| |
| |
| |
‘Als je het gevonden hebt, heb je nog niet ver genoeg gezocht’
In gesprek met Klaas Verplancke en Vanessa Verstappen
Marloes Schrijvers
In 2010 debuteerde Vanessa Verstappen met Armandus de Zoveelste, in samenwerking met Dimitri Leue. Voor haar illustraties won ze direct een Zilveren Penseel en een Boekenpluim. Een nieuwe samenwerking met Dimitri Leue resulteerde in een boek en een theaterdecor van Amber & S (2011) en sinds kort ligt ook hun boek Didi de Dodo in de winkel. Momenteel illustreert ze een zelfgekozen bloemlezing van de late gedichten van Paul van Ostaijen en bewerkt ze het verhaal van De Tovenaar van Oz tot een interactieve theatervoorstelling voor Cultuurhuis De Warande. Klaas Verplancke (www.klaas.be) heeft sinds zijn debuut eind jaren tachtig talloze boeken geïllustreerd, waaronder Ozewiezewoze (2000) met Jan van Coillie en meerdere boeken van Marita de Sterck en Henri van Daele. In 2000 maakte hij zijn eerste eigen prentenboek, Jot, waarna onder meer Wortels (2003), Reus en Nopjes (2005) en zijn meest recente boek Appelmoes (2010) verschenen. Klaas Verplancke is onder meer bekroond met een Bologna Ragazzi Award in 2001, in 2006 was hij finalist voor de Hans Christian Andersen Medal for Illustration en dit jaar is hij voor de achtste opeenvolgende keer genomineerd voor de Astrid Lindgren Memorial Award. Twee uur lang spreken Klaas en Vanessa enthousiast over hun vak. Hoewel ze tal van verschillen tussen de gevestigde en de nieuwe generatie Vlaamse illustratoren benoemen, blijkt gaandeweg het gesprek dat ze vele opvattingen over illustraties en jeugdliteratuur met elkaar delen.
| |
Hoe alles begon
Na zijn opleiding Publicitaire Grafiek en Fotografie aan het Sint-Lucas Instituut in Gent werkte Klaas Verplancke voor enkele reclamebureaus. Tijdens zijn legerdienst, waarbij hij de lay-out en tekeningen voor het weekblad
| |
| |
verzorgde, kwam hij op het idee om ook voor tijdschriften te tekenen. Zo combineerde hij enkele jaren zijn werk in de reclame met het maken van illustraties voor educatieve uitgaven, tot dat niet meer haalbaar bleek. ‘Ik was toen 28, had nog geen koophuis en geen kinderen, dus kon ik de sprong wagen. Ik ben zelfstandige geworden en dat ben ik nu nog steeds,’ vertelt hij. ‘Het was een totaal andere tijd dan nu. In de jaren negentig bestonden er in Vlaanderen geen professionele opleidingen en had je weinig referenties op illustratief gebied. André Sollie, Gregie de Maeyer, Leo Fabri en Geert Vervaeke... en dat was het. Nederland had op dat gebied veel voorsprong, en vooral Thé Tjong-Khing was een houvast in mijn onzekere beginjaren. Er werden toen maar twee of drie prentenboeken per jaar uitgegeven. Als ik nu zie hoeveel referenties illustratoren hebben, welke opleidingen er bestaan en hoe professioneel illustreren wordt benaderd, dan is dat een wereld van verschil.’
Vanessa Verstappen beaamt dat. ‘Voor mijn
generatie is er inderdaad al een heel groot pad geëffend. Ik heb vanuit school heel veel ondersteuning gekregen. Direct na mijn afstuderen had ik al een opdracht.’ Voor één van de vakken die ze tijdens haar opleiding Illustratieve Grafiek aan het Sint-Lucas te Antwerpen volgde, illustreerde Vanessa een tekst van Dimitri Leue. Ze ontmoette hem tijdens haar stage bij Cultuurhuis De Warande in Turnhout, waar ze decors ontwierp voor een interactieve bewerking van Alice in Wonderland, Het Huis van Alice. ‘Ik had mijn portfolio bij me,’ vertelt ze. ‘Mijn coördinator van school liet mijn illustraties aan Dimitri zien en van het één kwam eigenlijk het ander. Het is allemaal heel snel gegaan.’
