| |
| |
| |
‘Schrijven is de puurste vorm van creëren’
Een gesprek met Dimitri Leue: acteur, schrijver, theatermaker
Lien Devos
Dimitri Leue mag dan klein van gestalte zijn, hij is een groot charmeur. Maar meer dan een groot charmeur is Leue een groot talent: hij is theater- en televisieacteur, theatermaker en schrijver van boeken voor kinderen en jongeren en van luisterboeken in één. Het grote publiek leerde hem kennen als een van ‘de zonen’ in ‘Vaneigens’, de eerste afsluiter van de Vlaamse Man bijt hond - een format die later werd overgenomen op de Nederlandse televisie. Tv blijft echter op de achtergrond in Leue's carrière tot dusver, met slechts bijrollen in onder meer de film en de serie Team Spirit (de remake van All Stars) en de absurde sketchshow Het Peulengaleis, van en met Bart Peeters en Hugo Matthysen.
Theater heeft de bovenhand, waarbij de meerderheid van de stukken waarin de acteur meespeelt ook door hem geschreven zijn. Muziek speelt vaak een grote rol: zo deelde Leue bij het ontroerende Fink, of het uniform van de liefde het podium slechts met twee pianisten, en ook bij Lodewijk de koningspinguïn vertelde het orkest een groot deel van het verhaal. Die liefde voor muziek komt ook terug in zijn schrijven: bij Even gelukkig vinden we een cd met muziek om in de juiste stemming te komen, en Prins Tsjaiko is een echt luisterboek - een verhaal over liefde, gebaseerd op en begeleid door een uitvoering van Het Zwanenmeer van Tsjaikovski.
Leue's boeken gaan van prentenboeken als Appartemensen over het recente Brooddoos, vanaf acht jaar, tot Gaande weg, een gevoelig fotoboek voor oudere tieners en volwassenen. Opvallend vaak zijn de boeken bewerkingen van zijn theaterteksten. Lodewijk de Koningspinguïn begon als theaterstuk waarbij een opname van de hele vertelling ook te koop werd aangeboden als luisterspel, en werd later een prentenboek met illustraties van Sabien Clément. Maar wat doet hij nu het liefst?
| |
| |
Schrijven is de puurste vorm van creëren. Het gebeurt nú. Terwijl bij toneel... het repeteren vergt veel tijd en energie, en pas bij de première kan je zeggen: het moment van creatie is nu. Het leukste aan theater vind ik het spelen, en het leukste aan het schrijven het schrijven. Ik vind het plezier van het creëren directer terug bij het schrijven, maar bij spelen heb je het gigantische voordeel dat je je publiek voor je hebt. Bij schrijven kan het soms pas drie jaar later zijn dat er iemand zegt: weet je wat ik mooi vond? En dan weet je al bijna niet meer over welk boek het gaat. Bij de luisterboeken is het hetzelfde. Maar schrijven vind ik de zuiverste energie, de meest rechtstreekse vorm. Dus als ik moest kiezen zou ik voor schrijven kiezen. Maar ik ben zó blij dat ik niet moet kiezen! Ik zou het publiek niet kunnen missen.
Als maker van je eigen stukken, waar je zelf ook nog vaak in meespeelt, heb je natuurlijk heel veel zeggenschap over het eindresultaat. Is dat ook zo bij je boeken, of moet je daar soms de beslissingen aan anderen overlaten?
Ik pas me wel aan. Bij Lodewijk bijvoorbeeld is er op toneel het personage Gejajd, die de r niet kan uitspjeken, en ik wou dan ook ‘j’ in plaats van ‘r’ schjijven. Maaj de uitgevej vond dat verschjikkelijk om te lezen, en zei: ‘Nee, dat gaat echt niet. We zeggen gewoon dat hij een spjaakgebjek heeft.’ Dus toen heb ik gezegd: dan haal ik hem eruit.
En hoe zit het met illustratoren? Is het de uitgeverij die hen aanbrengt?
