Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 25
(2011)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| ||||||||||||
Robin en Knor, een gedeeld heldendom
| ||||||||||||
Held?De serie bestrijkt ongeveer een jaar uit het leven van Robin. In dat jaar krijgt hij een zusje, gaat hij naar school, viert hij zijn verjaardag en wordt hij verliefd. De verhalen geven het beeld van een idyllische jeugd. De jongen wordt omgeven door lieve, begripvolle volwassenen, die de tijd nemen om naar hem te luisteren en met hem te spelen. Hij leeft op het platteland, in een dorp waar iedereen elkaar lijkt te kennen. Hoewel het lastig is de verhalen precies te dateren, mogen we aannemen dat ze zich niet in het heden afspelen. In de winter wordt Robin wakker onder een bevroren laken, omdat er geen centrale verwarming is, muziek komt er uit de pick-up en televisie, internet of mobieltjes ontbreken volledig. Zelf heeft Kuyper daarover het volgende gezegd: Die boeken over Robin en Suze zijn natuurlijk niet puur bedacht. Die komen ergens vandaan, uit een mengeling van vroeger en nu. Ze zijn misschien een beetje idealistisch, maar dat heb ik expres gedaan. Er is al narigheid genoeg in de kinderboeken van tegenwoordig. Laat er maar eens één zeikerd zijn die de andere kant belicht.Ga naar voetnoot2 | ||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||
Robin is dus een gewone kleuter. Geen held en evenmin een uitgesproken stoer jongetje. Integendeel, zo vindt hij het sprookje van Roodkapje te eng (ook al weet hij dat het goed afloopt), durft hij - als enige van zijn klas - geen kaarsje aan te steken in de kerstboom en lijkt de trap in het nieuwe huis voor hem een onoverkomelijke hindernis, bang als hij is voor de wolf die zich volgens hem bovenaan schuilhoudt. Robin is vrolijk, altijd in voor een grapje, maar houdt er ook van om diep over zaken na te denken. Hij groeit op in een beschermde omgeving, waar hij alle ruimte krijgt om zijn fantasie de vrije loop te laten. Naar analogie van zijn geestelijke vader is Robin al vroeg verbaal begaafd. En net als bij Kuyper wordt zijn talent door zijn omgeving gestimuleerd.Ga naar voetnoot3 Wanneer hij vraagt of opa hem een verhaal wil vertellen over een kabouter die naar de maan klimt om haar een kusje te geven, antwoordt die dat Robin dat zelf veel beter kan. Zijn vader prijst zijn dichtkunst en laat hem kennismaken met de poëzie van Paul van Ostaijen. Aangezien hij als vierjarige het schrift nog niet machtig is, is Robin veroordeeld tot de vluchtigheid van de oraliteit. Toch krijgt hij in een mooi moment van ontluikende geletterdheid al een voorproefje van wat het is om schrijver te zijn. Tot zijn verwondering is zijn zelfverzonnen verhaal plotseling reproduceerbaar geworden, nadat papa het heeft opgeschreven. Nu kan hij Robins verhaal voorlezen! De basis voor zijn prille schrijverschap wordt echter al veel eerder gelegd, als hij zich verliest in eindeloos doen-alsof-spel. In die denkbeeldige wereld kent Robin geen angst en kan hij naar hartenlust de held spelen, altijd in het gezelschap van Knor. Bijvoorbeeld als hun alter ego's Validon en Bommerkruit, twee dappere ridders die dol zijn op scabreuze liedjes, in verschillende boeken opduiken. | ||||||||||||
Doen alsofAlledaagse belevenissen, angsten, fantasieën en rituelen in een kleine, veilige wereld waarin volop aan doen-alsof-spel wordt gedaan. Dat doet denken aan die andere beroemde kleuterhelden die met doen alsof zijn groot geworden: Jip en Janneke. Niet voor niets besluiten beide series hun eerste verhaal met doen-alsof-spel, alsof de auteurs daarmee het belang van dit spel voor de verhalen hebben willen onderstrepen. Ondanks al die | ||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||