‘Die prijzen, daar had ik eigenlijk nog nooit van gehoord,’ bekent Vanessa. ‘Ik wist helemaal niet wat er allemaal om het illustratievak heen kon gebeuren. Toen mijn uitgever belde om me te vertellen dat ik een Zilveren Penseel had gewonnen, dacht ik: wat is dat nu? Ik wist niet waar het over ging.’ ‘Dat is een zegen, Vanessa,’ reageert Klaas. ‘Het betekent dat je op een authentieke, integere manier je boek hebt gemaakt. Die authenticiteit heeft de jury beloond.’ Hij aarzelt even. ‘Al vraag ik me af of het ook een zegen is om zo jong al zo'n grote prijs te krijgen.’ ‘Nee, dat is zeker niet het geval,’ antwoordt Vanessa. ‘Ik was door het dolle heen toen
| |
| |
ik hoorde dat ik die prijs gewonnen had, maar na twee weken dacht ik wel: oei, nu moet ik een nieuw boek maken. Dat begon wel zwaar op me te wegen.’
| |
Je eigen stijl ontwikkelen
Klaas ziet daarin een tendens. ‘Illustratoren hebben tegenwoordig weinig tijd om zich te ontwikkelen,’ meent hij. ‘Als ze afstuderen moeten ze kanten-klaar op de markt komen, met al een heel eigen stijl en persoonlijkheid. Ik had meer tijd om naar mijn eigen stijl te zoeken.’ In het begin van zijn carrière bood de samenwerking met Marita de Sterck daar veel ruimte voor. ‘We hebben samen tien boeken gemaakt,’ vertelt Klaas. ‘Ik ben destijds altijd gekoppeld geweest aan de juiste auteurs, die mij aanvoelden of wisten waarom ze voor mij kozen. Daardoor heb ik heel veel kansen gekregen. Ik kon nieuwe dingen uitproberen, die commercieel gezien misschien niet allemaal even interessant waren, maar waardoor ik wel mijn eigen stijl leerde kennen. Bovendien was de kleine productie van die tijd mijn voordeel: alles ging trager, dus had ik meer tijd om me te ontwikkelen. Nu komen er eigenlijk te veel boeken uit, in een ongekend hoog tempo.’
Vanessa is het daarmee eens. ‘De deadlines zijn soms zó strak,’ verzucht ze. ‘Ik vind het niet alleen maar positief dat er zoveel boeken worden uitgegeven. Tijdens mijn opleiding werd me zelfs verteld dat ik me maar beter niet op de kinderboekenmarkt kon begeven, omdat die intussen verzadigd is.’ Beide illustratoren zijn er niet van overtuigd dat de vele boeken die verschijnen allemaal ‘goede’ boeken zijn. ‘Kijk, in het creatieve en het artistieke kun je eigenlijk niet over goed en slecht spreken,’ vindt Klaas. ‘Ik heb een T-shirt waarop staat: There is no truth in art. Je kunt het niet over juistheid hebben. Wat je wél altijd wilt, is dat een verhaal aankomt. Het moet gewerkt hebben: je zet deuren open en verleidt lezers om binnen te komen en als ze nadien voldaan weer buiten staan, dan heeft je verhaal gewerkt.’ Auteurs en illustratoren kunnen echter wel vanuit de verkeerde intentie een boek maken. ‘Ik heb dat zelf ervaren,’ zegt Klaas. Na het succes van Ozewiezewoze (2000) besloot hij nog zo'n boek te maken. ‘Dat is een complete flop geworden, omdat ik vanuit de verkeerde intentie bezig was. Ik werkte meer vanuit het doel dan vanuit de oorsprong. Je moet een verhaal willen vertellen. Natuurlijk houd je altijd rekening met de leefwe- | |
| |
reld van je publiek omdat je wilt dat je verhaal aankomt, maar het verhaal op zich zou het startpunt moeten zijn.’
| |
Commercieel denken
De mate van financiële vrijheid die een illustrator heeft, bepaalt deels ook vanuit welke intentie illustraties worden gemaakt. Klaas is van mening dat het een verkeerd vertrekpunt is om met illustraties allereerst financieel succes te willen vergaren. Dat betekent niet dat hij tegen commercieel denken is, mits het vanuit de juiste intentie gebeurt; een illustrator zal immers ook brood op de plank moeten krijgen. Vanessa illustreert bijvoorbeeld in de tijd die ze overhoudt naast haar fulltime baan. ‘Ik moet ergens van leven,’ zegt ze. ‘Ik vind er niks mis mee om voltijds te werken en daarnaast te tekenen. Maar toen ik onlangs een beurs kreeg van het Vlaams Fonds voor de Letteren, ben ik echt op mijn bed gaan springen, zo blij was ik! Dat maakt echt een groot verschil. Als illustrator houd je aan een boek niet zoveel over.’ De stap om zelfstandig te worden en haar vaste baan op te geven, durft ze nog niet te zetten. ‘Dat komt deels ook omdat er nu zóveel illustratoren zijn. Ik denk dat het moeilijk is om ervan te kunnen leven.’ ‘Nou, het kan wel,’ reageert Klaas. ‘Maar je moet bepaalde compromissen kunnen sluiten en bereid zijn om ook de minder sexy dingen te doen, zoals educatieve opdrachten voor tijdschriften. Dat moet je als illustrator ook kunnen.’ Vanessa knikt. ‘Ja, natuurlijk. Ik heb wel een paar opdrachten voor tijdschriften gedaan, maar nog niet zoveel. Als ik dat meer zou doen, zou ik mijn eigen stijl ook verder kunnen ontwikkelen, denk ik.’ ‘Tijdschriften zijn vluchtiger dan boeken,’ zegt Klaas. ‘Dan durf je wel eens wat meer. Het is een goede gelegenheid om nieuwe dingen uit te proberen.’
