| |
| |
| |
De lege ruimte
Annie M.G. Schmidtlezing 2012
Daan Remmerts de Vries
Toen ik te horen kreeg dat ik deze lezing mocht gaan houden, wist ik meteen dat ik dat wilde gaan doen over deze nieuwe tijden.
Dat vond ik moeilijk, want ik heb me er eigenlijk nooit mee willen bemoeien. Ik heb me nooit willen bezighouden, bedoel ik, met rusteloze verschijnselen als twitter, face-book, iPads of e-Readers. Ik heb het altijd geweigerd om me een mobiele telefoon aan te schaffen, en ik heb altijd gedacht: het zal mijn dagen wel uitduren.
Maar nu bekruipt me dan steeds meer het gevoel dat de tijd me aan het inhalen is, en dat ik straks niet meer die leuke, excentrieke, eigenheimerige kunstenaar zal zijn - maar slechts een door iedereen uit het oog verloren zonderling.
Al meer dan twintig jaar maak ik boeken. Ik kan daar tot nog toe aardig van leven; al merk ik, met name de afgelopen maanden, dat dit lastiger aan het worden is.
Mijn boeken zijn over het algemeen alweer na vier maanden uit de winkel verdwenen; en soms heb je dan ook wel het gevoel tegen de klippen op te moeten werken.
Van schrijvers schuine streep illustratoren, zo heb ik ondervonden, wordt bovendien al lang verwacht dat ze geestige en onderhoudende voordrachten kunnen houden, dat ze een steekhoudende mening hebben over de stromingen in de maatschappij en dat ze ook nog even een column of toepasbare tekening uit hun mouw kunnen schudden als daarom wordt gevraagd. Als je deze dingen als schrijver, of illustrator, niet kan, dan moet je er een baan bij hebben, of een echtgenoot of echtgenote die glimlachend en zonder morren ook een hoop verdiend (vooral die glimlach is
| |
| |
belangrijk, want het hebben van al te veel conflicten aan het thuisfront leidt maar zelden tot grote literatuur, neem dat van me aan).
Gelukkig voor mij, ik héb die glimlachende partner en bovendien een mening over van alles, en ik wil best naar Hoogezand-Opperdoes reizen om zeven uur 's ochtends, om daar te staan voorlezen uit eigen werk. Dus kan ik er van bestaan, en dat is mooi.
De vraag die ik - nu ik de vijftig heb gehaald - me steeds vaker stel is: Zal dit zo blijven doorgaan?
Vanzelfsprekend zoek ik in beginsel, voortkomend uit een natuurlijk verlangen, en uit angst, naar mensen die met mij instemmen.
Zo sprak ik laatst een boekhandelaar en die was oprecht hoopvol gestemd. Zijn zaak liep uitstekend. Het waren toch vooral de grote ketens, zei hij, die zo negatief en somber waren de hele tijd. Dat kwam door de gehaaide managers die ze zelf in dienst hadden genomen - mensen zonder enige liefde voor het vak - en die hadden bepaald dat de winst moest groeien en nog eens groeien. Maar hij - die boekhandelaar - deed daar niet aan mee! Zijn boekhandel mocht precies zo blijven als hij was.
Dat concept om de hele tijd maar te willen groeien, inderdaad, dáár moeten we vanaf. En, zo heb ik intussen begrepen, daar zíjn we al vanaf. Een paar jaar geleden hoorde je politici nog regelmatig de zin ‘Stilstand is de dood’ roepen. Maar deze modieuze en irritante kreet is, goddank, onder alle crises een stille dood gestorven.
Dat is goed, want stilstand, zo nu en dan, is niet ongezond. Het betekent dat je reflecteert en achterom kijkt. Ik ben zelf daarom ook erg voor een terugkeer naar het middeleeuwse model: je nam in die tijden de zaak van je vader over, en dat was, hopelijk, een bron van voldoende inkomsten. Er hoefde niet te worden uitgebreid, er hoefde geen vijfjarenplannen te worden gerealiseerd; je herberg of leerlooierij
| |
| |
mocht precies blijven zoals die was, en zolang de builenpest niet uitbrak of de Hunnen binnenvielen was men daar best tevreden mee.
Ik sprak ook nog niet zo lang geleden met een uitgeversduo dat exact dezelfde mening was toegedaan. Ze konden het net behappen zoals het was en ze dachten er niet over om meer mensen in dienst te nemen of om een groter pand te betrekken. Geen builenpest, geen Hunnen; ze hadden allebei een auto en een gezin en ze konden ook nog op vakantie.
Weer een andere boekhandelaar zei me zelfs een keer letterlijk: ‘Zolang we die bedrijfsplannen maar even kunnen vergeten gaat het eigenlijk prima.’
Ik vond dat wel een mooie uitspraak.
Wordt dit dan een pleidooi voor nieuwe kleinschaligheid?
Nee, dat wordt het niet. Want zo'n pleidooi heeft geen enkele zin.
Wel wil ik iedereen bij deze aanraden om geen kranten meer te lezen en niet meer naar de tv te kijken, met name niet naar de actualiteitenrubrieken of het journaal. Want we worden bang gemaakt, daar ben ik van overtuigd. We worden voortdurend bang gemaakt door al die zogenaamde ontwikkelingen.
Het e-book?
Het e-book...
Al tijdenlang roept iedereen dat het e-book het gewone boek zal gaan verdringen. Omdat ik deze lezing wilde houden, ben ik me ook hierin gaan verdiepen. Voor mij was dat, nogmaals, iets tegennatuurlijks. Ik hecht, zoals de meeste schrijvers om mij heen, erg aan het ouderwetse boek. Ik hou van de geur van boeken en ik kan nergens op bezoek komen zonder even in de boekenkast te gaan staan neuzen.
Maar u kent misschien het spreekwoord: ‘Als je een spook negeert, wordt het groter.’
Welnu, de spoken zijn voortdurend om ons heen.
Ik wil tamelijk veel vertellen hier, dus ik zal onmiddellijk met de deur in huis vallen: zou het, om te beginnen, erg zijn als het e-book de plek van het ouderwetse boek zou overnemen?
In ieder geval de schrijvers zien dit met de nodige huiver aan. En logisch, want als je prachtige, diep-sensitieve roman meteen ver-e-bookt
| |
| |
wordt, dan zou het wel eens kunnen dat je er hoegenaamd niks meer aan verdient.
Straks, zo denkt men, zal iedereen alles gratis kunnen downloaden, zoals dat ook met muziek kan; straks zal alles gehackt en openbaar zijn, en vervolgens zal, net zoals dat met de muziekindustrie is gebeurd, de volledige boekenmarkt ineen storten; en waarvoor vertrouw je die met veel pijn en inspanning opgegraven zieleroerselen dan nog toe aan je computer? Wie wil er, kortom, deel uitmaken van iets dat straks niets meer zal zijn dan een volledig ongestructureerde chaos?
In Nederland, zo heb ik mij laten vertellen, is het op 't ogenblik nog zo dat men met enige argwaan om zich heen gluurt. Hiermee bedoel ik dat uitgevers nog veelal schijnen af te wachten, om maar in godsnaam niet een of andere verkeerde richting in te slaan. Men houdt dus elkaars nering nauwlettend en met argusogen in de gaten; en ondertussen is men wel degelijk aan de slag gegaan om in ieder geval veel van de aloude boeken, ook diegene die al lang niet meer verkrijgbaar zijn, te digitaliseren.
