Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 25
(2011)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |||||||||||
De helden van de Opstand
| |||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||
Bij het venster De Beeldenstorm 1566 met de ondertitel Godsdienststrijd worden tien jeugdboeken aangeraden, waaronder twee non-fictie-werken, twee leesboekjes van de educatieve uitgeverij Delubas, één strip en vijf leesboeken voor lezers vanaf elf of twaalf jaar.Ga naar voetnoot2 Voor dit artikel zijn van de laatste groep drie boeken bekeken. De eerste twee zijn De val van Vredeborch van Thea Beckman (1988) en De bastaard van Brussel van Simone van der Vlugt (2005). De derde is Gebakken rat met beukenblad van Bies van Ede uit 1994. Dit boek is vanwege de spreiding in de tijd gekozen in plaats van De meester van het scherpe zwaard van Bies van Ede, dat in 2005 uitkwam en dat een vervolg op Gebakken rat met beukenblad is. Om deze drie boeken te vergelijken met oudere historische jeugdromans over het begin van de Opstand zijn vier boeken geselecteerd. De titels zijn zo gekozen dat zij zo veel mogelijk verspreid zijn over de periode 1850-1980: Adolf en Clara, of Hoe ons land een Republiek werd van P.J. Andriessen (1850), Slaet opten Trommele! van C. Joh. Kieviet (1901), Er op of er onder van W.G. van de Hulst (1922) en Jan Haring op de geuzenvloot van K. Norel (1959). | |||||||||||
History's ghostsBij het analyseren van historische (jeugd)romans wordt vaak gebruik gemaakt van de typologie van Drop (1972). Hij heeft voor de negentiende eeuw vier typen historische romans onderscheiden: de historische avonturenroman, de in de historie ingepaste roman, de psychologische historische roman en de historische ideeënroman. In de historische avonturenroman ligt de nadruk op de handeling. De personages zijn schematische karakters en lange beschrijvingen worden vermeden ten behoeve van de spanningsboog van het verhaal. De in de historie ingepaste roman is het meest didactisch gemotiveerde type historische roman. Hierin draait het in de eerste plaats om het navertellen van een historische gebeurtenis. In een poging om de beschrijvingen aantrekkelijker te maken wordt een eenvoudige romanhandeling toegevoegd. In een historische ideeënroman projecteert de auteur zijn eigen, hedendaagse geëngageerde denkbeelden op een historische gebeurtenis of personage. Dit is het meest tendentieuze type historische roman. In de psychologische historische roman | |||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||
draait het om de psychologische ontwikkeling van de personages tegen de achtergrond van een historische periode of gebeurtenis. Wesseling (1988) vult Drops typologie aan met de postmodernistische historische roman, een subgenre waarin apocriefe verhalen bij de officiële geschiedschrijving verteld worden. Ros (2013) noemt daarnaast nog de historische thriller en literaire non-fictie. Voor het beschrijven van de ontwikkeling van het genre van de historische jeugdroman is deze indeling interessant. In het hoofdstuk over historische verhalen in de nieuwe geschiedenis van de jeugdliteratuurGa naar voetnoot3 laat Ros een verschuiving zien ‘van didactiek naar avontuur en vandaar naar engagement, psychologie en historische veelkleurigheid’, een verschuiving die ook grofweg van toepassing is op de historische jeugdromans over het begin van de Opstand. Interessanter voor de vraag naar de rol die de ‘helden’ van de verhalen, oftewel de hoofdpersonages, spelen bij het verbeelden van de gebeurtenissen voor lezers die drie of vier eeuwen later leven, is echter de typologie die Thaler (2003) opstelde. Op basis van de relatie tussen de fictionele hoofdpersoon en de factuele, historische personages, en de rol die die relatie vervult bij de identificatie van de lezer, verdeelt zij het genre van de historische jeugdroman onder in drie categorieën: the impossible encounter, the refused encounter en the encounter. Bij verhalen die behoren tot de categorie van de impossible encounter ontmoeten het fictieve hoofdpersonage en de historische figuur elkaar niet. Zij leven weliswaar in dezelfde tijd, maar behoren tot verschillende groepen, waardoor het onmogelijk is elkaar te ontmoeten. Vaak behoren de hoofdpersonen uit verhalen in deze categorie tot het gewone volk, terwijl de historische figuur zich in hogere kringen begeeft. Als ‘history's ghosts’ verschijnen de historische figuren af en toe ten tonele om het verhaal een historisch tintje te geven, maar even zo vaak bestaan zij alleen bij de gratie van het noemen van hun naam door de personages of de verteller van het verhaal (Thaler, 2003, p. 4-5). Is er sprake van een refused encounter, dan delen het fictieve hoofdpersonage en de historische figuur de setting van het verhaal en is er de mogelijkheid dat zij elkaar ontmoeten. Maar dit gebeurt niet. In deze ver- | |||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||