| |
Eigenheid en variatie
Zelf verandert Klaas Verplancke soms ook radicaal van richting. ‘Na het succes van Appelmoes (2010), dacht ik ook: wat nu? Ik wil nu iets heel anders gaan maken. Dat werkt het beste.’ Die flexibiliteit mist hij soms bij de huidige generatie illustratoren. ‘De studenten van nu zijn allemaal stilistisch heel sterk en ze gebruiken heel sterke grafische technieken. Maar het is wel allemaal vrij donker en somber en de drempel van de visuele toegankelijkheid ligt vaak tamelijk hoog. Ik mis het narratieve soms wel. De
| |
| |
essentie van een toegepast beeld is toch eerst en vooral dat je iets ermee vertelt? Communicatie werkt enkel als er ook een ontvanger wordt gevonden.’ ‘Voor mij is dat wel essentieel, ja,’ zegt Vanessa. ‘Als ik illustreer, begin ik met het lezen van de tekst en zie ik daarbij beelden voor me. Daar puzzel ik net zo lang mee tot ik een passend, mooi beeld heb bij een stukje tekst, maar ik vind het wel belangrijk om er ook nog iets extra's aan toe te voegen. Een extra laagje, iets van symboliek, iets wat niet in de tekst verteld wordt. Op school werd soms wel tegen me gezegd: “Je werk is te kinderboekachtig. Er moet meer artistieke waarde in zitten.” Terwijl ik er vanuit ga dat ik ondergeschikt ben aan de tekst, aan het verhaal.’ ‘Form follows function,’ noemt Klaas dat: ‘Ik bepaal eerst wat ik wil doen en daarna pas hoe ik het wil doen. Je kunt als illustrator daarom heel verschillende dingen doen. Je stijl is niet je manier van tekenen, maar je manier van denken. Inhoud en vorm zijn allebei belangrijk, maar uiteindelijk zou het achterliggende verhaal de aanleiding moeten zijn voor hoe de vorm eruit komt te zien.’
Waar Vanessa Verstappen tot nog toe teksten van Dimitri Leue heeft geïllustreerd, heeft Klaas in zijn carrière al vele boeken zelf gemaakt. ‘Dat zou wel het summum zijn,’ zegt Vanessa. ‘Dan ben je echt helemaal onafhankelijk.’ ‘Tekst en beeld zijn dan geen verschillende entiteiten meer,’ vertelt Klaas. Na het uitkomen van zijn eerste eigen prentenboek, Jot (2000), werd hij door critici niet meer zozeer als illustrator, maar als auteur gezien. ‘Maar aan Jot werkte ik als verháál,’ benadrukt hij. ‘Je kunt à la carte kiezen wat je doet, tekst of beeld, al naar gelang wat op dat moment het beste functioneert. Sommige dingen zijn beter te verwoorden en andere beter te verbeelden. Als ik een verhaal bedenk, weet ik al hoe ik het zal tekenen. De hiaten vul ik dan op met woorden. En of ik dan auteur of illustrator genoemd word...’ ‘Dat is meer een onderscheid dat de buitenwereld maakt,’ vindt Vanessa. ‘Ja,’ zegt Klaas. ‘Ik zie mezelf niet als illustrator, niet als schrijver, en ook niet als kunstenaar. Ik zie mezelf als verhalenverteller.’
| |
| |
| |
Illustreren en vormgeven
Klaas merkt wel op dat veel auteurs met ontzag naar het werk van illustratoren kijken. ‘Is dat zo?’ reageert Vanessa verrast. Zelf heeft ze dat nog niet zo ervaren. ‘Nu ja, je hebt er natuurlijk ook die het omgekeerde zeggen,’ beaamt Klaas. ‘Die spreken in verkleinwoordjes over wat wij doen: tekeningetjes maken.’ ‘Ja, tegen mij is ook wel eens gezegd dat prentjes maken geen beroep is,’ herinnert Vanessa zich. ‘Er wordt soms wel denigrerend over gedaan.’ ‘Maar het is wel al heel sterk geëvolueerd,’ zegt Klaas. ‘In de jaren tachtig stond de naam van de illustrator soms niet eens op de cover! Nu merk je een soortgelijke evolutie op het vlak van vormgeving. Die krijgt ook steeds meer aandacht.’ Vanessa vertelt dat daar tijdens haar opleiding ook veel aandacht aan is besteed. ‘Ik heb les gekregen van heel goede vormgevers, die het belang van tekst en beeld als één geheel benadrukken. Als de vormgeving te wensen overlaat, dan faalt ook de kracht van de illustraties.’