Niettemin zijn er op dit moment nog geen uitgevers van betekenis die alleen nog maar digitaal te werk gaan, en daar ben ik blij om; want het nadeel van de volledig digitale uitgever is natuurlijk dat je daar niet mee kunt gaan lunchen.
Nederland en België, en ook andere Europese landen, hebben een cultuur van boekhandels. En het is hier kortom nog steeds gebruikelijker om een boekhandel binnen te lopen dan om een boek te downloaden; en daarbij is het aanbod van papieren boeken ook vooralsnog ruimer gesorteerd.
In Amerika is dit al anders. Er zijn daar veel minder goede boekhandels per stad en het is er al gebruikelijker om je boek van keuze uit de ether te laten binnenkomen. Mensen doen dit niet enkel op hun e-Reader, maar ook, logischerwijze, op hun iPad. Daar zit een nadeel aanvast; namelijk het nadeel dat de boeken het vervolgens verliezen van alles wat er verder nog op diezelfde iPad mogelijk is aan films, websites, foto's, actualiteit en spelletjes. Als mensen dus lezen op hun iPad, wil ik maar zeggen, schijnen ze stomweg minder te gaan lezen.
Er zijn verder proeven geweest met groepen bejaarden; die bejaarden werden, na enige overreding, ertoe aangespoord om hun krant te gaan lezen op een e-Reader. Al na een week waren ze er volkomen aan gewend om die krant via een beeldscherm tot zich te nemen. Het grote voordeel
| |
| |
voor deze groep was vooral dat ze op die e-Reader de lettergrootte konden instellen. En als je slechter ziet is dat natuurlijk prettig.
Misschien is dit alles reeds lang bij u bekend. Mogelijk is zelfs véél van wat ik u hier vertel, en ook nog ga vertellen, al wel bekend, maar het is nodig dat ik het noem; want het leidt tenslotte naar mijn conclusie.
Ik wil er maar mee stellen dat de strijd van het middeleeuwse boek versus de nieuwe digitale middelen in volle gang is. Is er trouwens sprake van een dergelijke strijd? Of is het eigenlijk meer een langzame en misschien wel natuurlijke metamorfose? Is het boek, zo kun je je afvragen, misschien een soort van oude vesting, die nu vervangen dreigt te worden door een moderne meubelboulevard...?
Ikzelf lees intussen nog altijd voornamelijk
in bed en in bad. En dat is één van de redenen dat ik vooralsnog vasthoud aan het aloude boek; want je kúnt met je e-Reader in bad gaan zitten, zeker (daar zijn zelfs bijbehorende, waterdichte hoezen voor verkrijgbaar) - maar echt prettig aanvoelen doet dit niet.
En waar lezen mensen verder? Op het strand en in hun vakanties. Zo'n e-Reader is echter gauw gejat, want qua marktwaarde is het ding aantrekkelijker dan een boek. Bovendien zijn de schermen van in ieder geval een iPad niet heel prettig leesbaar in de zon.
Niettemin is de verkoop van zowel e-Readers als iPads dan toch behoorlijk aan het stijgen. En naar verwachting zullen er aan het einde van dit jaar maarliefst twee miljoen Nederlanders zijn die één van die twee items in huis hebben.
Het afgelopen najaar is er dan voor het eerst een kleine kentering geweest in Amerika; waarmee ik maar wil melden dat zelfs in die vooroplopende contreien weer meer ‘normale’ boeken schijnen te worden besteld.
En het zou dan ook kunnen dat men stomweg toch wat ‘moe’ aan het worden is, dat men langzamerhand genoeg krijgt van weer het zoveelste, elektronische stuk speelgoed.
| |
| |
Toch moeten die optimistische boekhandelaren waarmee ik sprak zich weldegelijk zorgen gaan maken. Want waarschijnlijk zullen er over een tijdje nóg minder boeken verkocht gaan worden in de winkel.
Amazon - de site die ongeveer alles via de kabel verkoopt, van opblaasbare partners tot zelfdenkende magnetrons - schijnt bovendien te willen gaan uitbreiden. Die gigant schijnt zelfs een uitgeverij te zijn begonnen, en bovendien van zins te zijn om belangrijke auteurs te gaan opkopen middels enorme voorschotten.
Ik zal eerlijk zijn: toen ik hoorde praten over een voorschot van een miljoen, liep het water mij in de mond.
Maar ik ben vooralsnog niet door ze gebeld; en als een dergelijke reus werkelijk van plan is om Europa onder de voet te gaan lopen, dan zullen de gevestigde uitgeverijen niet echt iets daartegen kunnen beginnen. Dan zal een nieuwe, mondiale boekenmagnaat de markten overnemen; dan zal alles anders worden wat betreft het aloude systeem van boeken maken en verkopen.
Maar dit is geen zekerheid! Het is een mogelijkheid, voorlopig houden we het daarop en echte voorspellingen kan ik niet doen. Dat zou ik ook niet durven, want er ís in het verleden wat afgeblunderd door de nodige profeten. Ik heb ergens een lijst gevonden van voorspellingen die men ooit heeft gedaan. Ik heb die lijst voor deze lezing opgeduikeld.
Zo zei de Amerikaanse filmmagnaat Daryl Zanuck in 1939: ‘Televisie zal geen enkele markt langer dan zes maanden kunnen vasthouden. Mensen zullen het snel zat worden om elke nacht naar een houten doos te staren.’
De directeur van de Digital Equipment Corporation, Kenneth Olson, heeft in 1977 beweerd: ‘Er is geen enkele reden, ik herhaal, geen enkele reden waarom iemand thuis een computer zou willen hebben.’
| |
| |
En de futuroloog Fred Polak heeft in 1986 de volgende uitspraak gedaan: ‘In de toekomst zullen we twee of drie dagen per week werken. Dat is de enige manier om structurele werkeloosheid te voorkomen.’
(Even om misverstanden te voorkomen: deze afbeelding is niet van Fred Polak, maar van een veel oudere profeet. En het aardige hieraan is dat men ook toen, in bijbelse tijden, zoals te zien is, al een soort van e-Readers met grote letters had.)
Verder hebben er mensen voorspeld dat onze hoofden rond het jaar 2000 maarliefst twee keer zo groot zouden zijn, omdat we meer hersencapaciteit nodig zouden hebben; dat onze pinken zouden verdwijnen; dat computers de noodzaak van papier grondig zouden gaan inperken; dat het volledige verkeer van treinen en auto's ondergronds zou gaan; dat mannen zouden uitsterven, omdat ze steeds slappere genen schijnen te ontwikkelen; en dat het gat in de ozonlaag rond de eeuwwisseling ongeveer de gehele aarde zou omspannen, zodat we gruwelijke huidziekten zouden oplopen als we even in de zon zouden gaan liggen (wat je dus toch al niet graag doet, als je van plan bent om je iPad te gaan gebruiken).
Is het nog enigszins duidelijk wat ik bedoel? Je kunt er niks van zeggen! Dat bedoel ik.
Een aantal van mijn werken is inmiddels ver-e-bookt. Ik merk daar, wat betreft mijn inkomsten, eigenlijk nog niets van. Ik merk wel in m'n inkomsten dat er steeds minder boeken worden verkocht.
