Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 26
(2012)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||
Poëziespektakel: een podium voor nieuw talent?
| |||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||
Centraal in dit artikel staat de vraag in welke mate Poëziespektakel nieuw talent weet te stimuleren en of de reeks daarbij ook vernieuwende impulsen aan de kinderpoëzie geeft. We geven eerst een kwantitatief overzicht waaruit het aandeel van het nieuwe talent moet blijken en gaan vervolgens dieper in op de opgenomen gedichten, met de bedoeling zowel de kwaliteit ervan als het vernieuwende te beoordelen. Om onze centrale vraag te kunnen beantwoorden, moeten we eerst bepalen wat we onder nieuw talent verstaan. In enge zin kunnen we de groep beperken tot debutanten die niet eerder in boekvorm publiceerden, (mogelijk publiceerden ze wel al in tijdschriften en op websites, maar dat is moeilijker te traceren). In ruimere zin definiëren we nieuw talent als auteurs die nog geen bundels kinderpoëzie publiceerden. Onder die groep vallen twee subgroepen, met name auteurs die wel al verhalen voor kinderen schreven, en dichters die wel al poëzie voor volwassenen op de markt brachten. Voor de eerste groep is de uitdaging op de eerste plaats de poëtische vorm, voor de tweede de gerichtheid op kinderen. Dichters uit de laatste groep zijn extra interessant omdat ze in het spoor treden van dichters die in het verleden nieuwe impulsen gaven aan de kinderpoëzie zoals Hans Andreus, Willem Wilmink, Armand van Assche, Leendert Witvliet en Eva Gerlach. | |||||||||||||||||||
Het gewicht van het nieuwe talentLaten we beginnen met enkele cijfers. Die werpen een licht op het gewicht van de vernieuwing in de bundels en de inbreng van nieuw talent in diverse vormen. In de vijf delen publiceerden alles samen 159 dichters, toch wel een indrukwekkend cijfer. De verhouding Nederland - Vlaanderen is wel erg ongelijk: 132 tegenover 27. Dat elke bundel op zichzelf ook een rijke staalkaart biedt en aan steeds meer dichters kansen biedt, mag blijken uit de volgende tabel met het aantal dichters en illustratoren per bundel:
| |||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||
Tot nu toe bood Poëziespektakel een forum aan 36 jonge debutanten in enge zin, die dus nog niet eerder in boekvorm publiceerden. In ruime zin publiceerden in de reeks 114 auteurs hun eerste gedichten voor kinderen. Daarvan publiceerden er 33 eerder al poëzie voor volwassenen, onder hen Paul Demets, Jo Govaerts, Peter Holvoet-Hanssen, Patty Scholten, Rogi Wieg, Tsjitske Jansen, Sylvie Marie, Hanz Mirck en Linda Vogelesang. Dat de reeks hierdoor de schotten tussen de poëzie voor kinderen en voor volwassenen doorbreekt, is zeker een verdienste. Toch blijkt bij nader inzien deze grensoverschrijding beperkt. Van de 18 dichters die sinds 1994 de gerenommeerde VSB Poëzieprijs kregen, publiceerde enkel Tonnus Oosterhoff in Poëziespektakel. Van de laureaten van de Herman de Coninckprijs overschrijdt alleen Paul Demets de grens, van de winnaars van de I. Gerhardtprijs deed niemand dat. In Poëziespektakel figureren overigens wel 19 dichters die vroeger al de grens overstaken en zowel poëzie voor kinderen als voor volwassenen publiceerden, onder hen Eva Gerlach, Elma van Haren, Joke van Leeuwen, Johanna Kruit en Leendert Witvliet. Zij vallen echter niet onder het nieuwe talent. 37 auteurs ten slotte publiceerden wel al verhalen voor jonge lezers, maar nog geen poëzie, onder hen schrijvers als Noëlla Elpers, Harm de Jonge, Marco Kunst, Benny Lindelauf, Gerda de Preter, Daan Remmerts de Vries en Anne Takens. | |||||||||||||||||||
Het profiel van het nieuwe talentWat is nu het profiel van dit nieuwe talent? De verscheidenheid blijkt al uit het bovenstaande overzicht. Er zitten gevestigde en jonge jeugdauteurs tussen, enkele dichters die naam maakten voor volwassenen en vrijwel alle dichters die in de voorbije twee decennia bundels voor jonge lezers publiceerden, een beperkt aantal schrijvers van proza of theater voor volwassenen en een paar illustratoren die hun eerst stappen in de literatuur wagen. Maar er zijn enkele opvallende kenmerken die een aantal dichters in de reeks gemeen heeft. Het valt op dat een ruim aantal van de debutanten in enge zin studeerde aan de Hogeschool voor Kunsten in Utrecht (HKU), vaak in de opleiding Writing for Performance. Een van hen is Linda Vogelesang, die haar eerste gedichten voor jongeren publiceerde in Zeg maar gauw iets spijkerhards, een bloemlezing ‘nieuwe gedichten van nieuwe dichters’ die allen studeerden aan de HKU en er les kregen van Edward van de Vendel. | |||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||