halen is het kind vooral de getuige van grote gebeurtenissen uit de geschiedenis. De wereld van de grote historische figuren en die van het kind schampen elkaar, maar kruisen elkaar niet. Soms krijgt de hoofdpersoon wel een kleine rol in het verloop van de historische gebeurtenissen, zoals het overbrengen van een boodschap of het meevechten in de massa. Fictie sluit een pact met de geschiedenis en er worden soms historische plots bij verzonnen, maar alleen als deze passen binnen de uitkomst van de historische gebeurtenissen (Thaler, 2003, p. 5-7). Wanneer een fictieve hoofdpersoon zich in de dichte nabijheid van een historische figuur bevindt, zij elkaar misschien zelfs ontmoeten, zoals het geval is in verhalen die behoren tot de categorie van the encounter, zullen auteurs de feitelijke informatie die zij over een historische figuur hebben meer moeten aanvullen met verzonnen of aangenomen karaktereigenschappen en manieren van doen dan bij de impossible en refused enounter. Opvallend is, volgens Thaler, dat het bij deze categorie vooral gaat om cruciale momenten in de geschiedenis, ‘moments of great crisis’. Vaak draagt de fictieve hoofdpersoon bij aan gebeurtenissen die de status quo van de samenleving van de lezer bevestigen - hij of zij bevindt zich bij een strijd of oorlog bijvoorbeeld in het winnende kamp - al zie je hier in de meer recente jeugdliteratuur wel steeds meer uitzonderingen op. Vaak speelt de historische figuur een cruciale rol bij het vinden van een plaats in de wereld door het hoofdpersonage. Zijn inspanningen worden erkend en beloond met een benoeming die een einde maken aan zijn kindertijd en zijn toekomstige plaats in de samenleving verzekeren (Thaler, 2003, p. 7-9). Vijf van de geanalyseerde historische jeugdromans hebben fictieve hoofdpersonen, twee verhalen handelen rond een of meerdere historische figuren. Een analyse van de jeugdboeken laat zien dat de jonge hoofdpersonen meestal wel in aanraking komen met historische figuren, maar dit zijn niet altijd de grote namen uit de geschiedschrijving over die tijd. Veelal betreft het mensen uit het gewone volk die door één bepaalde daad de geschiedenisboeken hebben gehaald. Dat geldt ook voor de verhalen die bestaande personen als hoofdpersonen hebben. Passen we Thalers typologie toe op historische politieke en militaire leiders, dan is er een ontwikkeling te zien die loopt van verhalen die behoren tot de categorie van the encounter via verhalen die zijn opgebouwd rondom een refused encounter tot historische jeugdboeken die aan de kenmerken van the impossible encounter voldoen. | |||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||
Een categorie die volgens Thaler niet veel voorkomt in de jeugdliteratuur is het historische jeugdboek dat historische figuren als hoofdpersonen heeft. Dit in tegenstelling tot historische romans voor volwassenen ‘which certainly never hesitate to thrust the most famous historical personages into the limelight’, aldus Thaler (2003, p. 4). Volgens haar komt dit omdat er maar weinig kinderen een rol spelen in historische gebeurtenissen en maar weinig auteurs het aandurven iets over de jeugd van historische figuren te schrijven, omdat daar zo weinig over bekend is. Toch zijn er in de Nederlandstalige jeugdliteratuur verschillende voorbeelden te vinden van historische verhalen met een meer of minder bekende historische figuur als hoofdpersoon. | |||||||||||
The encounterJongens als gijAndriessen schreef Adolf en Clara, of Hoe ons land een Republiek werd (1850) in een periode dat de historische jeugdroman tot grote bloei kwam. Het vaderlandse verleden werd ingezet om gevoelens van trots en saamhorigheid bij lezers te bewerkstelligen en de meeste romans spelen zich dan ook af in roemrijke periodes, zoals de Gouden Eeuw en de Tachtigjarige Oorlog. Dit vaderlands verleden werd gepresenteerd als inspiratie voor het heden en moedige en vaderlandslievende voorouders werden opgevoerd als figuren waarmee de lezers zich mee konden identificeren. In een ‘Voorbericht’ kondigt Andriessen aan dat hij in zijn boek twee lijnen uitzet: een feitelijke, gebaseerd op historische gebeurtenissen en personen, en een fictieve ‘tot veraangenaming en tot het smakelijk maken van een en ander.’ Voor de eerste lijn claimt hij historische ge trouwheid: ‘Ik heb èn de historische feiten èn de historische personen onvervalscht voorgesteld, zelfs veelal hun eigen woorden gebruikt.’ Bij het vertellen over de fictieve personen en gebeurtenissen heeft hij een mengeling van expliciet naturaliseren en expliciet exotiseren toegepast. Het eerste heeft, vooral betrekking op het taalgebruik van de personages, het tweede op de gewoonten en gebruiken: ‘Ik mocht den spreektrant van den tijd, waarin hetgeen ik beschreef voorviel, niet houden; ofschoon ik zooveel mogelijk de zeden der tijden heb doen uitkomen.’ (Andriessen, p. V) Exotiseren is het basiskenmerk van een historische roman. Of deze nu voor de jeugd of voor volwassenen geschreven is, het representeren van een andere tijd staat centraal. Soms komt dit alleen tot uiting in de setting | |||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||
van het verhaal en is de geschiedenis slechts een vage achtergrond waartegen de verhalen zich afspelen. Nikolajeva noemt dit pseudo-historical novels (p. 132), Van Coillie schaart ze onder de historische romans ‘in ruime betekenis’ (p. 139), ook wel ‘costume-novels’ genoemd, waarin de geschiedenis slechts het decor van de verhalen vormt.Ga naar voetnoot4 Adolf en Clara is een historische roman waarin de verzonnen personages in dienst staan van de overdracht van kennis over het begin van de tachtigjarige oorlog aan kinderen. ‘Er ontbreekt (...) veel, zeer veel aan de juistheid hunner denkbeelden en aan hun historische kennis,’ schrijft Andriessen. ‘Om hierin tegemoet te komen, schreef ik dit werkje’ (p. V). Hem stond echter niet alleen kennisoverdracht, maar ook de ‘opvoeding van het toekomstig Nederlandsche volk’ voor ogen (p. VI). Hierin wordt het exotiseren expliciet: wanneer de gewoonten en opvattingen van de gerepresenteerde tijd, de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, nadrukkelijk afgezet worden tegen de gewoonten en opvattingen van de representatietijd, de tijd waarin het verhaal geschreven is. Dit is regelmatig het geval in Adolf en Clara, waarbij de verteller niet nalaat stevig commentaar te leveren op de gang van zaken: ‘Gij moet weten, dat er in vroegere dagen tusschen de verschillende steden een vreeselijke