Dat laatste is hoogstwaarschijnlijk het gevolg van het reusachtige aanbod aan nieuwe media. Want niet alleen zijn er nu steeds meer filmpjes of sites of spelletjes te bekijken of te doen, bovendien schrijft inmiddels werkelijk iedereen. Hou het maar eens bij allemaal, als je daar zin in hebt! Niet alleen schijnen er ongeveer een miljoen Nederlanders serieus te werken aan een boek, daarbij menen politici en presentatoren dagelijks te moeten berichten wat en met wie ze eten, men blogt en twittert en facebookt er
| |
| |
lustig op los, sommige prinsessen schrijven en zelfs Madonna heeft al enkele prentenboeken gemaakt...
Wordt alles daardoor massaler en eenvormiger?
Nee, dat denk ik helemaal niet. Alles wordt zelfs steeds diverser, lijkt me. De wereld lijkt langzaam uiteen te vallen in een enorm, uitwaaierend wegenstelsel van mogelijkheden en smaken en keuzes.
Maar dit alles op een digitale wijze, dat wel.
En zijn er straks dan alleen nog maar harde kaskrakers te krijgen?
Ik denk het ook niet. Want van verarming is geen sprake, integendeel, er komen vele geweldige boeken uit. Vreemde boeken, gewaagde boeken, onverwachte boeken. HhhH is zo'n boek. Congo is zo'n boek. De reeks van kunstboeken voor kinderen, uitgegeven door het Haags Gemeentemuseum, bestaat uit zulke boeken. Timothy's boek is zo'n boek. Geen sterveling weet is ook zo'n boek.
Ik noem hier maar kriskras en volkomen willekeurig door elkaar een aantal echt bijzondere werken die mij de laatste jaren zijn opgevallen en bijgebleven. Ik heb er wat dat betreft vertrouwen in dat dat blijft gebeuren. En heb je zo'n bijzonder boek gemist, en is het ook alweer uit de winkel verdwenen, dan kun je het bestellen bij Bol.com.
En lezen de mensen, en met name de kinderen, steeds minder?
Dat zou wel eens kunnen.
Soms tref ik wel eens iemand die zegt ‘veel te lezen’. Bij navraag blijkt dat dan voornamelijk tijdschriften te betreffen. Of de boeken die iedereen leest, en ik dus liever niet. Of blogs. Of berichten op websites.
Men leest dus, dat is mij duidelijk, steeds kortere stukken tekst. In deze vluchtige tijden - en dat zijn het zeker - moeten teksten kort en pakkend zijn. En daarbij zijn ze de volgende dag alweer vergeten, omdat ze onder de voet zijn gelopen door nóg kortere, en nóg pakkender one-liners.
Na zo'n mededeling ben ik dus toch even teleurgesteld, dat zal ik niet ontkennen. Maar verder...
Kijk, nu wordt het leuk. Nu zal ik persoonlijk worden, namelijk; en ook dat heeft een doel, maar daar kom ik nog op.
Hoe dan ook, dit ben ik met mijn dochter. Ik lees haar voor uit een boek van Jonathan Franzen. We waren toen nog niet met Tolstoi bezig, maar aan de blik van mijn kind kun je zien dat ze daar bést aan toe was...
| |
| |
Iedere avond lezen we haar voor. Zij zit inmiddels
op school en daar praat ik wel eens met wat ouders. Wat blijkt? Die lezen allemaal voor, volgens eigen zeggen. Voor mij een mooie kans om ze mijn boeken in de maag te splitsen, maar daar gaat het nou niet om. Waar het om gaat is dat men voorleest; dat heel veel mensen dat nog steeds blijken te doen.
En dat dat wel degelijk effect heeft, bewijst de volgende foto.
Ja ja, zelfs mijn dochter zélf leest tegenwoordig al voor! Vooralsnog aan de kat. Maar toch!
U begrijpt dat dit laatste bedoeld is als grapje, als verluchtiging bij al die serieuze, voorgaande mededelingen.
En daarbij kom ik meteen op een volgend onderwerp: Humor.
Het heeft schijnbaar niets te maken met het voorgaande - maar dat is maar schijn. Vergeef me deze krakend scherpe bocht dus maar, graag; want aan het einde van mijn verhaal, dat beloof ik, bind ik alle losse touwtjes aan elkaar.
Wat ik nu even, als zijpaadje, wil stellen is dat humor zo weinig wordt gewaardeerd in de Nederlandse media.
Wordt het dat? Ik geloof van wel. Ook dit heb ik, naar aanleiding van deze lezing, gepolst bij meerdere collega's, en de meesten knikten nadenkend. Als iets te grappig is, zo schijnt men te denken, dan zal het wel geen diepgang hebben. Annie M.G. zelf heeft dit ondervonden. Simon Carmiggelt en Godfried Bomans zijn ook voorbeelden van auteurs die daar onder hebben geleden. Alle drie waren dit schrijvers die veel werden, of zelfs worden gelezen, maar waarvan men denkt dat het toch allemaal weinig diep reikt.
| |
| |
Ikzelf ervoer dat anders, met name bij Carmiggelt. Ik heb, toen ik veertien, vijftien jaar oud was, ongeveer alles van deze auteur gelezen, en nog steeds zijn er situaties waarin ik onmiddellijk moet denken aan de een of andere uitspraak uit één van zijn Kronkels.
Die korte verhalen, wil ik maar zeggen, zitten in mij verankerd, en dat komt niet alleen maar door het feit dat ik toen zo bevattelijk was. Want ik las veel op die leeftijd, en heel veel andere boeken zijn gewoon volkomen weggezakt.
Maar Carmiggelt was voor de critici te geestig, denk ik, en dus niet helemaal te vertrouwen. En er mag dan een rondvaartboot naar hem vernoemd zijn, bij bekroningen is hij lange tijd overgeslagen, wat ik treurig vind. En Bomans heeft zelfs nooit een literaire prijs gekregen.
Lynn bij grafmonument van Victor Noire
Een collega van me heeft een keer gezegd: ‘Alleen boeken met de dood erin worden bekroond.’
Hij overdreef een beetje, die collega, maar hij had een punt. Ik heb het maar eens nagekeken, en ja hoor, het was voor zo'n zeventig procent waar. Opa dood. Schoolvriendje dood. Huisdier dood. Moeder dood. Hoofdpersoon dood. Schrijver van het boek overleden. U mag zelf bedenken om welke boeken het hierbij gaat.
Ik heb daarop ooit gereageerd met de volgende regels:
Er is er één dood, hoera hoera, dat kun je wel zien, dat is hij.
Dat vinden wij allen zo prettig, ja ja, en daarom zingen wij blij.
Goed voor een Vlag en Wimpel. Toch nog net iets te grappig, vrees ik.
| |
| |
Het is eigenlijk wel vreemd dat humor zo
weinig door de critici wordt gewaardeerd. Want de lezers zijn er wel voor te porren. Kinderen willen lachen. En geef ze eens ongelijk! Humor ontregelt. Relativeert. En werkt bevrijdend.
Ikzelf heb dan ook een groot arsenaal aan standaardgrappen die ik in de klas vertel:
Mijn vader sprak ooit over de pil van Drion. U weet ongetwijfeld, dit is de pil waarmee je zelf je leven kunt beëindigen. Die pil, die wilde hij graag in zijn nachtkastje hebben, het leek hem een heerlijk idee om een dergelijke uitwijkmogelijkheid altijd bij de hand te houden.