Opmerkelijk is ook het grote aantal ‘podiumdichters’ die geregeld optreden op poëziehappenings en/of bedrijvig zijn in het theater. Jurrian van Dongen bijvoorbeeld is redacteur van Het Klokhuis, docent aan een theaterschool en winnaar van de Annie M.G. Schmidtprijs voor het beste Nederlandse theaterlied. Frank van Oosterhout, overigens afgestudeerd aan de HKU, is toneelschrijver, performer en schrijfdocent en presenteert maandelijks de Poetry Slam U-slam in Utrecht. Eva Cox won in 2001 de eerste Vlaamse poetry slam, Ellen Deckwitz in 2009 de Nederlandse versie en Annet Bremen in 2001 de Gouden Lijst Voordracht. Stijn Vrancken is bezieler van de ‘Sprekende Ezels’, een groep die hij zelf definieert als ‘een experimentele broedplaats voor vers literair en muzikaal podiumtalent.’ Podia lijken een broedplaats te zijn voor kinderdichters, net als voor poëzie in het algemeen. Andere nieuwe talenten in Poëziespektakel staan op het podium als zanger of muzikant of schrijven liedteksten. De band met de kinderpoëzie bestaat hier al langer, denk maar aan Annie M.G. Schmidt en Willem Wilmink. Nieuwe namen zijn hier onder meer F. Starik, Rob Chrispijn (liedjesschrijver voor onder andere Stef Bos en Herman van Veen), Victor Schiferli, Elvis Peeters en Jos Versteegen. Sommige dichters zijn actief als schrijfdocent. Onder hen bekende schrijvers als Daniel Billiet en Elma van Haren en nieuw talent als Annie van Gansewinkel, Netty van Kaathoven, Corien Oranje, Sandra de Weijze, Judy Ellferich, Saskia van der Wiel en Titi Zaadnoordijk. Weer ander jong talent is creatief met nieuwe media. Tonnus Oosterhoff lanceerde al in 2001 een website met bewegende gedichten. Gijs van der Hammen is de drijvende kracht achter Boomvis Multimedia, Bart Temme verzorgt de literaire weblog TZUM en Edwin van Rossen publiceert netgedichten, onder meer op de site Gedichten-freaks. | |||||||||||||||||||
Wegbereider of wegversperring?Het mag duidelijk zijn dat de kweekvijver van Poëziespektakel borrelt en bruist van de creativiteit en de wil om zich te uiten op velerlei manieren. Maar krijgt al dat talent ook verder de kans om gedichten voor kinderen te publiceren? In een interview met Bas Maliepaard (Trouw, 4 oktober 2008) wijst Ted van Lieshout zelf op een probleem dat hier naar voren komt: ‘Er liggen bij de meeste uitgeverijen steengoede bundels op de plank die de winkel niet halen, omdat poëzie zo slecht verkoopt. [...] Waarom zijn er geen bundels verschenen van Leendert Witvliet, Bas Rompa of Kees | |||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||
Spiering? Ik weet dat zij nieuwe gedichten hebben liggen; ik heb er een aantal opgenomen in het poëziejaarboek Kwam dat zien! Kwam dat zien! Net als werk van de jonge talenten Simon van der Geest en Florian Kullberg. Dat zijn jongens van wie ik veel verwacht, maar dan moeten er wel uitgevers zijn die hun werk willen publiceren. Het uitgeefklimaat is er helaas niet naar.’ Dat dit laatste klopt, wordt bevestigd door Belle Kuijken, uitgeefster bij Querido en lid van de redactie van Poëziespektakel. Op de vraag hoe het project ontstaan is, antwoordt ze: ‘De publicatie van aparte dichtbundels bleek vaak niet meer haalbaar, omdat er minder en minder interesse voor is. Om toch regelmatig nieuwe poëzie uit te geven hebben we het Poëziespektakel bedacht’. Op de vraag of ze bewust zoeken naar nieuw talent, stelt ze: ‘We kijken zeker uit naar nieuw talent, maar eerder op het vlak van proza’ (interview via mail, 15 september 2012). In de praktijk blijkt inderdaad dat bitter weinig nieuwe talenten een bundel publiceren. De eerste die daarin slaagde, was Simon van der Geest. Hij debuteerde in Poëziespektakel 1, maar verraste vooral met de cyclus ‘Dissus’ in deel 2. Querido publiceerde de hele tekst later in boekvorm. De poëtische en verfrissende bewerking van de Odysseus werd bekroond met een Gouden Griffel. Opvallend is dat Belle Kuijken de tekst typeert als een ‘verhaal (gedicht)’, wat aansluit bij de optie van de uitgeverij om vooral proza te publiceren. Jef Aerts, een bekend dichter en romancier voor volwassenen die als kinderdichter debuteerde in Poëziespektakel 2, publiceert in 2012 zijn eerste kinderboek bij Querido, een verhaal. Het enige nieuwe talent dat tot nu toe een bundel met gedichten voor kinderen kon publiceren is Diet Groothuis, van wie in 2012 de bundel Waar ik ben verscheen bij De Eenhoorn. Overigens zijn ook van gevestigde kinderdichters vrijwel geen bundels verschenen na 2010, witte raven zijn Riet Wille en Frank Adam. | |||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||