ijverzucht bestond, en dat, wanneer iemand uit een andere stad zich in een plaats metterwoon kwam nederzetten, het vrij lang duurde, alvorens men hem als stadgenoot erk ende,’ verklaart de verteller de animositeit van de drie vrienden Govert, Gerrit en Frans wanneer de titelheld Adolf voor het eerst op het toneel verschijnt. ‘En daar nu de kinderen 't van hun ouders hoorden, zoo wisten zij niet beter en beschouwden elken jongen van een vreemde stad als een indringer, evenals de kippen geen vreemde in haar ren kunnen verdragen. Gelukkig, dat wij in onze dagen daar verstandiger over denken; ofschoon het kwaad er nog niet geheel en al uit is’ (p. 5). Bij expliciet exotiseren worden dus de verschillen tussen de gerepresenteerde tijd en de representatietijd benadrukt. Een derde strategie die Andriessen gebruikt om het historische met het contemporaine te verbinden is het benadrukken van de overeenkomsten tussen de zestiende-eeuwse personages en de lezers. ‘Bedenkt,’ zegt de verteller over de jongens, ‘(...) dat het knapen van vóór bijna driehonderd jaren zijn, ofschoon ik u vooraf kan verzekeren, dat de jongens van de zestiende eeuw evengoed jongens waren als gij, en dat dezen ten minste alle drie bollen | |||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||
waren in het knikkeren, balslaan, haasje-over, en dergelijke’ (p. 1). Andriessen mikte op identificatie van de lezers met zijn fictieve hoofdpersonen. Dit blijkt ook uit het opvoeren van Clara, het zusje van Adolf, dat hij vooral voor ‘onze jeugdige lezeressen’ doet (p. 21). In Adolf en Clara volgen we de levens van deze vijf fictieve personages, die alle vijf voortdurend in de buurt zijn en vaak zelfs in contact staan met bekende historische figuren uit het begin van de Nederlandse Opstand. Zo is Rochus Meeuwiszoon, die de sluis van Den Briel kapot slaat om de Spanjaarden met het water tegen te houden, de baas van Govert. Hij werpt zich eveneens regelmatig op als verteller die de personages, en met hen de lezer, de nodige geschiedenislessen geeft. Frans werkt voor zijn oom Koppestok, die als veerman en boodschapper een cruciale rol krijgt toebedeeld bij de inname van Den Briel door de Geuzen. Adolf is de neef van de Haarlemse Kenau Hasselaar, die tussen haar verzetsactiviteiten door, de verwondingen van haar familieleden komt verzorgen. En Govert ontmoet de legendarische geus Jan Haring wanneer hij meevecht in de slag om de Zuiderzee. De grootste held van zowel de personages als de verteller is zonder twijfel de Prins van Oranje. Ondanks de in het Voorbericht verklaarde onpartijdigheid van de schrijver, zijn alle personages met wie de lezer aangemoedigd wordt zich te identificeren, èn hun vrienden en familie, protestant en prinsgezind. Zij worden omschreven als ‘ware vaderlanders’. De eigenschappen, gedragingen en idealen die dat ware vaderlanderschap vertegenwoordigen bezitten zij van het begin tot het eind zonder dat daar enige verandering in komt. Naast protestant en prinsgezind zijn dit voor de mannen: dapperheid en dadendrang, trouw en behulpzaamheid. Voor de vrouwelijke heldinnen gelden zorgzaamheid, altruïsme, liefdadigheid en bescheidenheid als onwankelbare karaktereigenschappen. De personages worden door de omstandigheden op de proef gesteld, maar kennen geen innerlijke twijfels, angst of tegenstrijdigheden. Hun daden tekenen hun karakter. Een poging tot historische relativering moet Andriessen worden nagegeven. Sommige van de geprezen karaktereigenschappen stijgen voor de verteller uit boven ideologische partijdigheid. Zo vermeldt deze ook staaltjes van moed en trouw uit het Spaanse kamp (p. 83). En hij voert Alva's geloofstrouw aan in een poging begrip te wekken voor zijn daden (p. 124). Kroon op het ware vaderlanderschap vormt de ontmoeting van Adolf met de Prins. Hij mag hem een bericht brengen. ‘Denk eens, wat er in zijn | |||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||
ziel omging,’ aldus de verteller, ‘toen hij daar op het punt stond van te verschijnen in de tegenwoordigheid van den man, wiens naam op aller lippen zweefde, op wien het oog en de hoop van alle ware vaderlanders waren gevestigd’ (p. 133). De Prins neemt de jongen in bijzondere dienst en benoemt hem later tot vaandrig. In ‘vast vertrouwen op God’ voert Adolf de gevaarlijkste opdrachten voor hem uit. Zelfs wanneer hij zijn doodgewaande vader na jaren weer terugziet, wil hij niet te lang blijven en gauw terug naar de Prins. Hij is waarlijk ‘Trouw [...] als goud en moedig als een jonge leeuw’ (p. 134). Ook Govert vindt zijn plek in de wereld in dienst van de Prins op de vloot. De idealen van de Prins van Oranje zijn de idealen waarvoor de helden van het verhaal vechten. | |||||||||||
De prinsenvliegerOok in Slaet opten Trommele! (1901) van C. Johan Kieviet vormt de ontmoeting met de Prins van Oranje de kroon op de vaderlandse trouw van de hoofdpersonages. Vanaf het laatste decennium van de negentiende eeuw waren auteurs van historische jeugdromans echter minder didactisch georiënteerd en gingen zij de geschiedenis meer als een decor voor avontuurlijke verhalen gebruiken. Kieviet vond dat Andriessen ‘het romantische’ te veel scheidde van ‘het geschiedkundige’ en wilde dit meer met elkaar verweven. Waar Andriessen het verhaal regelmatig onderbrak voor een geschiedenislesje, laat Kieviet feit en fictie meer door elkaar lopen. ‘In geen van mijn boeken zult ge bijvoorbeeld een lange verhandeling lezen over het stadhouderloze tijdperk of iets dergelijks,’ zei hij in een interview met Het Vaderland (18-3-1928, geciteerd naar Bekkering, 1989, p. 297). ‘O, het waren bange en droeve dagen geweest voor ons arme volk,’ opent Kieviet het verhaal (p. 4). De ‘bloeddorstige Alva’ had Nederland in zijn klauwen en de ‘edele Prins Willem van Oranje’ moest met tranen in zijn ogen toezien hoe zijn volk aan hem was overgeleverd. Hiermee is de toon gezet. Vervolgens zoomt de verteller in op ‘drie flinke knapen met den blos der gezondheid op de wangen’ (p. 6). Dirk, Japik en Pieter zijn op weg om buiten de poort van Enkhuizen te gaan vliegeren. Niet toevallig heeft de vlieger van Dirk de kleuren van de Prins: oranje, wit en blauw. Zijn vlieger ‘steeg statig en fier omhoog, zonder eenige afwijking’ (p. 18). Dirk behoort tot een familie van geuzen. Japiks vlieger ‘staat bijna net zoo rustig als de Prins van Oranje...’ (p. 18). Japik komt niet uit een geuzenfamilie, maar Japiks vader stelt zijn brouwerij wel beschikbaar voor geheime geuzenbijeenkomsten. De vlieger van Gerrit ‘stond ver van kalm. | |||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||
Telkens bewoog hij zich zoo onrustig heen en weer, alsof hij kopje wilde gaan buitelen’ (p. 18). Gerrit is de zoon van een katholieke burgemeester. Zijn vader vertegenwoordigt de gezagsdragers die katholiek zijn en niet in opstand komen tegen de Spaanse bezetters. Zij doen weliswaar niet mee aan de terreur, maar ondernemen ook niets om deze tegen te gaan. Gerrit is banger voor de Spanjaarden dan de andere twee jongens. Maar hij is trouw aan zijn vrienden en zou hen nooit verraden. ‘(...) door den omgang met Dirk en Japik was hij zonder het zelf te weten, ook al half en half een geus geworden’ (p. 65). De sympathie van de verteller in Slaet opten Trommele! ligt duidelijk bij de geuzen. Zij worden omschreven als dappere en moedige mannen. Ze zijn het tegenovergestelde van de Spaanse soldaten, die ruw, baldadig en bandeloos zijn (p. 69). De geuzen zijn slimmer, standvastiger en minder wreed. De nuance die Andriessen aanbrengt, is bij Kieviet verdwenen. De geuzen zijn helden. Met plundering, verwoesting en bruut geweld worden zij niet in verband gebracht. Die werden ‘met schennende hand gepleegd door woeste benden uit het schuim van de bevolking’ (p. 3). In Slaet opten Trommele! vormen de geuzen het edele leger van de prins. Kieviets boek is net als dat van Andriessen een voorbeeld uit de categorie van the encounter. Dirk, Japik en Gerrit zijn getuige van de inname van Enkhuizen door de geuzen en hebben hun aandeel in deze gebeurtenissen door het overbrengen van boodschappen voor hen. Kieviet geeft echter een grotere plaats aan de fictieve plot dan Andriessen. Hij verweeft deze echt met de historische gebeurtenissen. Deze draait om de strijd tussen de drie vrienden en Geurt, het zoontje van de schutter, dat model staat voor de laffe Spaansgezinde vaderlander. Geurt doet zijn uiterste best om de samenzwering van de geuzen onder leiding van Dirks oom Buiskes te verraden. Hij heeft loensende ogen, spioneert voor de soldaten van Alva, liegt en zuipt. Wanneer Dirk en Japik in een gevecht met de soldaten van Alva gevangen genomen worden in de kelder van een herberg en niemand anders dan Geurt daarvan weet, neemt hij zich voor de jongens van honger en dorst te laten omkomen. Terwijl buiten de geuzen Enkhuizen langzaam terugveroveren op de Spanjaarden, zitten Dirk en Japik in de kelder en houden zich kranig. In tegenstelling tot Geurt bezwijken zij niet voor de verleiding om hun dorst te lessen met het enige vocht dat in kelder van de herberg voor handen is: bier. En wanneer zij eindelijk bevrijd worden door Gerrit, is de inname van Enkhuizen door de geuzen reeds geslaagd. | |||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||
Teleurgesteld dat zij niet bij het stadhuis naar binnen mogen om de Prins te ontmoeten, laten zij hun prinsenvlieger op voor de ramen. De Prins van Oranje ziet hem en roept de jongens naar binnen. Hij drukt hen de hand, bedankt hen voor hun aandeel in de strijd en complimenteert Dirk met zijn ‘trouw hart, dat tot geen verraad in staat is’. En hij stelt de cruciale vraag: ‘Wat wilt ge worden?’ ‘Dappere geuzen - zooals uwe Hoogheid!’ antwoordt Dirk (p. 129). In Kieviets boek nemen de fictieve gebeurtenissen in verhouding met de historische gebeurtenissen weliswaar een grotere plaats in dan bij Andriessen, maar de hoofdpersonen zijn meer dan alleen getuigen bij de geschiedenis. Zij hebben een aandeel geleverd en komen oog in oog te staan met een historisch belangrijk personage. Het is de Prins van Oranje die er, net als bij Andriessen, voor zorgt dat de jongens hun plek in de maatschappij vinden: ‘Korten tijd na den overgang van Enkhuizen traden zij in dienst van den Prins, en behoorden later tot de dapperste officieren van diens leger’ (p. 129-130). | |||||||||||
The refused encounterHet zevenstuiversmannetjeDe overeenkomsten tussen Kieviets jongens en Joost uit Er op of er onder (1922) van W.G. van de Hulst zijn groot. Ook Joost is flink en stoer, met verhitte wangen en stralende ogen. Ook Joost draagt de geuzen op handen en verlangt ernaar deel te kunnen uitmaken van hun strijd tegen de Spanjaarden. In dit verhaal is de strijd tegen de Spanjaarden echter slechts de setting bij een ander conflict. De plot draait om de tegenstellingen tussen het oude, op uiterlijkheden gebaseerde, katholieke geloof en het nieuwe, protestantse geloof, waarin het ontwikkelen van een persoonlijke band met God en het zelf lezen van de Bijbel centraal staan. Niet de Spanjaarden en de geuzen worden hier tegenover elkaar gesteld, maar de Nederlanders onderling. Kieviets kritiekloze beeld van de geuzen wordt door Van de Hulst ter discussie gesteld. De geuzen zijn ‘koene zwervers op wilde baren’, maar ook ‘ruwe zeeroovers’, schelmen, dieven en moorde - naars. Zij zijn wild, ruig en wraakzuchtig en toch wil Joost zich bij hen aansluiten, net als zijn vader, om tegen de bezetters van zijn vaderland te vechten die hen de vrijheid van geweten onthoudt. Want dat is waar het in dit boek om draait: | |||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||