En hij wist daar met zoveel verve en smaak over te praten dat mijn moeder tenslotte zei: ‘Gut, als je het zo bekijkt... Dan wil ik die pil óók wel hebben.’
Waarop mijn vader zei: ‘Als jij hem neemt, dan hoef ik hem niet meer.’
Die grappen, die heb ik nodig. Want er ligt ernst aan ten grondslag. Wat de critici vaak over het hoofd zien is dat er weldegelijk doorleefdheid en doorgemaakte angst achter het maken van grappen ligt.
De gulle lach tijdens een verhaal werkt bovendien, wat mij betreft, als een soort van smeermiddel; en het geeft me de moed om dóór te gaan. Die grappen houden mij zeker overeind als ik weer eens in Oirschot of Almere sta op te treden.
U ziet, als een ware cabaretier sta ik mijn ding te doen, en dat meerdere dagen per maand. Bijna al mijn collega's hebben een intensief rooster van lezingen, boekpresentaties, bijeenkomsten of uitmarkten waar ze wel moeten verschijnen omdat het publiek hen wil zien en horen.
Ook mij wil men soms zien en horen, wat van tijd tot tijd werkelijk heel leuk kan zijn, maar wat me ook, een enkele keer, in stilte, ergert; want het ging toch juist om hetgeen wat ik schreef. En vaak bedenk ik dan ook,
| |
| |
meestal tijdens die reizen, dat mijn leven te vol is geworden. Dat ik teveel bezig moet zijn met het verkopen van mijzelf...
En daar heb ik weer een punt van belang. Het lijkt misschien opnieuw zo'n wonderlijke scherpe bocht in mijn verhaal, maar, nogmaals, al die bochten zullen ergens toe leiden.
Ik stel dus nu de vraag: waarom toch hollen we allemaal zo hard?
Ik kwam laatst, op een avond, binnen in huis.
Daar zat mijn dochter - zij heet trouwens Lynn en is net vijf geworden - daar zat mijn dochter dus tv te kijken.
‘Hoe wasje dag?’ vroeg ik.
‘Druk,’ zei ze, zonder een blik in mijn richting te werpen.
Ik had daarop de neiging om de tv uit te zetten. Ik heb het niet gedaan, maar ik hád het moeten doen. Ik kijk niet naar dat ding. In ieder geval niet naar wat er wordt uitgezonden. Ik raad u dit nogmaals werkelijk en dringend aan. Want het geeft rust als je dat niet doet.
Hoe dan ook, op die avond werd het me zelfs even teveel. Ik had overdag opgetreden op een Christelijke school. Ik had daar geen lunch aangeboden gekregen. Ik had daar tegenover drie leerkrachten gezeten, die hun bruine boterhammen aten. Intussen praatten zij over een bepaalde successchrijver. Die had net weer een prachtig boek afgeleverd. Zo'n boek, daar kon ik nog wat van leren. Wablief? Wilde ik roken?
Ja, dat kon wel, ja. Gepast was het niet op zo'n school, dat kon ik zien. Maar als ik dat dan persé wilde, dan mocht het dáár, in de verte, achter het speelplein.
Dus liep ik over dat plein. Vanachter een muurtje doken toen drie jongetjes op.
‘Hé! Homo!’ riepen ze. ‘Homooooo!’
Ja, dat was een leuke dag, op die Christelijke school. Tijdens mijn optreden werden er ook nog drie kinderen uitgestuurd, zodat ik echt de klas mee kreeg, als u begrijpt wat ik bedoel.
Na dat optreden had ik lang op de trein gewacht. Daarna had ik te midden van alle telefonerende en naar hun iPads starende mensen gezeten, ik, met mijn eenzame, ouderwetse boek...
| |
| |
Daarna kwam ik thuis en op díe avond dus, tijdens het wachten op onze vaste pizzabezorger, terwijl mijn dochter tv keek, zei ik tegen mijn vriendin: ‘Het is nu wel genoeg geweest. Het is me allemaal teveel! Ik ga weg, naar Nieuw Zeeland. Daar hebben ze vast geen Christelijke scholen. Daar ga ik alleen nog maar naar de zee staren.’
Mijn vriendin zei toen: ‘Als je toch naar buiten gaat, neem dan de vuilniszakken mee.’
Is dit dan een pleidooi voor meer rust?
In zekere zin is het dat wel.
Mijn dagprogramma is, ook zonder die lezingen, dikwijls overvol! Ik heb, zoals inmiddels duidelijk, een dochter. Wij moeten dus om acht uur op. Dan moet er een lunch worden gemaakt, dan moet ze naar school worden getransporteerd. Daar praat ik met ouders. Daar heb ik het al over gehad.
Dan kan ik naar mijn eigen huis; mijn werkhuis, zal ik maar zeggen. Daar wachten me mails, die ik lezen moet, en meestal direct beantwoorden. Daar moet je je op concentreren, want een mail is gauw verzonden. Voor je het weet staat er: Met hatelijke groet.
En intussen gaat de telefoon. Iemand heeft iets bedacht. Iemand wil een bijdrage ergens voor, een stukje met een mening. Graag een beetje grappig, dat zou leuk zijn. Een budget is er helaas maar nauwelijks, maar het is zo'n mooi, idealistisch doel, bijvoorbeeld het bevorderen van museumbezoek van allochtone jongeren. Daar moet je meestal onderuit zien te komen met beleefdheid en met tact.
Vervolgens blijkt dat er iemand in mijn omgeving ziek is geworden. Op een bepaalde leeftijd gebeurt dat; opeens hebben allerlei mensen kwalen of erger. Natuurlijk leef je mee, natuurlijk ben je aangedaan. Gedachten over de helaasheid der dingen en de kortdurendheid van alles dringen zich op.
Zuchtend ga je achter je computer zitten. Waar waren we ook weer? Hoofdstuk vier...
| |
| |
Je gaat zitten denken waarom je ook alweer schrijft. Wat je uitgangspunten zijn. Je probeert je in te leven. Wat waren je angsten ook alweer, toen? Waar hield je je mee bezig?
Ik schrijf alsof ik een brief aan iemand ga sturen. Dat is voornamelijk mijn uitgangspunt, geloof ik. Voor die brief neem ik iemand in gedachten. En aldus is er altijd wel iemand die over mijn schouder meekijkt. Die iemand wil ik bepaalde dingen vertellen, zeker; bovendien wil ik dat diegene mijn brief tot het einde toe uitleest.
Alle schrijvers die ik waardeer schrijven eigenlijk brieven. Ik geloof verder dat je alles kunt omdraaien. Bij alles wat ik hoor denk ik onmiddellijk aan het tegendeel.
Door dit alles hoop ik, neem ik aan, dat mijn verhalen persoonlijk worden. En dat is goed. Want het enige kenmerk van grote kunst is, wat mij betreft, datje de wereld even via andere ogen ziet.
Even kijk je door de ogen van de kunstenaar, en daardoor wordt je blik ruimer. Daardoor kun je de dingen om je heen even anders zien dan voorheen.
Met andere woorden: dichter bij iemands meest diepe gedachten kun je nauwelijks komen.