Als Poëziespektakel echt de verminderde publicatiemogelijkheden wil opvangen, dan moet de reeks zo ruim mogelijke kansen bieden. Dat doet ze effectief door in elk deel nieuwe dichters op te nemen: in deel 2 en 3 duiken telkens 30 nieuwe namen op, in deel 4 zijn dat er 25 en in 5 zijn het er 15. Belangrijk is ook dat de redactie aan talentrijke dichters die erin debuteren, kansen blijft bieden. Vrijwel alle nieuwe auteurs treden op in meerdere bundels en sommigen met meerdere gedichten per bundel. Een overzicht van de vaakst opgenomen dichters kan een beeld geven van wie de redactie als meest talentvol beschouwt. Slechts één nieuwe naam duikt in de vijf delen op: Simon van der Geest. De volgende nieuwe talenten werden vier keer opgenomen: Gerbrand Bakker, Jo Govaerts, Diet Groothuis, Florian Kullberg, Marco Kunst, Benny Lindelauf, Sylvie Marie, Hanz Mirck, Jaap Robben en Linda Vogelesang. Onder hen zijn er slechts drie debuten in enge zin: Die Groothuis, Florian Kullberg en Jaap Robben. Drie opnames waren er voor Ann van Dessel, Mirjam van Houten, Katelijn Pompe, Jan Paul Schutten, Tanneke Wigersma en Titi Zaadnoordijk. | |||||||||||||||||||
Op zoek naar kwaliteitPoëziespektakel biedt ongetwijfeld kansen aan nieuw talent. Maar hoe talentrijk zijn de dichters die in de reeks debuteren voor kinderen? Dat roept de vraag op naar de kwaliteit van de gedichten en hoe die bewaakt wordt. In elk geval wordt er een selectie gemaakt. Voor de vijfde editie werden meer dan 500 gedichten ingezonden, waarvan er ongeveer 125 gepubliceerd werden. De redactie bestaat uit Ted van Lieshout, Jacques Dohmen (oud-redacteur Querido), Mirjam Bolt en Belle Kuijken (beiden | |||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||
redacteuren van Querido). Volgens Belle Kuijken gebeurt de selectie ‘op basis van kwaliteit’, waarbij ook de leeftijd een rol speelt, ‘omdat het boek bedoeld is voor 8 tot 12-jarigen.’ Kleuterversjes en poëzie voor adolescenten worden (vooral vanaf deel 4) niet opgenomen. Wat die ‘kwaliteit’ precies inhoudt, preciseert ze niet en dat wordt ook nergens in de bundels verduidelijkt, wat veel ‘klassieke’ bloemlezingen in hun voorwoord wel doen. In tegenstelling tot die klassieke bloemlezingen gaat het hier om een eerste selectie en niet om een tweede, de gedichten werden immers (op enkele uitzonderingen na) nog niet eerder gepubliceerd. Bovendien worden veel gedichten ingestuurd op verzoek: voor het eerste deel werd vertrokken van een lijst van Nederlandse en Vlaamse dichters, die allemaal werden aangeschreven. Tegelijk verscheen een oproep op de blog en website van Ted van Lieshout. Op die oproep kwam volgens Belle Kuijken veel reactie van jonge dichters, of dichters die nog niet hadden gepubliceerd. Deze manier van werken maakt het de redactie in sommige gevallen allicht moeilijker om ingezonden gedichten te weigeren, zeker als die van bekende dichters komen. Delen 4 en 5 bevatten in elk geval zwakkere gedichten van gevestigde auteurs als Mieke van Hooft, Karel Eykman, Theo Olthuis, Frank Eerhart en Tim Gladdines, gedichten die weliswaar herkenbaar zijn, maar te weinig uitdaging bevatten of gebukt gaan onder een nodeloos expliciete ofte overladen verwoording. Niet alleen de redactie bewaakt en stimuleert de kwaliteit, dat kunnen ook recensenten doen. Al bij al kan Poëziespektakel niet klagen over de aandacht in de pers, al neemt die wel af met elk nieuw deel. De recensies zijn echter doorgaans kort en vooral heel algemeen. Een uitspraak als de volgende van Jaap Friso (www.jaapleest.nl) over deel 4 is typerend: ‘Het valt niet mee om het koren van het kaf te scheiden en uitschieters kent de bundel dan ook niet echt.’ Sporadisch wordt gewezen op een nieuw talent (vooral Simon van der Geest), maar doorgaans krijgen de afzonderlijke dichters nauwelijks gerichte kritiek. De vraag blijft: hoe zit het met de kwaliteit van de gedichten in de bundels, vooral dan van het nieuwe talent? Die vraag kan op verschillende manieren geëxpliciteerd worden: Wie verrast? Wie beklijft? of Wie schrijft goede poëzie, geschikt voor lezers vanaf 8? Om die vraag te beantwoorden, toets ik de gedichten aan drie criteria: originaliteit, authenticiteit en vakmanschap. Originaliteit houdt een verrassende benadering of invalshoek in, die een andere kijk biedt op het behandelde onderwerp. Originaliteit kan ook blijken uit een bijzondere verwoor- | |||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||