O, 't was een vreselijke tijd (...) Ja, Koning Filips en Alva en al die anderen, och, die konden en mochten wel regeeren over het land en over de stad, over huis en goed, - maar ze konden, ze mochten toch niet regeeren over het hart van de menschen. Dat mocht God alleen. (p. 24) Er op of er onder is een verhaal in de categorie van de refused encounter. Joost is letterlijk slechts getuige van de inname van Den Briel: hij kijkt vanaf de stadsmuur toe. Hij speelt alleen een rol in de fictieve plot die draait om de lotgevallen van het gezin. Joosts enige aandeel in de factuele historische gebeurtenis is dat hij Den Briel waarschuwt dat de geuzen eraan komen en wanneer de geuzen Den Briel zijn binnengevallen samen met vele stadsgenoten meewerkt aan het bouwen van een verdedigingswal rond de stad. Tegen de achtergrond van de strijd tegen de Spanjaarden, voeren Joost en zijn familie vooral strijd met hun katholieke landgenoten. Deze worden neergezet als slechte, onwetende, bange en laffe ‘verpieresteekten Hollanders’. De katholieke personages zijn karikaturen van wijwatersprenkelende en heiligenbeeldenaanbiddende stadsgenoten die zich bij het minste of geringste onder hun kerkbank verstoppen. De verpersoonlijking van de laffe, maar vooral ook wrede katholiek die alles doet om zijn eigen hachje te redden is het ‘zevenstuiversmannetje’ koster Jan. Hij heeft de vader van Joost verraden en zijn baan als koster ingepikt. Een non die dreigde over te stappen naar het ‘nieuwe’ geloof heeft hij aan de inquisitie verraden en levend laten begraven. En aan het einde blijkt dat hij ook de moeder van Joost op een zwarte lijst voor de inquisitie heeft gezet. Kans op een persoonlijke afrekening met deze vijand krijgt Joost als hij koster Jan ziet vluchten. Hij raakt klem tussen een paar boomstammen en Joost moet kiezen: hem laten zitten en doden door de geuzen of helpen ontsnappen. Hij kiest voor het laatste. Later op zijn vlucht valt koster Jan in een sloot en verdrinkt. ‘Dat hadden niet de menschen gedaan, maar de wrekende gerechtigheid van God. “Mij komt de wrake toe!” spreekt de Heer’ (p. 95). Dat geldt ook voor de inname van Den Briel. Gods voorzienigheid heeft ervoor gezorgd dat de watergeuzen Den Briel binnen konden vallen (p. 78). En niet de moed van Rochus en Lumey hebben de stad behouden, maar God (p. 102). In Er op of er onder is Hij de grootste held. | |||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||
Historische figuren als hoofdpersoonK. Norel en Thea Beekman kozen voor hoofdpersonen die echt hebben bestaan. Hun boeken laten zien hoe historische projectie tot stand komt. De hoofdpersonen van Norel en Beckman zijn net zulke geïdealiseerde identificatiefiguren als de fictieve hoofdpersonen uit de boeken van Andriessen, Kieviet en Van de Hulst, waarop eigenschappen geprojecteerd zijn die laten zien wat men in de representatietijd van belang achtte. | |||||||||||
Branie of bloodaardIn Adolf en Clara van Andriessen komen de jonge fictieve helden Adolf en Govert op de geuzenvloot de historische held Jan Haring tegen. Jan Haring is bekend geworden door zijn daden tijdens het beleg van Haarlem, als hij in zijn eentje een leger Spanjaarden tegenhoudt, en bij de slag om de Zuiderzee, waar hij zijn leven verliest na het neerhalen van de vlag van de Spanjaarden op een vijandelijk schip. ‘Een stoeren kerel,’ typeert Andriessen hem (p. 59), een ‘dappere Hoornsman’ en ‘moedigen zeeleeuw’ (p. 111) zonder een spoortje angst. Hoe anders wordt deze historische held neergezet in Jan Haring op de Geuzenvloot (1959) van K. Norel. In dit boek lijkt hij weinig meer op de onverschrokken, stoere kerel van Andriessen. Jan is jong en nog als jongste maatje in de leer. Net als Evert uit Norels bekendste boek Engelandvaarders (1945) hunkert hij naar een | |||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||
confrontatie met de vijand. Hij heeft een romantisch beeld van oorlog en strijd, verlangt ernaar om te helpen zijn stad en land vrij te vechten en twijfelt er niet aan dat dat zal lukken. Aan de ellende die een daadwerkelijk treffen met zich mee zal brengen, denkt hij niet. Jan is overmoedig. Norel zet hem neer als een jongen die zich nog niet realiseert wat oorlog betekent, vol branie en grootspraak: ‘Jan stak de draak met de koningsvloot, die langs voer, maar niets deed. De Spaansgezinden waren laffe lui. Ze durfden niet’ (p. 34). En als ook zijn schipper het roer omlegt en de bootsman hem naar zijn kooi stuurt, is hij beledigd: ‘Hij was nu lichtmatroos en hij was Geus en hij wou vechten tegen de koningsvloot. Maar die groten durfden niet, nóg niet, nu ze in zee gestoken waren. Wat een bangerds!’ (p. 44). Jan had avontuur, spanning en sensatie verwacht, maar als watergeus leert hij de werkelijke consequenties van een oorlog kennen. Hij ziet steden in brand staan, mannen en vrouwen vermoord worden en realiseert zich de kwetsbaarheid van de Geuzenvloot tegenover de Spaanse overmacht. Jan verandert van een branie in een bloodaard: In z'n kooi lag hij te bibberen van koude en angst. De Spanjaarden zouden hen vast in het donker overvallen. Het ging waaien. De wind gierde om het schip en door het want met onheilspellend, angstaanjagend krijsen. Jan werd hoe langer hoe banger. Zij zaten als muizen in de val en de Spaanse kat sprong toe... (p. 61) Rode draad door het verhaal is Jans worstelen met de overgave aan God. Zijn moeder, zijn vader en de bootsman manen hem op God te vertrouwen in moeilijke situaties, maar Jan twijfelt ‘of God uitkomst geven kon, ook als geen mens meer kans op redding zag’ (p. 62). Na een aantal tegenslagen, waar Jan zonder kleerscheuren uit is gekomen, realiseert hij zich dat hij zijn ideeën over de strijd moet bijstellen en dat hij meer op God moet vertrouwen: O, zeker, de toestand was kritiek. Hij, Jan, had het verleden jaar glad mis gehad, toen hij dacht dat de vrijheid in korte tijd en bijna zonder strijd verzekerd was. Er zou heel lang en hard gestreden moeten worden. Maar liet zijn moeder zich daardoor terneerslaan? Zij had tot nu toe zo rotsvast vertrouwd. En hij, Jan, had ook geleerd dat alles goed | |||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||