Meestal mag ik zelf mee kiezen, maar bijvoorbeeld bij het luisterboek Prins Tsjaiko (met muziek van Tsjakovski, uitgevoerd door deFilharmonie), moesten we werken met de vaste illustrator van deFilharmonie, Tom Hautekiet. Uiteindelijk is het dan de broer van Tom geworden, Geert, omdat Tom te weinig tijd had, en daar ben ik een beetje slecht gezind over.
| |
| |
Want als het dan toch iemand anders ging worden, had ik wel graag mijn inbreng gehad.
Wat is er zo magisch aan een luisterboek? Wat trekt je er zo in aan?
Vroeger hadden wij sprookjes op platen thuis, en die namen we dan op op cassette om ze op reis te kunnen afspelen in de auto. Die vakantiemomenten in de auto, en ook het thuis beluisteren van die plaat, roepen een soort jeugdsentiment bij mij op. Het magische is dat iedereen zijn eigen prins in zijn hoofd maakt, zijn eigen Lodewijk de koningspinguïn, dat je eigen fantasie enorm geprikkeld wordt door zo'n luistercd's. En dat is bij lezen ook zo, maar met luistercd's kan je nog een stapje verder gaan, denk ik. Je kan meer kleur geven, meer sfeer.
Kleur is er meer dan genoeg bij de Kakkewieten, het chaotische gezelschap waar Leue een vaste waarde is. Wat ooit begon als een groepje toneelstudenten dat slechte covers speelde met daartussen idiote sketches, groeide uit tot een bijna legendarisch zootje ongeregeld dat iedere drie of vier jaar een stuk op de planken van HetPaleis, theaterhuis voor kinderen en jongeren in Antwerpen, brengt. Bij de Kakkewieten mogen en doen de acteurs alles wat bij een ‘serieus’ gezelschap niet door de beugel zou kunnen. Onder het motto ‘de flauwste mop eerst’ gaan ze zich te buiten aan glitterende kostuums, strakke turnpakjes, uitzinnige pruiken en uiterst schunnige grappen. In maart en april 2010 brachten de Kakkewieten Apocalyps Wauw, over een experiment waarbij een aantal vreemde individuen een jaar zal doorbrengen onder een beschermende koepel, de Holiosfeer (ziehier een eerste staaltje van Kakkewietenhumor), waar zij hun eigen Tuin van Eden willen creëren, compleet met een kapitein die Adam heet en een Barbieachtige hostess genaamd Eva. Wanneer de wereld buiten de Holiosfeer echter vergaat, wordt het stuk opvallend donker. God (te herkennen aan het T-shirt met daarop in grote letters GOD) verschijnt ten tonele en spreekt de mensheid op hyperactieve wijze toe. Intussen gaat de pret in de Holiosfeer er stevig op achteruit: er mag niet teveel geademd worden, en sommige personages verliezen stilaan hun grip op de werkelijkheid.
| |
| |
De stukken van de Kakkewieten worden door HetPaleis gepromoot als ‘14+’ - voor jongeren dus. Is het zo dat er hoofdzakelijk jongeren komen kijken?
Nee hoor, ons publiek is van alle leeftijden. Echt ‘zonder leeftijd’. Maar er komen wel heel veel scholen kijken naar de Kakkewieten, vooral tijdens de week. De leerkrachten zijn heel blij dat er een stuk is dat jongeren niet zo afschrikt als andere theaterstukken, en dat toch een stuk is waar je het achteraf in de klas nog over kan hebben - over wat God is, wat leven is, wat dood is... 't Zijn eigenlijk wel zware thema's hé?
Zou je zeggen dat je schrijft voor kinderen en jongeren, of zijn het toevallig zij die het meest door je werk worden aangetrokken? Of zijn het gewoon de theaters en uitgevers die je werk labelen met een geschikte leeftijd?
