Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 26
(2012)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |||||||
Op de sporen van een echt mentsj
| |||||||
[pagina 121]
| |||||||
hand tot een ‘nationale stichtingsmythe’ getransformeerd, die als integraal bestanddeel van de Duitse identiteit het heden in historisch perspectief verklaart (Assmann, 2007, p. 52). Veel van de tegenwoordige gedrags- en denkwijzen van de Duitsers kan vanuit dit bijzondere perspectief verklaard worden.Ga naar voetnoot3 Het onderliggende motief is de wil om zich van het nazi-verleden te distantiëren en voor discontinuïteit te zorgen. Een van de voornaamste collectieve opdrachten van de Duitsers is om deze stichtingsmythe, samengevat in de ‘Nooit-meer-Auschwitz’-leus (Adorno, 1970), aan toekomstige generaties door te geven. Naast het onderwijs wordt vooral de kinder- en jeugdliteratuur gezien als een belangrijk middel om deze maatschappelijke opdracht te realiseren. Dit berust vooral op de invloed van het pedagogische systeem,Ga naar voetnoot4 hoewel deze pedagogie in de afgelopen jaren minder moralistisch lijkt te zijn geworden en de lezer in toenemende mate de ruimte geeft zijn eigen les uit de tekst te trekken (Jung, 2010). Daarnaast markeert de periode van het nationaal-socialisme, zoals eerder vermeld, ook in de wereldgeschiedenis een belangrijk keerpunt. De gruweldaden van de nazi's, de zes miljoen vermoorde joden en de op het hele Europese continent aangerichte ravage vormen inmiddels de kern van een transnationale herinnering. In het bijzonder wordt de Holocaust vaak als een ‘verbreken van de ontologische zekerheid’ (Diner, 2007, p. 13) gezien of - in navolging van de onsterfelijke woorden van Jean Améry - als een verlies van het ‘vertrouwen in de wereld’Ga naar voetnoot5 geïnterpreteerd en beschreven. Het verlies van het kinderlijke oervertrouwen dat de wereld in de kern goed is, van het vertrouwen dat er bepaalde sociale contracten bestaan waardoor de zwakken door de sterken gespaard en - zo nodig - beschermd worden; het vertrouwen dat de mens in een wereld leeft, die niet alleen door (sociaal-)darwinistische principes beheerst wordt, maar | |||||||
[pagina 122]
| |||||||
ook van menselijkheid en goedwillendheid getuigt. Dit verlies is misschien wel de zwaarste erfenis van het ‘Derde Rijk’. In haar nieuwe roman Een boek voor Hanna (2011) daagt Mirjam Pressler deze sombere erfenis uit door aan de lezer te vragen of het vertrouwen in de wereld na de ervaren gruweldaden daadwerkelijk en onherroepelijk verloren is gegaan. Ofwel, of er niet toch nog een vleugje hoop zou kunnen bestaan. Aanleiding hiervoor was de recente dood van Hanna B., een vriendin van de schrijfster, die Pressler ruim dertig jaar geleden in een kibboets in Galilea had leren kennen. Volgens de auteur was Hanna een echt mentsj, waarmee in het Jiddisch op de goedheid en menselijkheid van die persoon gealludeerd wordt. ‘Ik heb me altijd afgevraagd,’, aldus Pressler in het voorwoord, ‘hoe ze de vrouw is geworden die ze was, na alles wat ze heeft moeten doorstaan [...]: hoe kon een meisje dat zoveel ellende meemaakte en er bijna aan onderdoor ging, later uitgroeien tot zo'n krachtige, warme, hartelijke en gelukkige jonge vrouw?’ (p. 7-8). De schrijfster heeft er zelf geen verklaring voor, maar probeert in haar roman het geheim van Hanna op een literaire manier te ontrafelen. Een boek voor Hanna is dus - de titel zegt het al - niet zozeer een boek over de reële Hanna, als wel een boek voor deze Hanna. Hanna's belevenissen en ervaringen zijn het vertrekpunt van Presslers literaire zoektocht naar licht- | |||||||
[pagina 123]