kon komen, zelfs als geen mens er een gat in zag. (...) En waar God zo voor hen had gezorgd, mochten zij dan verslagen zijn? (p. 66) Jan leert dat zijn enige heil het vertrouwen op God is. In dat vertrouwen verricht hij de daad die als heldendaad de geschiedenisboeken in is gegaan. Een veel bescheidener Jan dan de Jan van het begin van het boek en een veel ootmoediger Jan dan de Jan Haring uit Adolf en Clara klimt hier de mast van het vijandelijke schip in en strijkt het zeil: Hij hoorde de Dolfijn-bemanning jubelen: ‘Leve Jan Haring! Hoezee!’ (...) Hij hoorde hoe het gejuich zich voortplantte van het ene Geuzen - schip naar het andere: Victorie! En zie, daar ging een Spaans schip overstag, en in de verte nog een. (...) Was daar ook een Geuzenjongen in de mast geklommen om de vijandelijke vlag te strijken? Of... of... Kwam dit door hem? (p. 98) Wanneer Jan uit de mast geschoten wordt en sterft hoort hij een mannenstem. Een man in een lang wit kleed komt hem tegemoet en strekt zijn armen uit. Jan ‘werd gedragen op wijd uitgebreide armen. In het klare licht zag hij een gouden poort...’ (p. 100). Jan Haring op de Geuzenvloot is niet in eerste instantie historische avonturenroman, maar meer een historische ideeënroman; een verhaal over het belang van geloven in God op protestantse wijze, geprojecteerd op een historische held. | |||||||||||
Oer-NederlandsDe feministische golf zorgt ervoor dat vanafde jaren zeventig in de vorige eeuw ook de rol van vrouwen en meisjes in de geschiedenis een plaats krijgen in historische jeugdromans. In de jaren zeventig en tachtig komt onder invloed van het Europese eenwordingsproces echter ook de notie van nationale identiteit voor het eerst ter discussie te staan. De overtuiging dat er een typische Nederlander bestaat, die de wezenlijke kenmerken van de natie belichaamt, begint scheuren te vertonen. Toch poneert Thea Beckman in deze periode in | |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
De val van Vredeborch (1988) een ‘oer-Nederlandse’ vrouw in de jeugdliteratuur: Catharina van Leemputte. Beckman baseert haar portret op de overgeleverde verhalen over de Utrechtse verzetsheldin Trijn, of Catrijn, van Leemput, die uit onvrede over de besluiteloosheid van de mannen rondom het afbreken van de Utrechtse Vredenburg een bende vrouwen zou hebben verzameld en gewapend met ragebol en houweel eigenhandig aan de sloop begon. Beckmans kwalificatie ‘oer-Nederlands’ suggereert dat Catharina de eigenschappen van de ware Nederlandse vrouw in zich droeg. Deze eigenschappen doet Beckman op verschillende manieren uitkomen: via vertellerscommentaar en via focalisatie door niet-Nederlanders, zoals de Vlaamse Jan en later ook de Spanjaarden, die het karakter van Catharina, en ook van haar dochter Digna, contrasteren met de aard van Spaanse vrouwen: D'Avila moet onwillekeurig even glimlachen. Het is hem al vaker opgevallen: die Nederlandse vrouwen zijn heel anders dan de Spaanse. Zij kennen geen onderdanigheid, ze hebben iets bazigs over zich, ze zijn eigengereid en vol energie. Deze noordelijke delen van het koninkrijk zijn vol met weduwen, maar die gunnen zich geen tijd om te treuren, die zitten niet handenwringend neer bij hun verlies, maar pakken aan. Die zetten zelf de zaak van hun dode man voort. Die voeden zonder man hun kinderen op. Die rusten schepen uit, drijven handel of zitten luie knechten achter de broek alsof ze nooit van het ‘zwakke geslacht’ hebben gehoord. Deze Catharina van Leemputte is ook van dat slag. Breed, bazig, massief, maar wel een vrouw om diep respect voor te hebben. (p. 164) Catharina heeft geen mooi gezicht, maar een stevig rond lijf. Ze is bazig, eigengereid en weet precies wat ze wil. Ze is sterk en niet bang om soldaten op hun nummer te zetten. Ze is kordaat, zelfbewust, vrolijk, ondernemend, daadkrachtig, begripvol en heeft alles van haar kinderen door. Ze regelt opvang voor de kinderen uit de kloosters die worden aan gevallen en als de mannen niet snel genoeg tot daden overgaan, grijpt ze zonder blikken of blozen in. ‘De opstand tegen Spanje is niet alleen mannenwerk,’ roept zij tegen Jan. ‘Ook vrouwen hebben op de wallen gestaan in Haarlem, Alkmaar, Leiden en Oudewater. Ook vrouwen hebben op brandstapels en aan galgen hun leven moeten geven voor de vrijheid. Ook vrouwen hebben geleden en geboet bij hun verzet tegen de tirannie. Denk | |||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||
niet dat wij machteloos zijn, of bang, of dat we geen kracht in onze armen hebben’ (p. 329). De nationale identiteit wordt, als het om vrouwen gaat, bij Beckman gekenmerkt door zelfstandige, nuchtere, krachtige types die er niet voor terugdeinzen hun handen vuil te maken en zeker niet buigen voor een man. Het is niet moeilijk om hier de idealen van de vrouwenbeweging uit de jaren zeventig en tachtig in te herkennen. Beckman projecteerde de twintigste-eeuwse feministische ideologie op de zestiende-eeuwse Catharina van Leemputte. De val van Vredeborch is een verkapte tijdreis, waarbij de gerepresenteerde tijd een vehikel is voor het uitdragen van een ideologie uit de representatietijd. | |||||||||||