Er wordt intussen aangebeld. Degene die aanbelt kan mij zien zitten achter het raam. Van negeren of wegduiken achter een bankstel is dus geen sprake. Ik doe open. Het gaat om een buurtonderzoek. Ben ik het er niet roerend over eens dat het terrassenbeleid in Amsterdam héél anders zou moeten? Dat ben ik zeker, ik vind namelijk dat er veel minder terrassen zouden moeten komen. Mijn handtekening krijgen ze niet.
Waar waren we ook weer? Hoofdstuk vier. Waarin mijn hoofdpersoon ontdekt dat hij verliefd is. Hoe ging dat toen ik zo oud was...?
Van straat klinkt dan een knal. Er lopen twee jongens vuurwerk af te steken. Vuurwerk in februari! Is dat bruikbaar voor mijn verhaal? Is dat misschien een aardige
titel? Nee, dat is het niet... Wat zwemt daar trouwens in de gracht? Daar zwemt een plastic zak...
| |
| |
Het is intussen lunchtijd. Nu lunch ik niet, dus dat maakt niet uit; maar wel ben ik verplicht om ook nog wat te doen aan mijn belastingen. Elke drie maanden wil de belasting dat ik kom met een correcte lijst van uitgaven en inkomsten, en op te laat inleveren staat een boete.
Terwijl ik bezig ben met het sorteren van mijn bonnen krijg ik een aardige, bruikbare gedachte voor hoofdstuk vier. Die wordt haastig genoteerd op een papier. Dat papier wordt ergens neergelegd waar ik het niet meer zal terugvinden.
De postbode verschijnt achter mijn raam. Ik hou van postbodes, want zij vormen een van de laatste, werkelijk warmbloedige communicatiemiddelen. Ik heb dus ooit een gesprek met deze man gehad. Hij vroeg me toen of ik zijn boek wilde nakijken. Hij had gehoord dat ik schreef. Hij had nu ook een boek gemaakt. Hij had namelijk openbaringen, 's nachts. Die werden hem ingefluisterd door de Here zelve. Ja, het was best veel, een heel pak. Kon ik daar misschien wat verbeteringen in aanbrengen? Kon ik dat eventjes leesklaar maken voor een uitgever?
Ik heb hem toen het adres van een Christelijke uitgever gegeven (je wil wel eens wat terugdoen na zo'n optreden, tenslotte). Sindsdien is onze band wat minder hecht. Maar wuiven doet hij toch nog steeds, en ik wuif terug.
Zo is het plotseling drie uur. Ik beantwoord nog gauw een laatste, binnengekomen mail - met hatelijke groet - en fiets vervolgens naar de school van Lynn.
Daar heb ik weer gesprekken met ouders. Sommige ouders willen dat ik deelneem aan iets dat moet worden georganiseerd. Daar moet ik onderuit zien te komen, met beleefdheid en met tact.
Daarna, met Lynn achterop, fiets ik naar de supermarkt. In de supermarkt zijn plastic auto's, waarin mijn dochter rond kan rijden.
Soms is het een heel karwei om haar weer uit zo'n auto te krijgen. Een enkele keer werpt zij zich dan op de vloer, en wil niet meer overeind komen. Ook is er tegenwoordig een speeltuin voor die supermarkt. Daar
| |
| |
moeten wij langs zien te komen zonder dat mijn dochter in die richting kijkt.
Eenmaal thuis - in het huis van mijn vriendin - kijkt mijn dochter naar een film. Aangezien het een kleine woning is, ben ik gedwongen om mee te kijken, naar Dora, naar Barbie of naar Shrek. Mijn dochter gaat intussen nog wat kleien of wat tekenen.
Altijd valt er wel iets om, of moet er
worden gezocht naar plakband of naar lijm. Of ze heeft plotseling iets groters in gedachten, en dat moet onmiddellijk worden uitgevoerd.
Vervolgens moet er worden gekookt - we eten niet iedere avond pizza's - en komt mijn vriendin thuis.
Tenslotte moet mijn dochter naar bed worden gebracht en wordt er voorgelezen, jazeker.
En daarna is deze doorsneedag voorbij. En wat ons hierbij overeind houdt is de liefde voor wie wij hebben voortgebracht en de humor waarmee wij eventuele tegenslagen ondergaan.
Vergeef me deze totaal triviale opsomming! Want al zal iedereen het herkennen, toch hoor ik hier en daar al iemand mompelen. Ja meneer, dát is toch geen serieuze lezing?
Inderdaad! Ik heb geen zin om over de leerstellingen van Rousseau te praten of over het grijze kind van Theo Thijssen. Niet in deze warrige, wonderlijke en licht bedreigende tijden. Ik wil hier bovendien onbevangener zijn dan dat. En daarbij graag wat minder serieus. Daar gaat het nou juist om. Humor... Wordt dit wel voldoende gewaardeerd? Wordt dit wel serieus genomen?
Ik denk trouwens dat Theo Thijssen en Astrid Lindgren, en zelfs Annie M.G., in stillere tijden leefden dan wij doen.
| |
| |
Het was altijd druk, zult u misschien zeggen.
Natuurlijk, dat was het ook. Maar er was toen geen internet. Er waren geen mobiele telefoons. Geen twitter, Facebook, Hyves, second life, Youtube, wargames, Google-earth, chatrooms, guitar-heroes, dragon-ball of X-boxen. Er waren veel minder mensen per vierkante meter.
En bovendien, die schrijvers van weleer bouwden een oeuvre op - iets wat tegenwoordig zo goed als niet meer mogelijk is; wij, de schrijvers van nu, moeten doorgaan tot we erbij neervallen, dát heb ik wel ondervonden na meer dan veertig boeken.
Daarbij komt nog het verschijnsel dat al je uitlatingen op internet kunnen verschijnen. Theo Thijssen had daar geen last van. Als hij eens een ongelukkige of grommerige uitlating deed stond het misschien in de krant; maar het zakte tenslotte wel weer weg. Wij, de schrijvers van nu, moeten veel meer op onze tellen passen. Al blijven we dan natuurlijk schrijvers en zijn we geen politici.
Die gedachten over rust, of liever de afwezigheid van rust, maken me enigszins afgunstig.
Bukowski heeft gezegd: ‘Het probleem van de schrijver is dat hij veel te veel tijd heeft.’
Ja, dat was toen zo, misschien! Maar dat is niet langer het geval. Schrijvers van nu moeten veel teveel, dát wilde ik maar aantonen met mijn beschrijving van die gemiddelde dag. Probeer onder dat alles maar eens de onbevangenheid intact te houden...
Als ik een beurs aanvraag voor een boek, zolang dat nog kan, wordt mij gevraagd wat ik het komende jaar denk te gaan verdienen. En door allerlei instanties wordt mij tegenwoordig verzocht met een bedrijfsplan te komen, liefst voor de komende vijf jaar.
Een bedrijfsplan? Ik ben een boek aan het schrijven. Dat is alles.
Carmiggelt had een vriend die in zulke gevallen, waarin hem werd verzocht om opgave te doen van het inkomen, gewoonweg de brief terugstuurde, met de op de envelop geschreven woorden: Is reeds lang overleden.