| |||||||
punten in een verhaal van duisternis. Daardoor levert ze natuurlijk ook indirect commentaar op het heden en het veronderstelde onherroepelijke verlies van het vertrouwen in de wereld. In deze bespreking wordt uiteengezet op welke manier Pressler het verlies van vertrouwen in de wereld door het nationaal-socialisme literair verwerkt en welke lichtpunten zij ertegenover zet. | |||||||
Van de Deense sprookjeswereld naar Theresienstadt: het verlies van het kinderlijke vertrouwen in de wereldIn het jaar 1939 heeft de veertienjarige Hannelore Salomon als enig doel het nationaal-socialistische Duitsland zo snel mogelijk te verlaten en haar oudere zus naar het Erez Israël (Het land van Israël, een gebied dat zich uitstrekt over verscheidene landen en niet gelijk is aan de huidige staat Israël) te volgen. Maar vanwege het beleid van de Britse koloniale overheid om het aantal kolonisten in Palestina te beperken, krijgt ze slechts een uitreisvisum naar Denemarken. Met enkele andere meisjes uit haar zionistische jeugdgroep begint Hannelore haar reis naar het onbekende. Omdat Hannelore voor Deense oren te zeer naar de gehate zuiderburen klinkt, wordt haar naam veranderd in Hanna en alleen Mira, Bella, Rosa en Rachel blijven als herinneringen aan haar oude leven over. Langzaam raakt Hanna aan haar nieuwe leven gewend, maar dan vallen de nationaal-socialisten onverwachts Denemarken binnen. In oktober 1943, tijdens het joodse feest van Rosj Hasjana, worden Hanna en haar vriendinnen door de nazi's opgepakt en naar Theresienstadt gedeporteerd. Als vanzelfsprekend ontstaat er in de hel van Theresienstadt een verbond tussen de vijf meisjes, dat dieper gaat dan een oppervlakkige vriendschap. Anderhalf jaar lang ‘leven’ Hanna en de anderen in het kamp, waar ze honger, kou en ziekte te verduren krijgen. De dood hangt voortdurend als het zwaard van Damocles boven hun hoofd. De uitsluiting, de voortdurende onzekerheid en bedreigingen en de ingrijpende ervaringen in Theresienstadt zorgen ervoor dat het naïeve veertienjarige ‘popje’, zoals Hanna in het begin van het boek vaak door andere personages genoemd wordt, in de loop van het boek een jonge vrouw zonder grote illusies wordt. Het verlies van Hanna's kinderlijke vertrouwen in de wereld wordt voornamelijk weerspiegeld in haar houding tegenover de sprookjes van Hans Christian Andersen, die een belangrijk leidmotief zijn in de roman. De sprookjes worden deels slechts genoemd, deels in | |||||||
[pagina 124]
| |||||||
fragmenten geciteerd en deels in hun geheel naverteld, waarmee commentaar wordt geleverd op zowel de gemoedstoestand als op het werelden mensbeeld van Hanna. In het begin van de roman heeft Hanna een nogal naïeve kijk op sprookjes: volgens haar zouden ze ooit werkelijkheid kunnen worden. Dat geldt in het bijzonder voor Denemarken, het moederland van haar favoriete sprookjesschrijver. Het Scandinavische land is in haar voorstelling een soort sprookjeswereld, waar ze veilig zou zijn voor de bedreigingen van het nationaal-socialisme en waar alles mogelijk lijkt - zelfs dat een ‘lelijk jong eendje’ als zij (een mager joods meisje uit de lagere klasse) zich tot een mooie zwaan zou ontpoppen (p. 20). De vraag of ze niet al te oud is voor zulke verhaaltjes, schuift Hanna al snel terzijde. Zeker nadat ook de oudere meisjes van haar groep, en vooral de ‘mooie zwaan’ Mira, heel enthousiast op Hanna's visie reageren en zich welwillend bij haar sprookjeswereld aansluiten. De sprookjes bieden de meisjes de mogelijkheid om terug te gaan naar hun eigen jeugd, een vrolijk-onschuldige periode zonder angsten, zorgen en twijfels, waarin ze