overeenkomsten zijn er ook verschillen. Waar het bij de doeners Jip en Janneke toch voornamelijk draait om het spel en de handeling, is er in de Robin-serie ook veel aandacht voor reflectie. Zelfs in Robin en de zon, dat door de prentenboekuitvoering voor een jonger publiek lijkt te zijn bedoeld, laat Robin zich van zijn poëtische kant zien. Hij is op vakantie met zijn vriendje Alexander en wordt na een dag spelen op het strand 's nachts overvallen door heimwee. Wanneer hij als remedie Knor vertelt over alle fijne dingen die ze die dag gedaan hebben, lijken ze opeens niet meer zo fijn. ‘Het is net alsof de zon kapot is’ concludeert Robin. Gelukkig laat Alexanders moeder zich niet snel uit het veld slaan, zij stelt voor dat ze daar morgen dan maar een nieuw peertje in moeten draaien. Kuyper schrikt niet terug voor zware thema's, zoals de vraag of God bestaat. En dan kan zelfs doen-alsof-spel tot filosofische bespiegelingen leiden: Robin wijst naar zijn knie. ‘Moet je zien,’ zegt hij. ‘Een eiland in de woeste zee.’ | ||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||
De aandacht voor reflectie draagt bij aan het eigen karakter van de Robin-verhalen, maar soms voert Kuyper het - zoals in dit fragment - te ver door. Het abstractieniveau dat de vergelijking tussen het doen-alsof-spel in bad en de ‘echte mensen’ en de ‘echte God’ vereist, overstijgt het ontwikkelingsniveau van een vierjarige. De kleuter wordt overstemd door de volwassen auteur die zijn gedachtewereld op hem projecteert. Een ander verschil tussen Robin en Jip en Janneke heeft te maken met de vorm en de functie van het doen-alsof-spel. Jip en Janneke spelen vrijwel altijd samen. Slechts in enkele verhaaltjes houdt Jip of Janneke zich alleen met doen alsof bezig. Voor Robin geldt het omgekeerde; met zijn vriendinnetje Nellie doet hij alsof ze elkaar kunnen betoveren en met zijn buurjongen Pieter speelt hij dat ze naar het oerwoud varen. Maar nog veel vaker speelt hij in zijn eentje met zijn knuffelvarken. Knor is een denkbeeldig vriendje.Ga naar voetnoot4 In Robins fantasie komt hij tot leven en vertoont hij allerlei menselijke eigenschappen. Het duo treedt daarmee in de voetsporen van andere jongens met antropomorfe knuffeldieren, zoals A.A. Milne's Janneman Robinson met zijn teddybeer Winnie de PoehGa naar voetnoot5 en Casper die talloze doen-alsof-avonturen beleeft met zijn tijger Hobbes uit de strip van Bill Watterson. Het fenomeen denkbeeldig vriendje houdt verband met een verschijnsel dat in de ontwikkelingspsychologie transitieobject wordt genoemd; een voorwerp, vaak een dekentje of een knuffel, waar een jong kind erg aan gehecht is en dat de overgang vergemakkelijkt van de symbiotische relatie met de moeder naar meer onafhankelijkheid. Volgens Winnicott weerspiegelt het zachte voorwerp de warmte van de moeder en geeft het een kind voor het eerst een gevoel van individualiteit. Het transitieobject is ‘the first not-me possession’ (Winnicott, 1971, p. 1), het kind is zich er van bewust dat het voorwerp geen deel van hemzelf is. Na verloop van tijd kan zo'n transitieobject uitgroeien tot een denkbeeldig vriendje als het kind er menselijke eigenschappen aan gaat toekennen (Singer & Singer, 1990). Dat laatste is wat Robin doet. | ||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||