ding, wat samenhangt met vakmanschap. Banaal beschrijvende gedichten, clichés, voorspelbare of net te gezochte invalshoeken gaan in tegen dit criterium. Authenticiteit betekent dat het gedicht ‘echt’ of gevoelsmatig waar overkomt. Bij kinderpoëzie houdt dit een evenwicht in tussen een kinderlijke kijk en een volwassen verwoording. Dit criterium is een van de grootste uitdagingen voor de kinderdichter, die altijd als een volwassene schrijft voor kinderen, voor een doelgroep dus waar hij door zijn leeftijd niet meer toe behoort. Betuttelende, kinderachtige, sentimentele en belerende gedichten en gedichten die te duidelijk een volwassen visie verraden, voldoen niet aan dit criterium. Vakmanschap wordt duidelijk uit wat Gerrit Achterberg ‘de juiste spanning’ in het gedicht noemt, een spanning die de dichter vooral bereikt door op een ‘juiste’ manier poëtische middelen in te zetten. Die spanning is er een tussen herkenbaarheid en vervreemding, tussen wat er staat en niet staat. Het is precies door deze spanning dat het gedicht uitstijgt boven de dagdagelijkse taal, iets losmaakt bij de lezer en uitdaagt om tussen de regels te lezen. Vakmanschap kan blijken uit de manier waarop de dichter omgaat met poëtische middelen als rijm, ritme, versschikking en beeldspraak en nieuwe woorden of verrassende combinaties verzint. Met dit criterium botsen gedichten met gewrongen rijmen, een kreupel ritme of een te banale of ‘gladde’ taal zonder weerhaakjes. Wie de vijf bundels Poëziespektakel leest en herleest, kan er niet omheen dat de kwaliteit van de gedichten erg verschillend is. Dat geldt meestal ook voor afzonderlijke dichtbundels, maar in dit geval zetten veel dichters hun eerste stappen in de kinderpoëzie en schrijven gevestigde kinderdichters op verzoek (vaak rond het thema van de kinderboekenweek), waarbij ze misschien minder kritisch zijn dan voor een eigen bundel. In elk geval voldoen nogal wat gedichten niet aan de kwaliteitscriteria. De voorbeelden die ik hieronder geef, zijn enkel illustraties. Ze vellen geen oordeel over de dichters. Niet zelden wordt een zwak gedicht in de ene bundel gevolgd door een sterk in een andere. | |||||||||||||||||||
De weg naar vakmanschapHet grootste probleem bij veel jonge dichters is het ‘verkapte proza’, korte verhalen die in stukjes worden gehakt die over de regels worden geschikt. Vaak lijkt die schikking willekeurig, en is er te weinig of geen spanning tussen de regels en de woorden in die regels. Als je ze achter elkaar zet, | |||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||
krijg je een gewoon verhaaltje, dat zich hoogstens onderscheidt door een min of meer originele invalshoek. Hierdoor mist de cyclus ‘Fred’ van Florian Kullberg uit Poëziespektakel 1 (p. 42-45) de juiste spanning. De rijmen of neologismen en de paar verrassende combinaties volstaan niet om het lange gedicht te doen beklijven. Het begin mist meteen poëtische spankracht: Fred is sterk
Fred is door de week hard aan het werk
met pallets en een vorkheftruck in een loods
Fred eet de hele dag bananen.
Ook in latere bundels blijven sommige regels van zijn gedichten te gewoontjes kabbelen, al wordt de vorm hechter en komen zijn originele invalshoek en bijzondere inleving duidelijker naar voor, bijvoorbeeld in het gedicht ‘Zenuwen’ (PS 5Ga naar voetnoot1, p. 63), dat treffend de angst voor een spreekbeurt verwoordt. De ik verstopt zich op de gang onder de jassen, ook al weet hij ‘alles over dassen’: Ze zijn zwart, wit en grijsbruin
ze eten noten en insecten
wonen ondergronds
Daar zou ik nu ook willen zijn
Dat herkenbaarheid voor deze dichter primeert op het vakmanschap en de poëtische vorm, blijkt uit zijn antwoord op de vraag ‘Wat vind je van andermans gedichten?’: ‘Ik moet er in kunnen, zoals bij een huis. Een huis kan er van buiten heel mooi uitzien, maar om er echt iets aan te hebben moet je erin kunnen. Gedichten werken precies zo. Dat is het belangrijkste, en dan kan het natuurlijk nog goed of slecht zijn ingericht’ (PS 1, p. 47). In sommige gedichten manifesteert het verkapte proza zich in een gratuit, glad gebabbel, zoals in het volgende fragment: ‘Dit versje gaat niet over verdriet. / Daar heb ik geen zin in. / Daar zijn er genoeg van. / En daarbij komt dan ook nog eens / ik wil het niet. // Dit versje gaat over stickers. / Ze plakken. / En over zebra's. / Ik vind ze streperig mooi. / Dat is | |||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||
wat ik van ze weet [...]’. (Co Baas-Hazenbosch, uit: ‘Dit versje gaat niet over verdriet’, PS 5, p. 28) Een ander probleem dat geregeld opduikt in gedichten van jonge dichters in Poëziespektakel is dat de verwoording niet alleen te gewoon, maar ook te expliciet is, zoals in het volgende fragment: Ze is al heel veel jaren dood,
zegt opa. Dat is vast
de reden dat ik echt niets voel
bij die foto op die kast.