zich kunnen verschuilen en een hoekje van rust kunnen vinden temidden van de duistere realiteit. Een oude uitgave van Andersens sprookjes wordt Hanna's vaste begeleider in het buitenland, die haar niet alleen vermaakt, maar haar ook troost en kracht geeft. Beleeft Hanna in Kopenhagen nog de drukte van de hoofdstad,Ga naar voetnoot6 op het Deense eiland Funen vindt ze inderdaad de sprookjesachtige wereld uit Andersens verhalen terug. Het ‘Derde Rijk’ is ver weg en het levensritme op boerderij de Lindenhof wordt niet door de oorlog of recente politieke ontwikkelingen bepaald, maar door de wisseling der seizoenen en de arbeidsrituelen. En hier ervaart Hanna ook de sprookjesachtige magie van de natuur, die bij Andersen telkens weer aan bod komt. Hoewel ze af en toe wel aan de echtheid en veiligheid van deze sprookjeswereld twijfelt, geniet Hanna van haar eenvoudig leven en probeert ze de donkere gedachten aan de kant te schuiven: ‘Af en toe doken er geruchten op dat de Duitsers ook Deense joden op transport wilden zetten, maar er gebeurde niets en in de maalstroom | |||||||
[pagina 125]
| |||||||
van het dagelijks leven verdwenen deze geruchten naar de achtergrond. [...] In Denemarken was alles anders, in Denemarken heerste zekerheid. Ze [Mira] herhaalde het zo vaak dat ook Hanna het ging geloven. Maar de twijfel liet zich niet helemaal verdringen.’ (p. 147-148) De veilige, maar uiteindelijk onechte sprookjeswereld stort echter op het joodse Nieuwjaar 1943 ineen, als Hanna opgepakt wordt en naar Theresienstadt wordt gedeporteerd. Was Funen een soort oase waar ze haar kinderlijke vertrouwen in de wereld - ondanks zo nu en dan wat twijfels - over het algemeen kon bewaren, de realiteit in Theresienstadt eist snel haar tol. De aanvankelijke poging om de honger en kou te vergeten, door zich vast te klampen aan haar verbeelding, laat Hanna vlug varen.Ga naar voetnoot7 In de dagelijkse realiteit van het concentratiekamp is geen plaats meer voor naïeve kinderlijke verhaaltjes: ‘Op een keer zag Hanna dat het hoofd van een vrouw tot op de straat was gegleden en hobbelend en schokkend over het plaveisel werd gesleept. Ze keek snel weg. Het snel wegkijken was een tweede natuur geworden, omdat het in een plaats als Theresienstadt anders niet uit te houden was. Wegkijken en niet luisteren hoorden bij het nieuwe leven dat ze was begonnen. Hoe was het anders te verdragen als mannen van de SS met hun onvermijdelijke knuppels en geweerkolven op gevangenen insloegen? Vaak waren het oude mensen - ze hadden hun grootvader of grootmoeder kunnen zijn - die bloedend in elkaar zakten en met overslaande stem om genade smeekten. [...] Alles wat zich buiten Theresienstadt bevond, verbleekte en verloor alle betekenis - de vestingmuren vormden de grenzen van haar wereld. Eigenlijk dacht ze heel weinig na. Ze deed wat gedaan moest worden. Alles was enkel gericht op het meest nabije doel, en het meest nabije doel was altijd het eten, hoe slecht en ontoereikend dat ook was.’ (p. 188-189) Een hele reeks belevenissen en ervaringen - zoals de constatering dat het geweld van de SS ook oude mensen treft - zorgen ervoor dat Hanna haar | |||||||
[pagina 126]
| |||||||