Zijn Knor kan weliswaar niet spreken, maar dat vormt geen beletsel voor Robin die toch wel weet wat hij denkt. In dit verband vergelijkt hij hem zelfs met zijn babyzusje dat ook niet kan praten. Knors favoriete bezigheid is slapen, maar als Robin ziek is, blijft hij de hele dag wakker en hij biedt Robin altijd een luisterend oor. Bovendien speelt hij - net als Robin - verschillende rollen (Sinterklaas, piraat en ridder), waardoor er als het ware een dubbele doen-alsof-transformatie plaatsvindt. Knor neemt, kortom, een bijzondere positie in die stilzwijgend wordt geaccepteerd door de omgeving van Robin. Hij wordt gezien als een lid van het gezin en krijgt dus net als de anderen een rol toebedeeld in het kerstspel dat ze samen opvoeren. Met zijn dikke buik rijdt hij als hoogzwangere Maria richting Bethlehem. Soms participeren de volwassenen in het doen-alsof-spel. Opa stelt Knor bijvoorbeeld een vraag en laat het varken antwoorden door zijn kopje te bewegen. Klein (1985) stelt echter dat volwassenen die te actief meedoen, de fantasie kunnen verstoren. Het kind moet volledige controle hebben over het imaginaire vriendje. Als het die controle kwijtraakt, bestaat de kans dat het vriendje ook verdwijnt. Dat de omgang met denkbeeldige vriendjes zo nauw luistert, laat het volgende fragment zien waarin Robin naar een poppenkastvoorstelling zit te kijken: In de poppenkast ziet Robin nu een klein roze lapje. En een roze bolletje. En nog een roze lapje. Hij heeft de lapjes en het bolletje al duizend keer gezien in zijn leven, dat weet Robin zeker. Toch weet hij heel even niet wat het is, daar in de poppenkast. [...] Knor! Dit vindt Robin niet grappig! Knor is geen poppenkastpop en hij heeft niet zo'n stomme pompompomstem! En net wil Robin héél erg kwaad worden, als... hij een stukje van een hand ziet. Een hand die Knor vasthoudt. Knor is echt geen poppenkastpop, hij heeft geen jurkje waar je je hand in kunt steken en geen houten kop met van onderen een gat waar je vinger inkan. Nee, Knor moet je vasthouden zoals je een vriend vasthoudt. (Kuyper, 2001, p. 118-119) Die bijzondere status van Knor wordt bekrachtigd door de syntactische formule waarmee hij in de meeste boeken bij de lezer wordt geïntroduceerd: ‘Knor is Robins grote vriend en knuffel’. Deze voortdurende herhaling onderstreept het seriekarakter van de verhalen met hun vaste | ||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||
personages en zorgt voor herkenning bij de trouwe Robin-fans.Ga naar voetnoot6 Het roept tevens de vraag op wat het effect is als deze introductie achterwege blijft, zoals het geval is in Robin en Sinterklaas. Begrijpen jonge kinderen dan nog dat het om doen-alsof-spel gaat? Nergens wordt in dit boek geëxpliceerd dat Knor een knuffel is en uit de illustraties valt het ook niet direct af te leiden, aangezien hij daar als een handelend personage wordt afgebeeld. | ||||||||||||
illustratiesHoe gaat de illustrator om met die bijzondere status van het personage Knor? Aan de Robin-serie hebben verschillende illustratoren meegewerkt en bij het bekijken van hun werk wordt al snel duidelijk dat ze ieder vanuit een andere visie hebben gewerkt. Sandra Klaassen illustreerde de eerste boeken die bij uitgeverij Leopold zijn verschenen. Haar Knor zien we als het ware door de ogen van Robin. Zij tekent het varken zoals hij in de verbeelding van Robin is: het trouwe speelkameraadje dat nooit van zijn zijde wijkt. En ze gaat nog een stap verder door de knuffel handelingen te laten verrichten waarover in de tekst niet wordt gesproken. We zien Knor in zijn rol als Sinterklaas een blik werpen in de zak en als angstaanjagende piraat, zijn pootjes stoer in zijn zij. Ook zien we hoe hij zichzelf afdroogt nadat hij in het bad is gevallen. Bovendien kent ze hem empathisch vermogen toe. Als Robin valt, slaat Knor van schrik zijn pootjes voor zijn ogen. Philip Hopman maakte de tekeningen voor de boeken die door Nieuw Amsterdam zijn uitgegeven. Hij heeft voor een realistische benadering gekozen. Zijn Knor is een knuffel en niet meer dan dat. Hopmans illustra- | ||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||
