten van voor 1960 over de Tweede Wereldoorlog overwegend negatief waren, is er rond 1970 een verschuiving zichtbaar, waarbij te zien is dat Duitsers, hoewel nog steeds de vijand in de beschreven periode, anders gerepresenteerd worden. Daardoor worden neutrale of zelfs positieve Duitse personages mogelijk (een beroemd voorbeeld is The Machine-Gunners (1975) van Robert Westall). Het onderzoek toont ook de waardering van het stereotype van de muzikale Duitser in de loop van honderd jaar en een ontwikkeling van het beeld van de vriendelijke, familieminnende en goedaardige Duitser in het begin van de negentiende eeuw naar de onbeschofte, overweldigende en wrede Pruisische Duitser van de twee Wereldoorlogen. In deze overgang wordt een van de structurele factoren weerspiegeld van nationale karakteriseringen, die van zwak versus sterk. Zoals Leerssen (2000) stelt: ‘Images of powerful nations | |||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||
will foreground the ruthlessness and cruelty which are associated with effective power, whilst weak nations can count either on the sympathy felt for the underdog or else on that benevolent exoticism which can only flourish under the proviso of condescension’ (p. 276-277). Dergelijke patronen kunnen alleen blootgelegd worden in diachrone studies van uitgebreide corpora. Dit type studie is wenselijk voor toekomstig imagologie-onderzoek binnen de jeugdliteratuur, als aanvulling op ‘snapshot’-beelden die slechts op een bepaald moment gangbaar zijn. | |||||||||||||||||||||||
MigratieMigratie in literatuur wordt voornamelijk besproken in de context van multiculturaliteit in hedendaagse literatuur. In een recent onderzoek werkt Jana Pohl vanuit een imagologisch kader om de representatie van de historische migratie - de massale migratie van Oost-Europese joden naar de V.S. tussen 1881 en 1924 - in hedendaagse Amerikaanse jeugdboeken in kaart te brengen. De literaire verbeelding van deze historische beweging en hoe die is gepositioneerd in het collectieve geheugen staat centraal in haar analyse. De karakterisering van Oost-Europa als plaats van herkomst wordt naast Amerika als land van bestemming geplaatst en de poëticale functies van de ‘American Dream’ worden onderzocht. De vragen die Pohl stelt, luiden: ‘How are Russia and America represented verbally and visually and how does the American perspective relate to these representations? Are the images of the country of origin and the target country used as literary device and employed for aesthetic purposes? When cultural difference of the country of origin and the target culture is reconstructed retrospectively, what is remembered and what is forgotten? What collective story of Jewish migration emerges in theses texts?’ (Pohl, 2011). Pohl onthult hoe de tijd en context waarin teksten worden geproduceerd de interpretatie beïnvloeden van de periode waarin de verhalen zich afspelen. Een van haar interessante conclusies is dat het perspectief van waaruit verteld wordt doorslaggevend is in de beeldvorming. Hoewel de meeste verhalen gebaseerd zijn op de Oost-Europese familiegeschiedenis van de Amerikaanse auteurs, zijn ze vanwege het Amerikaanse perspectief | |||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||
waarmee ze geschreven zijn uiteindelijk allemaal succesverhalen over migratie, als gevolg waarvan ‘the narratives testify less to a search for roots in Russia but much more to the memory of beginnings and homebuilding in America’. De vragen en antwoorden in dit onderzoek maken duidelijk wat een imagologische benadering kan bijdragen aan het onderzoek naar migratieverhalen in de jeugdliteratuur. | |||||||||||||||||||||||