kinderlijke vertrouwen in de goedwillendheid en menselijkheid van de wereld kwijtraakt. In dit proces staan vooral drie gebeurtenissen centraal: het ‘Bohušovicer Kesselappell’,Ga naar voetnoot8 het verlies van Hanna's eerste liefde en de dood van haar rolmodel en beste vriendin Mira. Terwijl het Kessel appel de algemene genadeloosheid en onmenselijkheid van het nationaal-socialistische system op zijn wreedst laat zien, raken het verlies van Marek en de dood van Mira Hanna op een ander, dieper en persoonlijker niveau. Mareks deportatie ‘naar het Oosten’, waardoor zijn dood weliswaar gesuggereerd maar niet uitgespeld wordt, is een zware klap voor Hanna. Slechts langzaam en met de hulp van haar vriendinnen - vooral van Mira - herstelt zij hiervan. Met de dood van Mira, de voormalige mooie zwaan van de groep, verliezen de sprookjes voor Hanna echter voorgoed hun betekenis. Het verhaal van Klaas Vaak kan de pijn van Mira's dood weliswaar ietwat verzachten,Ga naar voetnoot9 toch zet de rouw Hanna aan het denken over de rol die sprookjes in deze duistere wereld, waarin zelfs een plek als Theresienstadt mogelijk blijkt, nog kunnen spelen. Uiteindelijk komt ze tot de conclusie dat het met de ervaringen van het kamp eigenlijk onmogelijk is in de goedheid en menselijkheid van de wereld te geloven. De sprookjes weerspiegelen, zo concludeert ze, slechts een verouderd wereldbeeld dat in de tijd van Andersen misschien mogelijk was, maar door de verschrikkingen van het heden niet meer: ‘Hier verkommeren sprookjes tot dorre woorden die geen enkel gevoel meer oproepen. Theresienstadt maakt het iedereen onmogelijk om in dromen weg te vluchten - hier vind je geen enkele troost. Ze dacht aan het meisje met de zwavelstokjes [...]. Ze nam het kleine meisje op haar arm en ze vlogen, stralend en blij, heel, heel hoog. Er was geen kou, geen honger, geen angst-ze waren bij God. Misschien is het een steun | |||||||
[pagina 127]
| |||||||
als je in God gelooft, dacht Hanna. Waarschijnlijk was het in de tijd dat Hans Christian Andersen zijn sprookjes schreef gemakkelijker in God te geloven.’Ga naar voetnoot10 In deze laatste woorden resoneert ook een zekere nostalgie: Hanna's verlangen naar haar gestolen kindertijd en het verloren vertrouwen in een menselijke wereld. De expliciete referentie aan God, die mensen gunstig gezind is en hen in bescherming neemt, getuigt van haar definitief verloren vertrouwen. Het is een verwijzing die onmiddellijk opvalt, omdat Hanna - als seculiere Jodin - het anders nooit over God heeft. In de context van dit radicale verlies moet ook haar besluit geïnterpreteerd worden na de bevrijding Europa te verlaten en naar Palestina te emigreren. Het verloren vertrouwen in de wereld kan moeilijk hersteld worden. Hanna buigt enigszins voor (sociaal-)darwinistische principes. In haar ogen kan na Theresienstadt slechts een zelfstandige joodse natie haar bevrijden van de angst ‘zomaar voor de eigen deur’ opgepakt te worden (p. 303). Slechts op deze manier zou ze niet meer tot een minderheid, ofwel de zwakken, horen die de gunst van de meerderheid voortdurend moet verwerven. Bovendien vloeit de vastberadenheid waarmee ze dit doel nastreeft ook voort uit haar behoefte aan een echte ‘Heimat’, een plek, waar ze zich eindelijk veilig en ‘thuis’ kan voelen (p. 303). Volgens Améry wijst Heimat op zekerheid in de betekenis van een betrouwbaar begrijpen van de wereld als een stabiele orde.Ga naar voetnoot11 Het Heimatsgevoel is bij Améry een basisvoorwaarde voor een ‘waardige’ co-existentie van individu en samenleving.Ga naar voetnoot12 Een waardige co-existentie is niet mogelijk als een individu door anderen (of de hele samenleving) van dit gevoel beroofd wordt, omdat met het verlies van de Heimat ook steeds een verlies van de benodigde zekerheid verbonden is.Ga naar voetnoot13 En dit is juist wat er met Hanna gebeurt. De nationaal-socialistische rassentheorieën en de toepassing ervan hebben haar verhouding met haar geboorteland (en heel Europa) ernstig verstoord en haar van alle zekerheid beroofd. De emigratie naar | |||||||
[pagina 128]