The impossible encounterDe stem van de overloperGebakken rat met beukenblad (1994) van Bies van Ede is een historische jeugdroman in de categorie van the impossible encounter. Hoofdpersoon is de jonge Adriaan die op zoek naar zijn vader van Alkmaar naar Haarlem trekt en daar het beleg van Haarlem meemaakt. Adriaan is een jongen uit het gewone volk. Hij is de typische getuige-focalisator die veel recente historische jeugdromans kenmerkt. We zien de historische gebeurtenissen door zijn ogen, zonder dat hij er deel aan heeft. Waar de hoofdpersonen in de oudere historische jeugdromans van invloed waren op het verloop van de historische gebeurtenissen, laat dit verhaal vooral zien welke invloed de historisch gebeurtenissen hadden op mensen uit het gewone volk. Deze verschuiving is kenmerkend voor veel historische verhalen vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw. De historische omstandigheden zijn in dit boek bovendien meer dan alleen een setting of katalysator voor de plot. Het boek van Van Ede is ook het eerste van de zeven onderzochte boeken over het begin van de Nederlandse Opstand waarin een aanzet tot meerstemmigheid wordt gedaan. | |||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||
Meerstemmige historische jeugdromans presenteren de geschiedenis vanuit verschillende gezichtspunten, waardoor de aandacht wordt gevestigd op de subjectiviteit van de interpretatie van de historische feiten (Nikolajeva, 1969, p. 151; McCallum, 1999, p. 169-170). In alle zeven bestudeerde Nederlandse historische jeugdromans over het begin van de Opstand zijn de Spanjaarden de primaire ‘Ander’. Zij belichamen de vijand die Nederland onderdrukt en verantwoordelijk is voor de ellende die de gewone burgers moeten doorstaan. Een eigen gezicht krijgen de leden van deze groep niet, laat staan een persoonlijke geschiedenis of individuele karaktereigenschappen. De Spanjaarden vormen slechts een afspiegeling van Alva's wreedheid. Verder uitgewerkt zijn de Nederlanders die heulen met de Spanjaarden, ‘Anderen’ binnen de eigen groep. Zij worden nog veel negatiever neergezet dan de Spanjaarden. Waar de Spanjaarden in sommige boeken nog kunnen bogen op trouw aan koning en kerk en onwetendheid als verzachtende omstandigheid wordt opgevoerd, zoals bij Andriessen, is begrip bij de auteurs voor de Nederlandse spaansgezinden ver te zoeken. Die zijn laf en lachwekkend, dat zijn ‘zevenstuiversmannetjes’, ‘pochhansen’, ‘spanjolenaanbidders’ en ‘verpieresteekten Hollanders’ (Van de Hulst, 1922, p. 72). Vooral Kieviet en Van de Hulst vellen vernietigende oordelen over de vaderlanders die het kamp kozen van wat uiteindelijk de verliezers zouden blijken. In Gebakken rat met beukenblad is Bies van Ede genuanceerder. Nederlandse overlopers krijgen een stem en militaire helden worden in perspectief geplaatst. Adriaan gaat naar Haarlem in de veronderstelling dat zijn vader zich bij de geuzen heeft aangesloten. Voor hij gaat hoort hij echter dat zijn vader vroeger een huursoldaat in het leger van Filips was. Bij een aanval van de Spanjaarden op de muren van Haarlem ziet Adriaan zijn vader opnieuw aan Spaanse kant vechten: Alles om Adriaan heen leek stil te staan. Ze keken elkaar roerloos aan, bang dat de dolk of de kogel doel zou treffen als ze zich bewogen. Adriaan zag alleen die ogen, die zo dichtbij leken. Hij zag hoe de vechtlust plaatsmaakte voor schaamte. Heel even leek zijn vader zijn ogen neer te slaan. Toen zag Adriaan woede. De woede van iemand die betrapt is, maar geen schuld wil bekennen. (p. 69) | |||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||
Adriaan begrijpt het niet. Hij schaamt zich en is doodsbang dat hij herkend wordt als zijn zoon. Zijn visie op de Opstand, de mensen die meevechten en de verschillende kanten wordt op de proef gesteld. Wanneer Adriaan kans ziet om Haarlem te verlaten en naar Alkmaar terug te keren, heeft hij moeite zijn vader onder ogen te komen. Met de uitleg van zijn vader laat Van Ede zien dat ideologie en overleven elkaar niet altijd verdragen. ‘Ze hebben me gemarteld,’ vertelt Adriaans vader. ‘Ik heb niets losgelaten. Ik heb volgehouden dat ik juist op weg was naar Don Frederiks leger om tegen de ketters te vechten. (...) Hij nam me in dienst. En zo zijn wij tegenover elkaar komen te staan. Ik probeerde alleen mijn leven te redden. Is dat een misdaad?’ (p. 152). Op de belegering van Haarlem volgt de belegering van Alkmaar. Gebakken rat met beukenblad eindigt met Adriaan die op de muur van Alkmaar de Spanjaarden ziet naderen. Onder hen is zijn held en helper uit Haarlem, overste Steenbach, die hem uit verschillende netelige situaties heeft gered. Tijdens zijn verblijf in Haarlem vocht Steenbach aan de kant van de Haarlemmers tegen de Spanjaarden. Nu heeft hij zich verhuurd aan de Spanjaarden. Steenbach is militair van beroep, hij vecht voor de kant die hem betaalt. Van Ede laat zien dat het kiezen van een kant niet altijd ideologisch gemotiveerd is. Adriaans vader en kapitein Steenbach vertegenwoordigen twee groepen uit de geschiedenis van de Nederlandse Opstand: de gewone man en de militair. Beiden blijken speelballen van de geschiedenis te zijn. Waar ideologie de ene kant is, personifiëren Adriaans vader en kapitein Steenbach de andere kant van de historische medaille; ideologie alleen houdt een mens niet in leven. | |||||||||||