Daar kan ik denk ik niks aan doen
een jaar of zo was ik pas toen
kom maar opa,
kom maar, kom
krijg jij van mij een dikke zoen.
(Netty van Kaathoven, uit: ‘Mijn oma is een foto’, PS 3, p. 44)
Deze dichters kunnen maar beter de ‘Moeilijke oefening’ van Sylvie Marie maken: ‘stel je eens / een gedicht voor, // zwart op wit. // lees nu eens / enkel het wit’ (PS 5, p. 83). Nog een gevaar voor de jonge dichters is een overdadig gebruik van poëticale technieken zoals neologismen, personificaties, metaforen, alliteraties of enjambementen. De gedichten van de jongste dichter uit Poëziespektakel 1 gingen gebukt onder een dergelijk overgewicht: ‘Ik ben eerlijk door de klei / geschapen. / De herinnering van het raadsel dat nooit opgelost zal worden. / Het gras in de grot dat in een ritme wordt / geblazen. / Wat me doet denken aan Nederland. / Het is stil hier laat het / schreeuwen. / Het geluid gaat achter de richting aan.’ (Gregoris Giannakoudakis, PS 1, p. 30). De opeenstapeling van personificaties en metonymisch gebruikte adjectieven (zoals in ‘eerlijk geschapen’) verduistert de kern van het gedicht meer dan dat ze die verheldert en de alliteraties en enjambementen hebben lang niet altijd een meerwaarde. Een gebrek aan vakmanschap (en niet alleen bij nieuw talent) blijkt ook uit rijmdwang of flauwe, voorspelbare rijmen. Dit euvel komt vaak voor, ik geef slechts een paar voorbeelden: ‘Ik ken een spook. Dat zit in een huis / Het is erg bang / Want er is niemand thuis.’ (Peer Wittenbols, uit: ‘Eng gedicht’, PS 1, p. 77); ‘Al jaren staat er in mijn tuin / een bordje met een | |||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||
schattig hondje. / Het diertje kromt zijn zwarte rug. / Er komen drollen uit zijn kontje.’ (Jos Versteegen, uit: ‘Geurig’, PS 3, p. 28); ‘Mejuffrouw Liselotje Luis, die voelt zich goed op hoofden thuis. / Vooral met heel dik haar. / Ook krullen zijn precies haar stijl, / en tegen babyhaar met kwijl, / heeft Lotje geen bezwaar.’ (Liz Ditters, uit: ‘Liselotje Luis’, PS 4, p. 39). Soms loopt een gedicht leeg door een flauw slotrijm. In ‘Wiebelwachten’ drukken de eerste strofen het ongeduld uit van een kind dat een adoptiebroertje verwacht, maar dat gevoel krijgt iets klefs aan het eind: ‘Daar is papa! / Daar is mama! / Daar is het nieuw broertje Dja / Uit het verre land, hoera!’ (Netty van Kaathoven, uit: ‘Wiebelwachten’, PS 5, p. 12). In klassieke, metrische gedichten blijkt net dat metrum soms een zwakke plek. De variaties op Annie M.G. Schmidts ‘Het schaap Veronica’ door Judy Elfferich zijn speels en klankrijk, maar bevatten soms storende afwijkingen van het metrische patroon met zeven jamben, zoals in de volgende voorbeelden, waarin telkens de tweede regel mank loopt: ‘Het schaap zei: Suffe boeken en ook niks om mee te spelen! / Is er in heel het huis niks leuks voor mij te vinden dan?’ en ‘wie weet vindt u iets aardigs in die dozen die daar staan. / Het schaap ging kijken en kwam terug met zeven oude boeken.’ Natuurlijk kan antimetrie om een woord speciaal te beklemtonen (zoals ‘Bah’ in de eerste regel van het gedicht: ‘Bah, zei het schaap Veronica, ik heb niks meer te lezen.’) maar dit is in de voorbeelden niet het geval, (uit: ‘Bah, zei het schaap Veronica’, PS 4, p. 56). | |||||||||||||||||||
Weg van originaliteit en authenticiteitOriginaliteit en authenticiteit vormen veel minder vaak een probleem in de gedichten. De meeste gedichten bieden een verfrissende kijk op bekende thema's en zijn herkenbaar en haalbaar voor jonge lezers vanaf acht jaar. Vooral de eerste drie bundels mikken soms wel over de hoofden van de jonge lezers heen, zoals in het volgende fragment: Gisteren zei iemand: passen of ernaar fluiten.