| |||||||
Palestina is dus niet alleen een poging om haar rol als sociale buitenstaander achter zich te laten, maar ook een zoektocht naar een nieuwe Heimat.Ga naar voetnoot14 Er moet echter worden opgemerkt dat het boek toch wel een genuanceerder beeld schetst, aangezien niet iedereen in de roman hetzelfde gevoel van verlies ontwikkelt. Zo willen andere - ondanks hun ervaringen - gewoon naar hun oude Heimat terugkeren en ‘de draad van 1 oktober 1943 weer oppakken’ (p. 301). Of ze er uiteindelijk in slagen wordt in de roman niet vermeld. | |||||||
Een vleugje hoop voor de lezers: tekens van herstel van het wereldvertrouwenTerwijl Pressler Hanna's ontwikkeling van kind tot volwassene als een ontwaken uit haar sprookjeswereld beschrijft en daarmee de gebruikelijke lezing van het nationaal-socialistische verleden als een ‘verbreken van de ontologische zekerheid’ (Diner, 2007, p. 13) omarmt, spreekt de schrijfster dit vertrouwensverlies meerdere keren narratief tegen. Door enkele, goed gedoseerde lichtpunten biedt ze de lezers een vleugje hoop dat er ondanks alles toch nog goedheid en menselijkheid in de duisternis te vinden zijn.Ga naar voetnoot15 Hoewel deze lichtpunten de gruweldaden niet ongedaan kunnen maken, verzachten ze voor de lezer toch wel diens ontwaken uit zijn kinderlijke sprookjeswereld. Over het algemeen zijn er twee soorten lichtpunten te onderscheiden: historische lichtpunten, positieve gebeurtenissen die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, en fictieve lichtpunten, verzonnen verhaalelementen en gebeurtenissen. Het belangrijkste historische lichtpunt in de roman is de moedige en onvermoeibare inspanning van sommige mensen om anderen te helpen en | |||||||
[pagina 129]
| |||||||
te beschermen. Alleen hieraan is het te danken dat de meerderheid van de Deense joden uit handen van de Duitsers blijft en dat de meerderheid van de gedeporteerde joden bevrijd kan worden. Dankzij de samenwerking van de Duitse diplomaat Georg Ferdinand Duckwitz, de Deense ondergrondse beweging en de joodse organisaties konden in 1943 bij nacht en ontij zevenduizend van de ongeveer achtduizend Deense joden naar het neutrale Zweden gesmokkeld worden. Verder spelen de onderhandelingen tussen de graaf Bernadotte, het Zweedse Rode Kruis en het ‘Derde Rijk’ in het voorjaar van 1945 een bijzondere rol in het verhaal, omdat Hanna hieraan haar bevrijding uit Theresienstadt te danken heeft. Bernadotte slaagde er in het voorjaar van 1945 in zowel de politieke gevangenen als de gedeporteerde joden uit Noorwegen en Denemarken vrij te kopen in ruil voor goederen die de nazi's dringend nodig hadden. Last but not least, moeten in deze context ook de naamloze buschauffeurs worden genoemd, die met de vrijgelaten gevangenen door het oorlogsgebied naar Zweden reden en daarmee ook hun eigen leven op het spel zetten. Evenals de naamloze vissers die twee jaar eerder, namelijk voor de ‘actie’ van de nazi's, het grootste deel van de Deense joden 's nachts over de Sont naar Zweden vervoerden. Door deze historische achtergrond te gebruiken sluit Pressler aan bij een van de verzoenlijkste hoofdstukken uit de geschiedenis van het ‘Derde Rijk’ - verzoenlijk vanwege het redelijk succesvolle verzet tegen de nationaal-socialistische vernietigingspolitiek. De vanzelfsprekendheid en beslistheid van de Denen (en Zweden) die de joden te hulp schoten is een helder lichtpunt die het verlies van het vertrouwen in de wereld tegenwerkt. De redding van de Deense joden laat de lezers namelijk zien wat er wel mogelijk is als er actie wordt ondernomen en iedereen zich inspant. Een fictief lichtpunt dat hierbij aansluit