‘Je ziet wel dat door die aandacht voor vormgeving veel van de huidige illustratoren meer en meer digitaal gaan werken,’ merkt Klaas op. Hij ziet het bij de studenten die hij zelf lesgeeft. ‘Soms vertrekken ze vanuit wat ze via Google gevonden hebben. Dat lijkt mij een verkeerd uitgangspunt. Je moet vertrekken vanuit wat je wilt vertellen en dan kan de computer je daar eventueel bij helpen. De toename van digitale tekenprogramma's zorgt ook voor een golf illustratoren met een heel inwisselbare look, een fenomeen dat je ook internationaal ziet opduiken. Positief is dan weer dat er hierdoor een soort contrabeweging van authentiek handwerk opkomt, zoals in jouw werk, Vanessa. Wat jij bijvoorbeeld met je houtsneden doet.’ ‘Ja, ik werk nauwelijks met de computer en met Photoshop,’ zegt Vanessa. Beiden zijn van mening dat het papieren boek altijd zal blijven bestaan als waardevol manueel object. ‘Dat geldt voor zoveel dingen,’ vindt Vanessa. ‘Er is iTunes, maar ik koop nog altijd LP's.’ ‘Precies,’ zegt Klaas, ‘de essentie kristalliseert. Zelfs in deze tijden van overproductie blijft de echte boekenliefhebber naar de kleine, zelfstandige boekhandel gaan en zijn het wereldwijd de kleine uitgeverijen die voor de vernieuwing zorgen. Al is het een moeilijke evenwichtsoefening, hoor. Een boek is en blijft een commercieel product: het moet verkocht worden. Maar uitgeverijen zouden kritischer moeten zijn op wat ze uitgeven.’ Die evenwichtsoefening geldt niet alleen voor de gehele (jeugd)boekenmarkt; illustratoren zelf balanceren eveneens op een dun koord. ‘Binnen een boek sluit het commerciële denken en het
| |
| |
artistieke elkaar ook niet uit,’ vindt Klaas. ‘Dat evenwicht zoek je altijd en op dat gebied leer ik nog voortdurend bij. Daar hebben mijn uitgeefster en ikzelf bij het maken van Appelmoes bijzonder hard aan gewerkt. Laten we toch aanvaarden dat iedereen zoveel mogelijk lezers wil bereiken, maar tegelijkertijd authentiek wil zijn. Je moet niet hoerig gaan doen, maar je kunt er wel voor zorgen dat je werk een bepaalde toegankelijkheid heeft en niet enkel voor jezelf interessant is. Communicatie is toch de essentie van vertelkunst. Maar dan nog: je kunt een verhaal niet máken. Een verhaal moet groeien, en zijn auteur en zijn lezers vinden.’
| |
Je moet altijd blijven zoeken
Je werk toegankelijk houden voor een publiek en gelijktijdig naar een eigen stijl zoeken en onderscheidend blijven, is een terugkerend thema in ons gesprek. ‘Wat zo moeilijk is, is dat je meer en meer wordt geconfronteerd met wat je al eerder hebt getekend,’ waarschuwt Klaas Vanessa. ‘Je speelruimte wordt steeds kleiner, tenzij je durft te zeggen: ik ga nu een andere ruimte opzoeken. Ik worstel daar nog steeds mee. Ik denk telkens: ik moet dat figuratieve een keer loslaten. Maar,’ weerlegt hij, ‘die angst maakt mij niet bang. Integendeel: als je geen angst meer voelt en geen uitdaging meer hebt, dan ben je de frictie kwijt.’ ‘En dan zoek je niet meer,’ vult Vanessa aan. Klaas knikt. ‘Voilà.’ ‘Natuurlijk moet je werk een keer af zijn,’ zegt Vanessa. ‘Als een beeld goed is, dan voel ik dat. Dat is een soort onderbuikgevoel. Al kan ik bij sommige beelden naderhand wel denken: had ik het niet anders moeten doen?’ Ze is verbaasd als Klaas zegt dat gevoel nooit te hebben. ‘Nee,’ legt hij uit, ‘want op dát moment heb je de juiste keuze gemaakt. Je moet nooit spijt hebben van de dingen die je doet. Zolang je evolueert en zo lang je blijft zoeken, kun je niets verkeerd doen.’ Vanessa knikt. ‘Dat zal bij mij nog wel onzekerheid zijn,’ vermoedt ze. ‘Maar zekerheid krijg je toch nooit. Iemand zei ooit tegen mij: je moet altijd blijven zoeken. Als je het gevonden hebt, heb je eigenlijk nog niet ver genoeg gezocht.’
|
|