Iemand zei: genen van belangstelling / woekerend
ouders zijn tégen verspilling.
Het kost niet per se tijd, maar
| |||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
(denken aan de liggende jaren,
een tegenstelling noemen van verlangen)
het hoofd van Anne Vegter puilt uit.
Lezers zoeken iemand om in uit te rusten.
(Anne Vegter, uit: ‘Geen voorbeelden’, PS 1, p. 4)
Maar ook in bundels 4 en 5 staan soms gedichten die te veel uit een volwassen perspectief geschreven zijn of te abstract of complex verwoord, ook al moet je kinderen natuurlijk niet onderschatten. De volgende strofe is te zeer vanuit de volwassene gericht tot het kind: ‘maar weet je, mijn kind, / als je te veel bemint, / ga je dood van de pijn.’ (Paul Verrept, uit: ‘Held van liefde’, PS 4, p. 48). En het is nog maar de vraag hoeveel kinderen van nu zich kunnen herkennen in de volgende strofe: ‘God en ik, / zijn uit elkaar gegroeid / en niet meer samen. / Toch, soms, klinkt het zachtjes / in mijn hoofd nog van / Amen.’ (Sara van Gennip, uit: ‘God is alleen’, PS 5, p. 52). | |||||||||||||||||||
Ontdekkingen en verrassingenKwaliteitsverschillen in bloemlezingen zijn onvermijdelijk, zeker als je kansen biedt aan nieuw talent. En al zou de selectie wat mij betreft strenger mogen, toch biedt Poëziespektakel de lezer heel wat verrassende, beklijvende gedichten van jonge, beloftevolle dichters. In dit artikel kan ik onmogelijk een volledig overzicht bieden. Ik beperk me tot een tiental voorbeelden die de grote variatie aan stijlen en benaderingen illustreren. De belangrijkste ontdekking is Simon van der Geest. Zijn gedicht ‘Meer’ in Poëziespektakel 1 (p. 24) valt meteen op door de verfrissende manier waarop hij met taal speelt: ‘Het meer trekt zo ons vel d'r af, / daaronder is het groen en glad // Vliezen groeien, poten floepen / Nils vangt zo een vlieg // met zijn tong. En allemaal vergeten / wie of wat, alleen nog weten // nat, en van / het meer dat smaakt naar meer.’ ‘Dissus’ kent als verhalend gedicht enkele kleine inzinkingen, maar sleept de lezer mee in een ritmische stroom met functionele herhalingen en klank. In ‘Reizende tak’ (uit: PS 5, p. 49) nemen de woorden je meteen op een eigenzinnige manier mee op avontuur: | |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
Ik heb een wandelende tak: Bob,
gekregen van mijn oom.
Hij zei: ‘Hou 'm heel goed in de gaten,
want avontuur zit in zijn bloed:
zijn vader was de wandelstok
van een ontdekkingsreiziger
en zijn opa was de speer
van een Apache-opperhoofd.
Jaap Robben toont zich veeleer een meester van de compacte, beeldrijke observatie. De rijmen in zijn gedichten geven ze net die samenhang die ze nodig hebben. Zijn beeld van jonge bomen is meteen raak: En als ze 's avonds
door de wimpers van hun twijgen
naar elkaar kijken
beginnen ze al
op een bos te lijken
(PS 1, p. 69)
Frank van Oosterhout publiceerde enkel in Poëziespektakel 1 en 2, maar munt uit in poëtische sfeerschepping: ‘Zelfs de wolken drijven niet verder, / vergeten dreigend te zijn. / Ze hangen, / met ingehouden adem.’ (uit: ‘Na de bui’, PS 2, p. 33). Ook Linda Vogelesang weet een bijzondere sfeer te scheppen in haar cyclus in Poëziespektakel 2 (p. 46-49), waarin ze zowel de natuur als emoties belicht vanuit verrassende perspectieven. In latere bundels worden haar gedichten compacter, speelser en helderder, zoals ‘Storm op zee’, dat je trefzeker meeneemt in de kinderlijke fantasie die ‘vetpiraten en broodkruimelmatrozen’ laat verdwijnen door de afvoer. (PS 3, p. 62). Diet Groothuis' eerste gedichten in Poëziespektakel 2 zijn uiterst compact en eenvoudig, maar spreken net daardoor emoties aan die herkenbaar en indringend zijn voor jonge kinderen: Ik sla mijn broertje / hard. Hij huilt. // Hij op schoot, / Ik touwtjespringen, steeds harder. / Mama vraagt: heb je / berouw? // Berouw, wat is dat? / Hoe weet ik of ik dat heb? / Slaan is kinderachtig. / Ja. Ik ben groter. / Ja. Ruzie is stom. / Ja // Heb ik nu berouw / of niet? // Zou ik hem weer slaan? / Ja.' (‘Berouw’, p. 75). In | |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
latere bundels gebruikt ze meer woorden en rijmen, maar de herkenbaarheid en verrassende expressie van botsende gevoelens blijft. De gedichten van Norbert De Beule zijn bedoeld voor iets oudere kinderen (en volwassenen). Zijn verwoording van emoties is complexer en uitdagender, al gebruikt ook hij weinig woorden. ‘Snor-o-logie’ uit Poëziespektakel 3 (p. 57) verwoordt op een verrassend speelse manier het thema pesten, met zinderende gevoelens tussen de regels. Ook ‘Golfbreker’ fascineert, met klankrijke, open regels als de volgende: Koning van de paardenzee
met wel honderd vlaggen
(wilde manen van het ros)
Ik zwem tussen de paarden
Keizer van wel duizend staarten
(zwart, bruin, wit en vos).