en het vertrouwensverlies narratief tegenspreekt is de vanzelfsprekendheid en vrijmoedigheid waarmee sommige personages hun medemensen onvoorwaardelijk helpen. De boer en boerin van de Lindenhof zijn hier een goed voorbeeld van. Zonder voorwaarden te stellen had de boerin jaren eerder de dienstmeid Bente in dienst genomen, terwijl het bijgelovige plattelandsvolk daar vanwege haar uiterlijk afwijzend tegenover had gestaan (p. 134-135). De onbevooroordeelde houding van de boerin werd beloond, want Bente bleek een ijverige, zielsgoede en trouwe dienstmeid. Dezelfde vrijmoedigheid en onbevooroordeeldheid liet ook de boer zien toen hij ‘meteen ja [zei] toen de dominee hem vroeg of hij een joods meisje uit Duitsland in huis wilde | |||||||
[pagina 130]
| |||||||
nemen [...] hoewel hij geen joden kende’ (p. 135). Deze vanzelfsprekendheid doet denken aan het Bijbelse verhaal van de barmhartige Samaritaan. De Israëlische filosoof Avishai Margalit interpreteert de aard van die hulp als volgt: ‘Our countrymen engage our sympathy more than foreigners do. [...] The beauty of the Good Samaritan story is to show that [...] the one who is the true neighbor and who responds to suffering is not the one who bears those features [of similarity and familiarity]. In my reading of the story, the Levite, as a fellow Jew, was a neighbor of the wounded Jew who neglected his ethical duty. The Samaritan, on the other hand, was not a neighbor and had no ethical duty. Yet, he responded to a moral duty - and arguably went beyond his moral duty - to help and give comfort to a fellow human being despite being a stranger.’ (Margalit, 2004, p. 43-44) In overeenstemming met deze interpretatie zou je dus kunnen stellen dat de boer - net als de Samaritaan - niet uit plicht, maar uit pure goede wil en menselijkheid handelt. Hij biedt niet als Deen een andere Deen onderdak aan, wat volgens Margalit zelfs zijn ethische plicht zou zijn, maar hij verleent zijn hulp zonder voorwaarden aan een joods meisje, een vreemde. Even vanzelfsprekend blijkt de solidariteit die Hanna en haar vriendinnen in Theresienstadt tonen. Ondanks de honger en de kou delen ze alles eerlijk met elkaar als een van hen bijvoorbeeld een extra portie eten of een warm kledingstuk heeft kunnen bemachtigen. Zulk gedrag getuigt van een bijzondere innerlijke kracht op een plek waar één extra portie of één warme trui het verschil tussen overleven en sterven kan maken. Geen nieuw thema trouwens, ook in andere literaire verwerkingen van de holocaust is de strijd tussen de eigen menselijkheid en de overlevingsinstincten vaak gethematiseerd.Ga naar voetnoot16 In Een boek voor Hanna is het juist deze uitzonderlijke solidariteit die alle hoofdfiguren in leven houdt - of beter, allen behalve Mira. Met uitzondering van een korte periode na Mira's dood stellen de meisjes zich niet eens de vraag of ze het weinige dat ze | |||||||
[pagina 131]
| |||||||
hebben met elkaar zullen delen. Zo maakt Hanna nogal autoritair korte metten met een ruzie over een pullover: ‘“En nú is het uit!” brieste ze tegen de beide kamphanen. “Zijn jullie nou helemaal gek geworden?” Ze pakte de grijsgroene pullover en gaf hem aan Rosa. “Geen van jullie beiden krijgt hem. En hou eindelijk eens op met dat stompzinnige geruzie. Ons leven is al zwaar genoeg, dat trekken we echt niet [...].”’ (p. 261) De andere meisjes accepteren deze nieuwe, sterke Hanna zonder tegenspraak (het popje van het begin is voorgoed verdwenen) en zien in haar hun nieuwe inofficiële aanvoerdster - een rol die Mira ervoor heeft bekleed. Verder is ook de prille liefde tussen Hanna en Marek een fictief lichtpunt dat het verlies van vertrouwen in de wereld tegenspreekt. Door haar eerste, echte verliefdheid komt Hanna in een nieuw soort sprookjeswereld terecht, een wereld die haar zelfs de barbaarsheid om haar heen gedeeltelijk doet vergeten: ‘Het was een roes. Hanna had het gevoel dat ze alleen nog maar voor deze afspraakjes leefde - alles wat ertussendoor gebeurde, verloor aan betekenis, zelfs de honger knaagde minder. Het was alsof de hunkering naar Marek, naar deze nieuwe, overweldigende gevoelens, al het andere verdrong. [...] Het was een fantastisch voorjaar, ondanks het werk, ondanks de honger en het ongedierte, dat met het warme weer explosief toenam. Hanna zweefde in een soort droom. Ze had niet alleen het gevoel uit twee personen te bestaan die naadloos in elkaar overgingen, maar ook in twee werelden te leven, waarvan de ene zo onwerkelijk en onbegrijpelijk was als de andere.’ (p. 226, 228) De terugkomst van het sprookje naar Hanna's wereld maakt duidelijk dat Hanna zich weer door een sprookje laat meeslepen. Wanneer Marek het Tsjeschische sprookje Brundibár vertelt, dat binnenkort door kinderen uit het kamp opgevoerd zou worden, merkt ze op: ‘[W]e zijn een eiland, ik aan het hoofdeinde van het bed, Ursula aan het voeteneinde, en daar- | |||||||
[pagina 132]
| |||||||
tussen Marek op een stoel, voorgebogen, met zijn ellebogen steunend op het bed. We zijn een eiland in het treurdal.’Ga naar voetnoot17 Marek is voor Hanna niet alleen een metaforisch, maar ook een letterlijk lichtpunt in de duisternis van Theresienstadt. Hanna ziet hem namelijk voor het eerst wanneer ze met tyfus in het kampziekenhuis ligt en er uit de grijze wolkenwereld van haar koortsdromen steeds weer een ‘engel’ komt opduiken. Het is Marek, wiens engelachtigheid ook in het vervolg van het verhaal telkens weer benadrukt wordt: ‘Plotseling schoot haar te binnen waar ze eenzelfde soort gezicht al eens had gezien: in Kopenhagen, op de afbeelding met de gouden lijst die in het atelier van Jesper en Marie Sørensen aan de muur tussen de beide ramen hing. Op de afbeelding leidde een in wapperende doeken geklede engel een klein meisje over de smalle plank die over een onstuimige beek lag, waaruit gevaarlijke rotspunten omhoogstaken.’ (p. 206) Als haar persoonlijke beschermengel geeft Marek Hanna, vanaf het moment dat ze in het ziekenhuis terechtkomt, de rust, de kracht en het vertrouwen die ze nodig heeft om het kamp te overleven. Na haar bevrijding waardeert Hanna deze prestatie zelfs expliciet, door hem haar ‘beschermengel’ te noemen (p. 292). Dit uitermate belangrijke lichtpunt in Presslers roman sluit aan bij het leidmotief van de sprookjes. Het sprookje van de standvastige tinnen soldaat loopt als een rode draad door het verhaal en is een metafoor voor Hanna's reis naar het onbekende. Net als de tinnen soldaat lijkt Hanna de speelbal van vreemde krachten te zijn, maar de vele dreigende gevaren toch het hoofd te bieden. En hoewel Hanna soms wel geneigd is de strijd tegen deze krachten op te geven, blijft ze - net als de tinnen soldaat - standvastig en toont ook in de duisternis goede wil en menselijkheid | |||||||
[pagina 133]
| |||||||