Helaas, die mogelijkheid is ons niet meer gegund. Daarvoor zitten wij in veel te veel, aan elkaar gekoppelde databanken.
| |
| |
Straks zal ik mij nog moeten verantwoorden. Daar gaan we langzamerhand naartoe. ‘U had toch veel vaker lezingen kunnen geven?’ zal mij worden gevraagd. ‘U had toch kunnen voorzien, meneer Remmerts de Vries, dat een dergelijk onderwerp aan generlei behoefte voldoet?’ ‘U had toch kunnen begrijpen dat u met een dergelijke, teruggetrokken houding geen aansluiting vindt bij een groter publiek?’
Ik overdrijf nu misschien een beetje, maar enigszins geërgerd ben ik wel. Waar is die idiote gedachte van vraag en aanbod waar het boeken betreft vandaan gekomen? Waarom, bedoel ik, beseft men hoegenaamd nooit dat literatuur een aanbod is, dat zelf een vraag schept...?
En waarom moeten we er telkens weer opuit? Waarom, bedoel ik maar, lijkt het zo te zijn dat de persoon belangrijker is geworden dan zijn boek...?
Dat laatste - daar heb ik weer een punt van belang.
Het gaat tegenwoordig érg om de persoon. En het is dan ook logisch dat dat eerste, uiterst middelmatige boek van Madonna een wereldwijde bestseller is geworden. Logisch dat Joep van 't Hek of Paul de Leeuw er zo nu en dan wat bijbeunen met een uit de losse pols gefabriceerd verhaal. Logisch dat beroemdheden menen dat je ‘altijd nog even een kinderboek kunt maken.’
En ergens begrijp ik dit ook nog; ergens begrijp ik wel dat men zulke boeken koopt, bedoel ik. Want onze voorkeuren gáán tenslotte uit naar persoonlijkheden.
Niet naar bepaalde genres. Niet naar stromingen. Ik geloof dan ook niet in cross-overboeken of in al te specifieke doelgroepen. Er zijn stomweg bepaalde schrijvers waar ik wel van hou. Schrijvers wiens toon mij aanspreekt. Schrijvers die mij door hun woordgebruik en hun gedachten iets te vertellen hebben. Eigenlijk maakt het mij dan niet zo erg meer uit waarover die schrijvers mij vertellen.
Is dat in zijn algemeenheid nog steeds zo? Gaat dat nog op?
Men houdt van wat men kent.
Alleen schijnt men steeds minder te kennen.
De keuzes lijken zich steeds meer te vernauwen. Dat is vreemd, want je zou zeggen dat men, dankzij internet, dankzij die reusachtige modderlawines van informatie, toch steeds méér zou moeten leren kennen.
Maar het tegendeel lijkt waar te zijn.
| |
| |
En als ik mijn dochter weer eens meesleep naar een expositie van de schilderijen van Munch of naar een duingebied waar wij naar reeën gaan kijken voel ik mij zo langzamerhand een wat vervreemde, ouderwetse fanatiekeling.
Ik had popster kunnen worden. Ik heb daar erg mijn best voor gedaan, en misschien had ik dat door moeten zetten, net als Madonna. Eerst popster worden - daarna boeken gaan publiceren.
Maar zo is het niet gegaan en ik was tenslotte toch heel blij dat ik niet weer telkens moest verschijnen in Ons Honk in Twijzelerheide of in de Bollenschuur van Appingedam om daar ‘mijn ding te doen’ voor een met bier gooiend publiek van comazuipers. Ik was schrijver geworden, dacht ik ooit - en dus kon ik lekker thuis blijven en nadenken over het leven en in ere oud worden...
Ik klaag zeer zeker niet! Dat 't maar duidelijk is.
Maar een weinig jaloers ben ik soms wél. Een aantal van mijn boeken is bekroond, en dat is heerlijk. Maar zijn die boeken nog verkrijgbaar? En zullen ze nog een flinke tijd verkrijgbaar blijven...?
Wat mij dan telkens weer opvalt: veel van die oude klassiekers zijn nog wél in de winkel verkrijgbaar, en worden zelfs telkens weer opnieuw uitgegeven.
Waren die boeken dan zoveel beter?
Nee, natuurlijk niet. Nogmaals, er worden geweldige boeken gemaakt, ook nu. Alleen hun openbare leven is dikwijls maar van korte duur. Het lijkt nu voortdurend zo te zijn dat alleen Gloednieuw en Klassiek nog enige waarde hebben. En alles wat zich daartussen bevindt - en dat is véél! - is weggeraakt, verwaaid, tot stof geworden.
| |
| |
Dit zal misschien veranderen. Want nogmaals, uitgevers zijn overal bezig om ook hun oudere bestanden, om al die weggezakte boeken, te digitaliseren. Zodat ze weer verkrijgbaar zullen worden. Misschien zelfs via Printing On Demand.
Maar op dit ogenblik is dat nog niet het geval; en het is zeker de vraag of dit voor de schrijvers in kwestie ook daadwerkelijk wat zal gaan opleveren.
En het is daarom dat wij, schrijvers en illustratoren, maar door moeten gaan, boek na boek, na optreden, na column, na kort doch pakkend verhaal in dat kostelijke low-budget-tijdschrift dat niet veel kan bieden, maar ach, het is toch een prachtige reclame dat u erin staat?
Ik ben niet naar Nieuw Zeeland vertrokken (ook al heb ik wél die vuilniszakken naar buiten gedragen). Lang naar de zee staren, daar heb ik namelijk al jarenlang geen tijd meer voor.
Wat kunnen wij hieraan doen? Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat het leven minder vol wordt?
Ik zei het al: Kijk niet langer naar het nieuws. Liever nog, kijk helemaal geen tv meer. En gooi morgenochtend nog uw bedrijfsplannen in de prullenbak.
En laten wij daarmee dan maar zonderlingen worden. Dat zal zo slecht niet zijn.
Want wij, de schrijvers én de uitgevers, moeten niet weten wat er speelt - men moet weten wat er in ons speelt. Het gaat om ons, denk ik. Wij zijn, als schrijvers, als het goed is, in staat om onbetreden wegen in te slaan; om nieuwe gedachten te verkennen en uit te werken.
Wij zijn het aanbod, dat de vraag zou moeten scheppen. En wij moeten niet de maatschappij kennen - de maatschappij moet ons leren kennen.
Die omkering is de crux van mijn verhaal, denk ik.
De boekenverkoop is inmiddels gezakt naar het niveau van zes jaar geleden. Eigenlijk is dat zo gek nog niet. Eigenlijk worden er dus nog steeds heel veel boeken verkocht, en die opgewekte boekhandelaar aan het begin van mijn verhaal had dus niet helemaal ongelijk.
Maar men is angstig. En men neemt over het algemeen aan dat dit niveau nog verder zal gaan inzakken.
Ik ben wat dat betreft blij dat ik niet nu wil beginnen met schrijven; want er zal minder uitkomen aan nieuwe titels, de komende tijd. De uit- | |
| |
geverijen zijn aan het indikken. Mensen worden ontslagen, kleine uitgeverijen fuseren met elkaar. Die middeleeuwse staat van zijn, waarover ik het helemaal in het begin had, is dus niet alleen al ingetreden, maar zelfs dreigen bedrijven nu kleiner te worden, of geheel te verdwijnen.
Het moet dus anders.