(PS 4, p.5)
Het nieuwe talent krijgt ook kans om te groeien. Waar de eerste gedichten van Judy Elfferich ritmisch nog mank liepen, publiceert ze in een volgende bundel prettig gestoorde nonsensverzen in een speels ritme: ‘Op een woensdag in de winter / zei de Schreupel tot de Friep: / “Lieve help, er zit een splinter / in het knargje van mijn kniep!” (uit: “De Schreupel & de Friep”, PS 5, p. 74). Heel anders schrijft Tanneke Wigersma, die haar korte gedichten met elke bundel speelser en treffender maakt: “Mijn hart is een rood hondje / dat blaft en bijt misschien / Maar dat kwispelend rent / als jij in de buurt / en vooral als jij dichtbij mij bent.” (PS 4, p. 34). De vorige dichters behoren tot de debutanten in enge zin. Maar ook onder de auteurs die al naam maakten met proza voor jonge lezers, schuilt poëtisch talent. Gerda De Preter kan met minimale middelen een groots beeld oproepen, zelfs over iets kleins als een slak: “Duizend lichtjaren ver / glinstert zijn spoor // op de tegels van het tuinpad / reist hij in een baan om de aarde.” (PS 1, p. 62). In “Dun” typeert ze in een tot het uiterste uitgedunde taal de anorexia van een zus: | |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
maar hoe moet dat
als zij mij niet ziet,
als zij meer van minder wordt
en niets meer om het lijf heeft dan een velletje verdriet?’
(PS 2, p.73)
De gedichten van Benny Lindelauf bevatten precies de juiste spanning tussen herkenbaarheid en geheim: ‘Wat is dat toch met tranen / wat maakt dat mensen hollen, gaan redderen / nesten bouwen / voor elke traan één?’ (uit: ‘Troost’, PS 3, p. 41). Marco Kunst slaagt er zowel in om in klassiek berijmde strofen een originele kijk te bieden op de Eiffeltoren (PS 5, p. 33) als in vrijere verzen de nacht op te roepen, met ‘op het raam condens van adem: / wit verlangen naar de dag, / als ik vergeet, dat in de nacht, / alles raadselachtig was.’ (uit: ‘De nacht’, PS 5, p.73). Harm de Jonge (van wie wel al gedichten opgenomen zijn in de Kinderkomrij) verrast met een aangrijpend gedicht over een foetus op sterk water: ‘Lief waterkind, kleine waterman, / even maar was je in dit leven, / het was nauwelijks een begin, / te kort in elk geval om je een naam te geven.’ (uit: ‘Lief waterkind’, PS 4, p. 60) Maar de sterkste verrassingen kwamen van dichters die de grens oversteken van de poëzie voor volwassenen naar die voor kinderen. Hun poëzie is echt zonder leeftijd. Jef Aerts neemt de lezer in vier precies uitgebalanceerde strofen mee door het heelal: ‘Zo fiets ik tot het einde naar / waar het allemaal begon / uit minder dan het niets / een knal zonder geluid.’ (uit: ‘Het einde van een ster’, PS 5, p. 38). Het fascinerendst zijn de gedichten van Paul Demets, winnaar van de Herman De Coninckprijs 2012. Zijn poëzie geeft zich nooit bij de eerste lezing helemaal prijs, maar raakt je wel meteen, zodat je wil herlezen en begrijpen. De inleving in het kind is authentiek en de verwoording spannend en origineel. In ‘Verjaardag’ zinderen de gevoelens van een kleinkind voor zijn opa in geheimzinnige zinnen als ‘De televisie wiegt / hem traag’ of ‘Hij wordt steeds jonger achter zijn huid.’ (PS 3, p. 51). Zijn reeks van vijf gedichten in Poëziespektakel 4 is al even boeiend, met intrigerende regels als ‘Misschien is het mooist de plek achteraf: / hoe we er langzaam weg van rijden, zonder haar kwijt te raken’ of ‘Waag je binnen in mijn hoofd. Daar / krijg je een plaats waar je niet eerder bent geweest.’ (p. 80, 81). In zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
cyclus van vijf gedichten in Poëziespektakel 5 (p. 55-57) geeft hij op een indringende manier weer hoe een kind een (nakende) scheiding verwerkt: Zwart
In de trui op de rug van mijn stoel
zit een schaap dat terug wil naar
de weide. In mijn bed ga ik met de sprei
uit verre landen straks misschien weer
onder zeil. Maar nu wil ik wat vragen:
als je van geluk een gat springt
in de lucht, ziet de nacht dan minder
zwart dan nu, gaan de sterren dan
als spaarlampjes nooit meer stuk?