tegenover anderen. Ondanks enkele momenten van pure wanhoop, vooral na het transport van Marek en de dood van Mira, blijft ze zichzelf altijd trouw, sterker nog, ze overtreft zichzelf als ze na Mira's dood ten slotte het heft in handen neemt als inofficiële aanvoerdster. Aan het einde van Andersens sprookje smelt de tinnen soldaat tot een klomp, die de vorm van een hart krijgt. Ofschoon de wereld hem niet goedgezind is en hij - letterlijk en figuurlijk - keer op keer de duisternis het hoofd moet bieden, laat hij zich niet door de omstandigheden veranderen. Integendeel, hij doorleeft zijn bestaan tot aan het einde met waardigheid en een goed hart. Je zou hetzelfde ook over Hanna kunnen zeggen, die door haar ervaringen in het ‘Derde Rijk’ wel veranderd is in de manier waarop ze naar de wereld kijkt, maar zichzelf en haar principes trouw blijft. Theresienstadt heeft haar waardigheid en haar goede hart niet kunnen vernietigen, net zo min als het hart van haar sprookjesachtige pendant door het vuur vernietigd kon worden. De ervaring dat de wereld al te zeer door (sociaal-)darwinistische principes wordt geregeerd, belemmert haar niet zelf een licht in deze ellende te zijn. Ze was en bleef een echt mentsj. | |||||||
De erfenis van Hanna B.: een conclusieMirjam Pressler pakt in haar nieuwe roman Een boek voor Hanna de - misschien zwaarste - erfenis van het ‘Derde Rijk’ aan: het verlies van vertrouwen in de wereld. Moeten wij na de verschrikkelijke ervaringen van de systematische en bureaucratisch georganiseerde massavernietiging iedere hoop op de menselijkheid van de wereld laten varen? Of zijn er misschien toch wel tekens, lichtpunten, die nog een vleugje hoop geven? In haar roman spreekt Pressler de interpretatie van een ‘verbreken van de ontologische zekerheid’ (Diner, 2007, p. 13) en van een algemeen verlies van vertrouwen in de wereld niet tegen. Integendeel, de roman vertelt in alle duidelijkheid het verhaal van dit verlies bij de hoofdfiguur. Toch wordt dit ‘ontwaken uit de sprookjeswereld’ door enkele, goed gedoseerde lichtpunten tegengewerkt. In een roman die een donkere beschrijving van het nationaal-socialisme levert, en de wereld van toen haarscherp en met grote intensiteit beschrijft, geven zowel de historische achtergrond als fictieve gebeurtenissen en figuren in het verhaal de jonge lezers aanleiding tot een vleugje hoop. Niet alles is vergeefs, zelfs op momenten van diepste donkerheid zijn telkens weer lichtpunten aan te treffen. | |||||||
[pagina 134]
| |||||||
Deze behoedzaam positieve boodschap van de schrijfster heeft niet alleen te maken met het feit dat ze voor jongeren schrijft. Dit wordt duidelijk als men een blik werpt op haar andere boeken, waarin ze weliswaar rekening houdt met de leeftijd van haar lezerspubliek, maar toch de ‘waarheid’ niet verzwijgt. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat Pressler een van de voornaamste Duitstalige auteurs van de zo geheten ‘nacht-literatuur’ wordt genoemd, literatuur waarin auteurs, personages en lezers een existentiële grenservaring opdoen. ‘Omdat er,’ aldus Christine Knödler (2004), ‘ervaringen zijn die té fundamenteel en té extreem zijn om ze te relativeren. Er is maar één alternatief: vertellen of niet vertellen. Meedogenloosheid is [...] het programma. En deze gaat hand in hand met onbehoorlijke eisen aan de lezers - zowel op inhoudelijk als ook op formeel vlak’ (p. 5-6). Tot deze eisen van de nacht-literatuur behoort vaak ook het nadenken over het verhaal en er een eigen les uit trekken. Dat doet Pressler ook met Een boek voor Hanna. Zoals Hanna B. het vertrekpunt van Presslers literaire zoektocht was, zo zijn de hoopgevende tekens in haar roman een vertrekpunt voor de lezers om na te denken over hun houding tegenover het naziverleden en de erfenis ervan. Laten ze het vertrouwen in de wereld helemaal varen, zoals door de naoorlogse leeswijze vaak gesuggereerd wordt, of blijven ze toch in dat lichtpuntje in het donker geloven? Het is een bijzondere vorm van nagedachtenis van Pressler voor de echte mentsj Hanna B.. | |||||||
Literatuur
| |||||||
[pagina 135]
| |||||||
|
|