Iemand die er verstand van heeft zei me: ‘Schrijvers moeten vooral niet zo bang zijn voor die nieuwe media. Schrijvers moeten niet gaan zitten jammeren. Ze moeten op een creatieve manier aan de slag, met tekst, met filmpjes, met tekeningen, met geluid, met alles wat ze maar willen.’
‘Maar verdienen ze hier dan ook nog iets aan?’ vroeg ik (want ik kan heus wel praktisch denken).
‘Dat komt wel,’ zei mijn raadgeefster. ‘Er moeten nieuwe wegen worden gevonden.’
Ik denk dat vooral dat laatste waar is.
Ik zie die nieuwe wegen nu voornamelijk als een nog grotendeels oningevulde ruimte. Het is zeker griezelig om een nog lege ruimte te betreden. Het is altijd moeilijk om die, als een van de eersten, in te moeten vullen.
En natuurlijk heb ik me meteen afgevraagd: hoe leeg is die nieuwe ruimte eigenlijk?
Ik ben gaan rondkijken en heb ook hier alweer de nodige totaal nieuwe uitingsvormen gevonden. Zo zijn er in het buitenland al de nodige boeken met Augmented Reality (oftewel Toegevoegde Realiteit).
Er zijn boeken met bewegende letters.
En je hebt tablets waartegen je kunt tikken of die je kunt kantelen, waarna een verhaal tot leven komt.
Maar men is toch nog voornamelijk overal hard aan het onderzoeken wat er mogelijk is. Men is de nieuwe mogelijkheden aan het verkennen. En het aardige en interessante is wel dat we hier toch dingen kunnen gaan doen naar eigen goeddunken. Dat we, bedoel ik, volkomen nieuwe terreinen en toepassingen kunnen gaan onderzoeken; dat we hier een mogelijkheid hebben om pioniers te zijn.
Feitelijk staan we dus nu voor een vreemde splitsing, in onszelf. We houden allemaal van boeken - en tegelijkertijd worden we steeds meer gedwongen om ons bezig te houden met andere dingen dan boeken - om
| |
| |
aldus nog iets van de boeken die we willen maken te bewaren voor de toekomst.
De wereld zal wel blijven verlangen naar onze zieleroerselen. Want wij leerden lezen voordat we leerden vertellen. De vroegste mensen leerden diersporen te ontcijferen, nog voordat ze daarover konden praten.
Uit die sporen kon men vele dingen opmaken. Hoeveel en wat voor dieren er waren langsgekomen; maar ook gegevens over voedsel, over het vinden van drinkwater en over eventueel dreigend gevaar waren hieruit te ontcijferen. Lezen zit dus diep in onze genen verankerd.
En ik weet daarom wel zeker dat men altijd weer op zoek zal gaan naar nieuwe verhalen, nieuwe uitingen, naar werkelijk persoonlijke oogpunten.
En daarom denk ik dat wij, de schrijvers én de uitgevers, onze milde krankzinnigheid zoveel mogelijk de voorrang moeten gaan geven. Daarom denk ik dat we nu, in beginsel, beminnelijke zonderlingen moeten worden. Kopstukken met humor. Relativerende, ontregelende excentriekelingen. Wegbereiders.
Met andere woorden: Eigenlijk moeten we dit als kinderen gaan benaderen.
Mijn dochter houdt van computers. Dat is nu al duidelijk. Als ze de kans krijgt ramt ze vrolijk op het toetsenbord.
Ze staat er, kortom, voor open. Ze ziet een computer vooralsnog voornamelijk als een soort van wondermachine waarop je alles kunt zien wat je wilt. Maar op den duur, dat weet ik zeker, zal ze ook dingen via een toetsenbord gaan maken.
Kinderen houden bovendien, dat is me vaak opgevallen, van lege ruimtes die ze zelf mogen gaan invullen.
Wij, de schrijvers en ook zeker de uitgevers, wij aarzelen nog teveel. Dat is tenminste wat ik hier, in Nederland, om me heen ervaar. Natuurlijk zijn er illustratoren aan het werk op beeldschermen. En natuurlijk komen er boeken uit die voorzien zijn van een cd of dvd. We maken al gebruik van de sociale media. En er worden apps gemaakt, zeer zeker, steeds meer, ook van mijn boeken. Er zijn digitale voorleesprogramma's. En zelfs zijn er al de nodige digitale boeken waarin we kunnen ronddwalen. We hebben, kortom, wel wat eerste stappen gezet.
Maar we zullen nog veel verder moeten gaan. Het aanschaffen van een tablet zal spoedig relatief goedkoper blijken te zijn dan het aanschaffen
| |
| |
van een boek. Voor een echt boek zijn er nog altijd drukkers nodig, en papier en een ouderwets distributiekanaal. Maar als schrijvers eenmaal op grote schaal doorkrijgen dat het ook anders kan (en ook dat proces is al gaande), bestaat er de kans dat ze de uitgever zullen gaan omzeilen. Het enige wat je dan nog voor je product moet inschakelen is een S.E. O, oftewel een Zoekmachine Optimalisator. Dit nieuwe beroep bestaat inmiddels, er zijn bureaus die je kunt inschakelen om ervoor te zorgen dat je ook makkelijk gevonden kunt worden op het internet.
Uitgevers maken hier, zo is mij verteld, door middel van de ingevoerde techniek, al gebruik van. Een goede eerste stap. Maar er zullen nu nog meer van dat soort stappen genomen moeten worden, bijvoorbeeld in de richting van de sociale media.
Want het zijn de uitgevers die ervoor moeten gaan zorgen dat wij, de schrijvers, zichtbaar worden in de digitale wereld. Het zijn tenslotte toch die uitgevers die al het basismateriaal - de verhalen waar het nog steeds om draait - tot hun beschikking hebben.
Wij, de schrijvers en de uitgevers, hebben de ruwe diamanten in handen. De gedachten. De basis waar alles op steunt.
Maar willen we er wat van maken, dan zal dit drastischer moeten worden aangepakt. Gekker, onbevangener, eigener - kinderlijker, als u wilt.
Of, om het poëtischer te stellen: we moeten ons meer naar binnen gaan richten dan naar buiten.
Het lijkt een contradictie; maar zo zal er, denk ik, uiteindelijk weer wat rust kunnen komen in onze oververhitte werkdagen. Wij, de schrijvers, hebben rust nodig. En die rust zullen we alleen verkrijgen als we wat minder trachten om mee te doen.
En nogmaals, dit lijkt een tegenspraak op zich: we zullen wat minder moeten trachten om achter eventuele trends aan te hollen; we moeten juist gaan proberen om nieuwe trends te gaan maken.
Zonderlingen, dat garandeer ik iedereen uit ervaring, worden bovendien in beginsel door niemand op- of teruggebeld; en, geloof me, ook dat is al een grote winst.
Ik zal door blijven schrijven. Natuurlijk. Wat moet ik anders met mijn dagen? Daarbij maak ik al tijdenlang muziek en maak ik films en maak ik
| |
| |
schilderijen. En al jarenlang speel ik met de gedachte om al die uitingen ineen te voegen tot iets volkomen nieuws, tot een totaal-werkstuk. Iets eigenzinnigs dat er nog niet is. Ik heb iets dergelijks al enkele malen voorgesteld bij een uitgever - maar heb tot nog toe telkens bot gevangen. Men heeft het kortom nog niet aangedurfd om daar iets mee te doen.