Doet iemand de maan daar aan
die achter de wolken klimt?
Papa zegt: ‘Ik zie het somber in.’
Kan iemand de nacht verlichten
zodat mama in deze straat
weer ons huis ziet staan?’
| |||||||||||||||||||
De kracht van verscheidenheidUiteindelijk is de sterkte van Poëziespektakel de grote verscheidenheid. De variatie aan dichtvormen is overweldigend: van korte, haikuachtige sfeerbeeldjes over nonsensverzen en beeldgedichten tot verhalende gedichten en heuse cycli in parlandostijl, al dan niet met rijm. Hierdoor trekt de reeks de kinderpoëzie open en alleen al hierom is het project waardevol. En dat is niet alles. Samensteller Ted van Lieshout verrijkt de bundels nog door de gedichten op een originele manier te schikken, er illustraties bij te plaatsen en verrassende intermezzo's en interviews op te nemen met dichters en illustratoren. Veel gedichten zijn geordend rond dezelfde motieven, waardoor verrassende parallellen en contrasten ontstaan die de gedichten in een ander licht plaatsen. Neem het circusthema waarmee deel 1 opent. Jurian van Dongen laat verschillende artiesten hun verhaal doen, als in een toneelstuk. André Sollie focust op de emoties van een trapezemeisje (dat staat voor alle meisjes). Anne Vegter ziet de circusact als symbool voor het | |||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
eigen zijn en Jo Govaerts plaatst school en circus tegenover elkaar, waarbij het gedicht eigenlijk gaat over dromen en verliefdheid. Ook bij de illustratoren brengt Van Lieshout bekend en nieuw talent samen. De illustraties, doorgaans over een dubbele pagina, dienen als extra bindmiddel. Zo verbindt het doodse landschap van Tanne Wigersma de zes gedichten over de dood op pagina's 14 en 15 van Poëziespektakel 3. De tekening loopt door op pagina 16, waar ze het gedicht ‘Geen landschap’ van Koos Meinderts bijna verdringt. Het gedicht eindigt met ‘Je ziet wat je niet ziet / een onthullend lege plek.’ In de intermezzo's en de speelse interviews achteraan laat de samensteller de dichters en illustratoren zelf aan het woord. De vragen zijn nooit voorspelbaar en de spontane antwoorden brengen de kunstenaars dichter bij de lezers. Maar vooral brengen ze liefde bij voor de taal en oog voor het bijzondere van poëzie. De lezer komt te weten hoe de dichters gedichten schrijven, wat hun favoriete woorden zijn, wat ze vinden van rijm, wat je moet doen als je een gedicht niet begrijpt, welke nieuwe woorden dichters bedenken en welke woorden nooit mogen verdwijnen. Imme Dros bijvoorbeeld schrijft gedichten ‘zoals je danst’ (PS 1, p. 6) en op de vraag hoe je een gedicht begint, repliceert Paul Demets: ‘Het gedicht begint eerder aan mij: iets dat ik zie of hoor en dat mij niet meer loslaat.’ Om die liefde voor de taal en de poëzie is het Ted van Lieshout uiteindelijk te doen: ‘En opkomen voor poëzie doe ik uiteindelijk wel met enige hartstocht, want ik vind gedichten belangrijk. Omdat poëzie kinderen leert dat je kunt spelen met taal’ (Leesgoed, 3, 2012, p. 35). In een interview met Joukje Akveld voor Het Parool (9 september 2009) noemt hij poëzie veel spannender dan proza: ‘In een verhalenbundel zit je vast aan één vorm, aan één doelgroep. Poëzie is een dierentuin met allerlei soorten beesten.’ Biedt Poëziespektakel echt kansen voor nieuw talent binnen de kinderpoëzie? Het beeld van de dierentuin inspireerde Bas Maliepaard in zijn recensie van Poëziespektakel 4 voor Trouw (26 november 2011) tot de volgende uitspraak: ‘Nederlands-Vlaamse kinderdichters zijn net bedreigde dieren. In het wild kom je ze nauwelijks nog tegen, maar er zijn dierentuinen die de soort in leven trachten te houden. Dat zijn dan die schaarse bloemlezingen waarin zowel bekend als nieuw talent een kans krijgt.’ Ongetwijfeld houdt Poëziespektakel de kinderpoëzie levend(ig) en sterker nog, zorgt het project voor nieuw leven. De vraag blijft of de reeks echter niet ook de kinderpoëzie ‘kooit’, waardoor nieuwe bundels nog minder | |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
kansen krijgen... En een eigen bundel is toch nog een ander soort podium dan een jaarlijkse verzamelbundel, veel meer een broedplaats dan een dierentuin. | |||||||||||||||||||
Primaire literatuur
|