De rol van beelden in vertaling en culturele transferDe jeugdliteratuur heeft de laatste jaren voor een belangrijke vernieuwing in de imagologie gezorgd door het werk van Martina Seifert. Zij heeft met succes imagologie verbonden met vertaalstudies, waarin onderzocht wordt hoe de selectie, vertaling en marketing van jeugdliteratuur uit een bepaalde broncultuur wordt bepaald door beelden van dat land in de doelcultuur. In haar artikel ‘The Image Trap: The Translation of English-Canadian Literature into German’ laat zij zien dat, als resultaat van de impact van imagologische factoren op de vertaling van jeugdboeken, alleen die teksten worden vertaald die een bestaand beeld van de broncultuur bevestigen. Vandaar dat tot de jaren tachtig bijna geen enkele tekst in het Duits vertaald is die een ander beeld van Canada presenteerde dan dat van ‘a vast northern wilderness, inhabited by Natives and a few white adolescents’ (p. 233). Het tweede deel van het eerder genoemde onderzoek van Weinkauff en Seifert (2006) naar de representatie van vreemde culturen in de Duitstalige jeugdliteratuur is gewijd aan de discussie over culturele transfer in de vertaling van literatuur uit Ierland, Canada, Tsjecho-Slowakije en Polen, en verkent de impact van imagologische factoren op de vertaling, door middel van een analyse van de sociaal-historische context die bepalend is voor de selectie van teksten voor vertaling. Weinkauf en Seifert bieden volop bewijs dat politieke ontwikkelingen en het bestaande beeld van een cultuur of land beslissend zijn voor het al dan niet vertalen van een tekst. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||
Imagologie ontmoet jeugdliteratuur: literaire en visuele beeldenDe vruchtbare verbinding van imagologie met migratiestudies en vertaalstudies is één van de recente vernieuwende bijdragen van de jeugdliteratuur aan het vakgebied van de ideologie. Een andere veelbelovende en uitdagende richting is de verbinding tussen onderzoek naar prentenboeken met imagologie, die het mogelijk maakt om representaties van naties, culturen en etnische groepen vanuit een dubbel perspectief te onderzoeken. Centraal daarbij staan de hypothetische representaties van zulke groepen gevormd door de verbeelding (het object van imagologie) en de manier waarop deze worden uitgedrukt in de materiële beelden van het prentenboek. Ondanks de verwante terminologie tussen de mentale beelden van de imagologie en de materiële beelden, is er binnen de imagologie nog maar weinig aandacht besteed aan het gebied van de beeldende kunsten of de media. Een aantal jeugdliteraire studies thematiseerde de representatie van plaats, cultuur of nationale identiteit in prentenboeken, maar de aandacht daarin voorde daadwerkelijke iconografie wisselt nogal (zie Stephens, 1995; Bradford, 1995; McCallum, 1997; Moebius, 2000; Christiansen, 2000; Lampert, 2008; Pohl, 2011). Wat binnen de jeugdliteratuur en de imagologie tot op heden ontbreekt, is diachroon onderzoek naar de verbeelding van vertegenwoordigers van verschillende landen in prentenboeken over een grote tijdsperiode, dat de thema's, de intermedialiteit in de illustraties en de intertekstualiteit in de tekst opspoort. In een eerste publicatie van een onderzoeksproject aan de Universiteit van Lüneburg naar panoramische verbeeldingen van diverse naties (verbeeld via kinderen, volwassenen, poppen of speelgoed) in Engelse en Duitse prentenboeken (zoals ABC-boeken en boeken over fictieve reizen rond de wereld) maak ik (O'Sullivan, 2009) een vergelijking tussen de verschillende representaties in deze prentenboeken voor jonge kinderen. Speciale aandacht wijd ik aan de compositie van deze prentenboeken in een analyse die zich richt op de iconografie van de verbeelding van nationale karakters, de constructie in de tekst en het samenspel van woorden en prenten. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||
Jeugdliteratuur, met haar gevarieerde aanbod aan visuele en geschreven teksten van de achttiende eeuw tot en met het heden, vormt een immens, maar nog relatief braakliggend gebied voor imagologisch onderzoek: imagologie als een kritische theorie en een transnationale cultuurhistorische benadering van nationale, culturele en etnische beelden is niet compleet wanneer ze jeugdliteratuur met haar multimodale en socialiserende potentieel en het onderzoek daarnaar negeert. Een ontmoeting tussen imagologie en jeugdliteratuur is winstgevend voor beide disciplines. | |||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||
|
|