ties verraden niets van de spannende
avonturen die Knor samen met Robin beleeft. Het verschil tussen deze twee illustratoren komt mooi naar voren in Robin en Suze, dat ze beiden hebben geïllustreerd. Klaassen en Hopman hebben in dat boek dezelfde scène gekozen om te illustreren. Robin zit met zijn pasgeboren zusje in zijn armen en Knor naast zich op de bank, klaar om door zijn vader gefotografeerd te worden. Klaassen maakt er een intiem moment van; Robin en Knor buigen zich beiden zorgzaam over de slapende Suze. Hopman daarentegen toont ons een breeduit lachende Robin die recht in de camera blikt. Naast hem ligt Knor, stijf en uitdrukkingsloos in een hoekje van de bank. Met Kuypers overstap naar Lemniscaat kwam er een nieuwe illustrator. Marije Tolman maakte de tekeningen voor O rode papaver, boem pats knal! en neemt een middenpositie in tussen Sandra Klaassen en Philip Hopman. Haar Knor is minder actief dan die van Klaassen, maar ook niet zo passief als de versie van Hopman. Zo zien we Knor bijvoorbeeld een boek lezen. Dit roept de vraag op hoe jonge kinderen Knor zien. Is hij voor hen een knuffel of een echt varkentje? En is er verschil in perceptie tussen de kinderen die worden voorgelezen uit een door Klaassen geïllustreerd boek en kinderen die de tekeningen van Hopman krijgen te zien? | ||||||||||||
HouvastEerder hebben we geconstateerd dat het doen-alsof-spel in Robin een andere vorm heeft dan dat van Jip en Janneke, maar geldt dit ook voor de functie? Jip en Janneke houden zich voornamelijk bezig met wat je mimetisch doen-alsof-spel zou kunnen noemen. Ze bootsen alledaagse gebeurtenissen na die ze in hun eigen omgeving hebben waargenomen: een huisbezoek van de dokter, vader en moeder die samen thee drinken, boodschappen doen bij de kruidenier. Voor Robin lijkt het doen alsof meer functies te vervullen. Enerzijds is er het avontuurlijke doen-alsof-spel | ||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||
waarin hij zich volledig kan uitleven in de rol van ridder, piraat of Zwarte Piet, anderzijds is er het doen-alsof-spel dat hij gebruikt als hij zich verdrietig, onzeker of bang voelt. Symbolisch spel speelt op deze manier een niet onbelangrijke rol in Robins sociaal-emotionele ontwikkeling. Gevoelens waarover hij niet durft te praten, projecteert hij op Knor om ze zo, via een omweg, toch te kunnen uiten. Als opa na een lange logeerpartij aankondigt dat hij morgen weer naar huis gaat, zegt Robin dat Knor het jammer vindt dat hij weggaat. En als Robin zélf aan het logeren is en 's nachts overvallen wordt door heimwee, is het opnieuw Knor die de boodschap moet overbrengen aan de moeder van Robins vriendje Alexander: Robin maakt Knor wakker en samen lopen ze naar de trap. ‘Ik gooi je niet van de trap,’ zegt Robin, ‘ik laat je van de trap af rollen, Knor. Rollen doet geen pijn.’ ‘Moeder van Alexander!’ roept Robin. ‘Moeder van Alexander!’ Knor klimt steeds zijn bed uit. En dan rent hij de trap af. Hij kan niet slapen, hij wil naar huis! (Kuyper, 2001, zonder paginering) Robin lijkt zich in dit fragment wel enigszins schuldig te voelen over wat hij Knor aandoet. Knor is voor hem dan ook niet zomaar een knuffel, Knor is een vriend. De rol van steun en toeverlaat die Knor als doen-alsof-karakter heeft, is niet uniek in het oeuvre van Sjoerd Kuyper. In verschillende van zijn boeken is doen-alsof-spel een houvast voor kinderen die worstelen met hun gevoelens. In Morrison krijgt een zusje heeft de hoofdpersoon, Morrison, een groene knuffelkrokodil die regelmatig als zondebok fungeert. Als Morrison een kom kapot heeft laten vallen of zich weer eens in de nesten heeft gewerkt, zegt hij gewoon dat Kokodril het heeft gedaan. Maar zijn knuffel geeft hem ook troost, bijvoorbeeld als hij verdrietig is, omdat hij denkt dat hij door de komst van een babyzusje niet langer gewenst is. Morrison duwt het hoofd van de krokodil stijf tegen zijn ogen. Als ze straks vragen of hij gehuild heeft, kan hij zeggen: ‘Nee, dat heeft krokodril gedaan. Kijk maar, zijn wangen zijn kletsnat.’ (Kuyper, 2008, p. 37) | ||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||
Morrison laat ons een voorbeeld zien van ‘splitting’: gewenste of - zoals in dit geval - ongewenste gevoelens of karaktertrekken worden afgescheiden en geprojecteerd op het doen-alsof-vriendje. In tegenstelling tot het transitieobject, dat de band tussen moeder en kind symboliseert, vertegenwoordigt het denkbeeldige vriendje het ‘ik’. Het weerspiegelt aspecten van het kind zelf (Klein, 1985). Soms zelfs letterlijk, zoals Morrisons kwaadaardige alter ego Bumper die tevoorschijn komt als hij zijn eigen gezicht gereflecteerd ziet in de glimmende bumper van de auto. Het bekroonde prentenboek Sjaantje doet alsof, geïllustreerd met collages van Daan Remmerts de Vries, bestaat uitsluitend uit doen alsof. Sjaantje vraagt haar oma om een koekje, maar de trommel blijkt leeg te zijn. De illustratie toont ons Sjaantje die zichtbaar teleurgesteld onderuitgezakt in een grote leunstoel zit. Oma zegt dat ze dan maar een van opa's net-alsof-koekjes moet nemen. Als daarna écht alle koekjes op zijn, gaat Sjaantje samen met haar opa nieuwe kopen. Onderweg doen ze alsof ze mooi kunnen zingen, alsof opa de wereldcup heeft gewonnen en alsof ze honderd miljoen koekjes kopen. Dan zijn we plots terug in de woonkamer. Sjaantje blijkt de leunstoel niet te hebben verlaten, zoals al eerder viel te zien op de prent die een scène in de supermarkt weergeeft. Oma komt de kamer binnen en vraagt of opa's koekjes nog niet op zijn. Sjaantje antwoordt dat ze nieuwe hebben gekocht. ‘Opa en ik,’ zegt Sjaantje. ‘Ik doe net alsof opa nog leeft’ (Kuyper, 2007, zonder paginering). Sjaantje put troost uit haar verbeelding, waarin opa weer even bij haar is.
Knor treedt niet alleen op als Robins woordvoerder om moeilijke onderwerpen bespreekbaar te maken, hij helpt hem ook zijn angst de baas te worden. De steun van Knor is zo sterk dat Robin hem bijna fysiek voelt. | ||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||
Nadat Robin zijn vader met tranen in zijn ogen heeft aangetroffen, durft hij de kamer niet meer in. Robin doet de deur naar de kamer open en stapt naar binnen. Heel voorzichtig. Hij durft niet zo goed, maar Knor duwt hem een beetje. Dat helpt. (Kuyper, 2000, p. 86) Als Suze net is geboren, durft Robin haar geen kusje te geven omdat er nog bloed op haar hoofdje zit. Knor geeft haar wel een kus. En dan durft Robin het ook. Dankzij Knors onverschrokkenheid kan Robin ongestoord de held spelen in zijn doen-alsof-wereld. Maar belangrijker nog: hij geeft hem voldoende zelfvertrouwen om ook in de echte wereld de confrontatie met zijn angsten aan te gaan. In Knors voetsporen durft Robin eindelijk de trap op te gaan waar hij vreest een gevaarlijke wolf aan te treffen. Boven aangekomen is er niets aan de hand en is er nog maar één conclusie mogelijk: ‘Knor,’ zegt hij, ‘je bent een held.’ (Kuyper, 2011, p. 130) | ||||||||||||
Primaire literatuur
| ||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||
| ||||||||||||
Secundaire literatuur
|
|