Vroom gajesHoewel de fictieve hoofdpersoon uit De bastaard van Brussel (2005) van Simone van der Vlugt in aanraking komt met allerlei historische figuren uit het gewone volk, is de beschrijving van the impossible encounter vrijwel letterlijk van toepassing waar het gaat om het contact tussen de fictieve hoofdpersoon en de grote mannen uit de geschiedschrijving van deze periode. Het verhaal draait om de jonge bierbrouwer Crispijn. Hij is een bastaardkind van graaf Lamoraal van Egmond, die aan het begin van de Opstand laveerde tussen trouw aan Filips en afkeuring van de Inquisitie. De graaf en Crispijn behoren tot andere klassen en direct contact is daarom onmogelijk. Desondanks doet de graaf er alles aan om zijn niet- | |||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||
erkende zoon te helpen. Hij doet zijn bestellingen bij hem, koopt Crispijn vrij als hij gevangen wordt genomen, zorgt ervoor dat hij herstelt van de verwondingen van de martelingen en geeft hem geld. Contact met zijn familie heeft Crispijn alleen via zijn halfzusje Leonora, die het klassenverschil negeert en hem af en toe opzoekt en over zijn familie vertelt. In De bastaard van Brussel draait hetwederom om de invloed van historische gebeurtenissen op het leven van gewone mensen. Geloofsvrijheid is een belangrijk thema, maar geloofstegenstellingen zijn niet bepalend. Crispijn runt zijn brouwerij met mensen die overtuigd Luthers zijn, evenals zijn overleden moeder en stiefvader. Zijn beste vrienden zijn katholiek. Zelf legt hij in het boek de weg af van iemand voor wie het katholieke geloof altijd vanzelfsprekend is geweest tot iemand die heel bewust over zijn geloof nadenkt en steeds meer neigt naar bekering tot het nieuwe, protestantse geloof: Met de bijbel van Guido de Brès en de Heidelbergse Catechismus onder zijn arm loopt Crispijn terug naar zijn stoel en begint te lezen. Hij leest nog als de schemering het vertrek insluipt en later op de avond, bij het licht van een kaars en het haardvuur, leest hij onophoudelijk verder. De tekst wordt hem ingefluisterd door de stem van zijn moeder. Voor het eerst voelt hij geen angst meer. Hij is zich alleen bewust van de enorme aantrekkingskracht van de nieuwe leer, die je eigenlijk niet nieuw kunt noemen, maar die eerder oud en oorspronkelijk is. Zo was zestien eeuwen geleden het geloof bedoeld; als houvast voor de mens, niet als gesel om hem mee te bedreigen. De intense wil om zelf te beslissen over de manier waarop je leeft, zonder de bemoeienissen en straffen van een kerk die zichzelf veel te veel macht heeft toegeëigend, breekt Crispijns laatste krampachtige verzet. (p. 72-73) Crispijn sluit zich aan bij de bosgeuzen. De bosgeuzen worden omschreven als gajes, half verwilderde mannen, die echter onder al hun ruwheid ver- | |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
bazingwekkend vroom, redelijk en invoelend zijn. Zo doen zij geen gewone katholieken kwaad, maar alleen de fanatici (p. 148). En wanneer Crispijns vader gedood wordt, steunen ze hem in zijn verdriet (p. 197), ook al is zijn vader deels verantwoordelijk voor hun ellende. Naar aanleiding hiervan schrijft Van der Vlugt in de epiloog: Of ze allemaal zo vroom zijn geweest is zeer de vraag; waarschijnlijk bestond het grootste deel van de groep uit armoedzaaiers die de kans schoon zagen zich te verrijken door kloosters en kerken te plunderen. (p. 220) Hier gebeurt iets interessants. Van der Vlugt geeft de lezer een inkijkje in de manier waarop de werkelijkheid wordt aangepast om er fictie van te maken. Om het begrip voor Crispijn en dus de sympathie voor haar hoofdpersoon te behouden, heeft Van der Vlugt de bosgeuzen sympathieker gemaakt dan zij waarschijnlijk in werkelijkheid waren. Deze opmerking maakt het proces van het fictionaliseren van de geschiedenis transparant. Waar Andriessen anderhalve eeuw eerder nog een claim of truth op zijn verbeelding van de historische gebeurtenissen legde, wijst Van der Vlugt op de manipulatie van historische feiten wanneer deze worden gevangen in een roman. | |||||||||||
ConclusieDe jeugdboeken over het begin van de Nederlandse Opstand kennen twee soorten helden: fictieve helden en historische helden. In de boeken van Andriessen en Kieviet staan de avonturen van de fictieve, jonge helden in dienst van de evocatie van historische helden. In de historische verhalen over het begin van de Nederlandse Opstand uit latere perioden die bestudeerd zijn verandert de focus. Heldendaden en toewijding aan historische helden staan niet langer centraal, al projecteren Van de Hulst, Norel en Beckman, net als Andriessen en Kieviet, wel hun eigen idealen op de fictieve en historische hoofdpersonen. In hun boeken bieden de historische omstandigheden echter vooral een geschikte achtergrond waartegen deze idealen tot uitdrukking komen en zijn deze in feite inwisselbaar. In de boeken van Van Ede en Van der Vlugt verschuift de aandacht naar de invloed die historische gebeurtenissen op het leven van de gewone mensen heeft. Daarbij geeft Van Ede ook ruimte aan andere | |||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||
stemmen. Werkelijk meerstemmig wordt echter ook zijn verhaal niet; de keuze van de tegenstander wordt uiteindelijk weggezet als verkeerde keuze. Van der Vlugt laat in haar epiloog zien hoe fictie de feiten kan overstemmen ten behoeve van het verhaal. Van Ede en Van der Vlugt zijn daarmee de enige auteurs die iets laten doorschemeren over de subjectiviteit die historische fictie kenmerkt; hist orische fictie is een ‘cultuurspecifieke praktijk’ (Joosen & Vloeberghs, 2008, p. 152). Meer dan de historische werkelijkheid reflecteert historische fictie de opvattingen van de auteur en de culturele, ideologische en intellectuele context van het moment van representatie (Stephens, 1992, p. 202; McCallum, 1996, p. 169). Niet geschiedenis maar ideologie bepaalt het brandpunt. | |||||||||||
Primaire literatuur
| |||||||||||
Secundaire literatuur
| |||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||
|
|