Díe angst moet veranderen in durf. Daarin moet worden geïnvesteerd. Want er zijn zoveel nieuwe media die nu tot onze beschikking staan.
Ik zie hier boeken voor me met eindeloze links naar de onderwerpen waar ze over gaan.
Met stukken achtergrondgeluid, of met de muziek die op dat moment van toepassing is.
Je zou, als je op bepaalde woorden klikt, series foto's kunnen tonen; en die foto's zouden weer een deel kunnen zijn van het verhaal wat op dat moment verteld wordt.
Eerlijk gezegd, na al het geklaag over deze vluchtige tijd: het lijkt me enig om dat soort dingen te gaan uitproberen.
En ik twijfel er niet aan of daar komt, na het nodige geëxperimenteer, na het nodige vallen en opstaan, ook iets revolutionairs uit.
Iets verkoopbaars bovendien.
In concreto komt het hier op neer: stel, ik heb dat uitzonderlijke digitale boek gemaakt. En stel dat mijn uitgever ook bereid is om dit uit te geven.
Dan zal mijn uitgever dit boek om te beginnen onder de aandacht moeten brengen. Dát is nu eenvoudiger geworden, want dit kan via internet. Op een site kunnen filmpjes worden geplaatst, of stukken uit dat nieuwe boek. Die site is heel belangrijk; daar moeten voortdurend nieuwe dingen op worden geplaatst die echt de moeite waard zijn om te volgen voor een lezers-community (die, kortom, moet worden aangekweekt).
Dat nieuwe boek van mij zal alleen maar digitaal verkrijgbaar zijn; en dus zal het als geheel goedkoper zijn dan een ouderwets boek. Enigszins goedkoper, in ieder geval - dit zal nodig zijn, omdat mensen nu eenmaal minder willen betalen voor een digitaal boek dan voor een papieren boek.
Echter, de winst die hier gemaakt kan worden zal toch redelijk kunnen zijn, want er hoeft niet meer te worden geïnvesteerd in papier en distributie.
Mijn nieuwe boek zal besteld kunnen worden online. En vrij snel hierna zal er iemand mijn nieuwe boek op internet zetten, waardoor dit gratis is te downloaden.
| |
| |
Is dit erg?
Misschien niet direct. De meningen hierover verschillen. Maar voor de redelijke prijs die er gevraagd wordt (een prijs die nog niet is vastgelegd door de overheid) zal het overgrote deel van de mensheid mijn boek waarschijnlijk toch liever ‘netjes’ kopen - want dit is nou eenmaal veiliger en betrouwbaarder.
Mijn uitgever zal ervoor moeten gaan zorgen dat ik dus zichtbaar ben, én dat mijn boek uiterst gemakkelijk op te vragen is, eigenlijk overal; want mensen willen in deze tijden nu eenmaal onmiddellijk worden bediend; en dit dus, om maar iets te noemen, ook tijdens een treinreis van Maastricht naar Utrecht.
Dit is dus het model waaraan nu wordt gewerkt, en dat er inmiddels al min of meer ís. Dat nu dus verder moet worden ingevuld met nieuwe werkstukken die het goede van het nieuwe zullen verenigen met het bestaande. Waarbij ik nog kan verklappen dat er in Nederland in ieder geval al één zo'n nieuw boek is gemaakt (namelijk Alles ruikt naar Chocola, van Sidney Vollmer).
Speciaal voor deze lezing heb ik nu ook iets kleins gemaakt; het is niet gemonteerd, het is nergens te downloaden.
Het gaat over mijn dochter, dat leek me passend. Carmiggelt schreef tenslotte regelmatig over zijn kinderen - dus waarom zou ik dit niet mogen doen, nietwaar?
| |
De blik van Lynn
Nooit ben ik vermoeider geweest dan de afgelopen jaren, dat jij bij ons kwam wonen.
| |
| |
En als ik nu zou sterven, zou ik je kunnen zeggen: ik heb je lief om alles wat ik je gegeven heb.
Maar dat is maar een klein gedeelte van de waarheid.
Voorovergebogen staan we te staren naar een aantal spinnenwebben in de struiken.
‘Mag niet aanraken,’ zeg jij.
‘Nee,’ zeg ik, ‘dat vinden spinnetjes niet fijn.’
Waarop je je boterham gooit in zo'n web.
‘Dát vinden ze wel fijn.’
| |
| |
Wat later, op de fiets, begint het dan te regenen. Je hebt een glazen potje bij je, dat hou je omhoog. Na enkele minuten draai je het deksel op het potje.
‘Ik heb 't,’ zeg je.
En thuis eten we garnalen. Je kijkt met argwaan in de richting van mijn bord.
‘Dat mag niet,’ zeg je. ‘Dat mag jij helemaal niet eten.’
‘Waarom niet?’ vraag ik.
Als antwoord haal je een bakje met water uit de keuken. Daar leg je de losgetrokken koppen in.
‘Ze moeten in het water,’ zeg je. ‘Daar zijn ze veilig.’
Ik heb je lief om alles wat je me laat zien. Omdat je me de wereld door jouw ogen toont. Omdat dit andere ogen zijn dan die oude, die ik zo goed ken.
| |
| |
Ik heb je lief om die closetrol, die je me gaf, vlak voordat ik wegging.
‘Die moet je meenemen naar huis,’ zei je. ‘Het is een verrekijker. Daar kun je mij altijd door zien.’
Meerdere malen heb ik de aandrang gehad om te vluchten, maar daar was het te laat voor; want overal, in elke wolk of volle maan, zou ik je gezicht herkennen.
En overal zou jij me kunnen volgen, want ook jij bent in het bezit van zo'n magische closetrol.
Nee lieverd, je mag geen stickers plakken op de poes.
| |
| |
Het feit dat ik hier als trotse vader voornamelijk foto's heb getoond van mijn dochter, dat zal inmiddels duidelijk zijn, dient ter onderstreping van alles wat ik net heb beweerd. Het is bedoeld als een bibberig voorzichtige poging tot iets wat niet gebruikelijk is.
Het feit dat er mensen de tijd hebben genomen om naar me te komen luisteren, geeft me gelijk; het bewijst me dat mensen bereid zijn om iets aan te horen dat ze nog niet kenden.
En daar zijn we dan. Ik ben in staat om mijn stem te verwoorden - en mijn uitgever blijkt, nog steeds, in staat te zijn om ook mijn nieuwe producten te verkopen. Dat stemt me hoopvol. En het ondergraaft ook weer, gedeeltelijk, het verhaal dat ik hier heb staan houden. Want veel van mijn collega's schrijven natuurlijk al jarenlang eigenzinnige en zelfs hoogst zonderlinge boeken.
Maar, zoals ik al zei, bij elke bewering, ook degene die ik zelf doe, denk ik onmiddellijk aan het tegendeel. En het aardige is dat ik dan ook een lezing had kunnen houden waarin ik het volkomen tegenovergestelde had kunnen beweren van alles wat ik nu zo hartstochtelijk heb staan verdedigen...
Hoe dan ook, ik ben er, zo om me heen kijkend, van overtuigd dat we zullen kunnen blijven scheppen.
En anders beginnen we gewoon een vrolijk amusementsbedrijf. Want getraind in het vermaak zijn we inmiddels zeker.
|
|