Meestal heb je een idee om iets te schrijven, en al schrijvend zeg je dan: hé, dit is iets voor vanaf acht jaar, dit is voor tien jaar... Die leeftijd daarop plakken, dat gebeurt nooit door mij. Ik zeg dan: ik dénk dat het vanaf acht jaar is, en dan zeggen de mensen van (theaterhuis) Bronx, of HetPaleis of (uitgeverij) Lannoo: wij denken eerder dat het toch wat te moeilijk is, misschien eerder vanaf tien jaar, of: we denken dat als je de woordjes een klein beetje aanpast, het wel al vanaf zes jaar zou kunnen zijn. Het is ook wel leuk om met zo'n jonge leeftijd te kunnen werken. Hoe jonger het publiek is, hoe impulsiever ze reageren. Hoe oprechter, eerlijker, rechtstreekser, zonder remmen. En hoe moeilijker het ook wordt, omdat je hen de hele tijd moet mee hebben. Je speelt ook anders, voor kinderen en jongeren, je geeft meer. Bij een volwassenenvoorstelling kan je het publiek meer aantrekken met kleine dingen. Het is inpakken en uitpakken. Bij volwassenen heb je meer het gevoel dat je de zaal inpakt, bij kinderen moet je zelf uitpakken. Je moet uitpakken om ze in te pakken.
Lodewijk de koningspinguïn is zo'n stuk waarbij Leue alles uit de kast haalt om zijn jonge publiek mee te krijgen. De wervelende voorstelling, met enkel Leue als acteur-verteller en verder een orkest dat met hem het podium deelt, gaat over een twijfelende pinguïn wiens verhaal voor de aandachtige lezer-luisteraar opvallend veel gelijkenissen vertoont met dat
| |
| |
van Jezus: hij krijgt een doornenkroon van ijspegels, ‘tovert’ vis, en het volk moet kiezen tussen het verbannen van een echte misdadiger (in dit geval Marcel Vantgat, de kinderkannibaal) en Lodewijk, een onschuldige dromer.
Ben je bewust vertrokken vanuit het verhaal van Jezus of merkte je bij het schrijven gewoon plots op dat er gelijkenissen waren om ze daarna uit te werken?
Jezus is denk ik belangrijker in mijn leven dan ik zou willen toegeven. De kracht van Jezus, van iemand die het goede belichaamt, spreekt toch nog enorm aan, denk ik. Het komt waarschijnlijk ook omdat ik als kind gelovig ben opgevoed, met alles erop en eraan. Ik ben God wel ergens rond mijn dertiende verloren, maar dat betekent niet dat de kracht van die verhalen, de kracht van Jezus, dan ook weg is daardoor.
Ik wou met Lodewijk eigenlijk een nieuw Paasverhaal schrijven, dat voor kinderen misschien toegankelijker zou zijn dan de Bijbel. En ik wou ook aangeven dat twijfel niet slecht is. Want iedereen lijkt overtuigd dat geloof en geloven zonder twijfels kan, maar misschien kan je juist door te twijfelen veel sterker geloven.
Lodewijk is inderdaad ‘een waggelaar, een twijfelaar, een niet-weten-wat-doeneraar’. Is dat dan iets waar je jezelf sterk in herkent?
In die periode van mijn leven zeker, maar nu niet meer eigenlijk. Het probleem is eigenlijk dat ik niet nee kan zeggen, en dat is het grootste gevecht van mijn leven. Ik word heel snel enthousiast, ben heel impulsief. Maar achteraf denk ik dan: nu zijn we dan op die avond, maar nu komt dat hier precies toch niet zo goed uit (lacht).
Even terug over dat geloof: het is niet alleen in Lodewijk, maar ook onder meer in Kumari, De blinde koning, en In de naam van Sebastiaan waar je
| |
| |
de mosterd bij de ene dan wel de andere religie haalt. Zou je jezelf religieus noemen? Of gewoon curieus (nieuwsgierig)?
Daar kan ik alleen maar curieus op antwoorden. Het is niet alleen Jezus die echoot in mijn stukken, het is ook Ganesha, Krishna, zelfs Shiva, en dan heb je ook nog Boeddha. Maar Boeddha en Jezus liggen heel dicht bij elkaar. Zo is er een hele grote groep mensen die beweren dat Jezus eigenlijk gepikt is van Boeddha, de westerse versie is van Boeddha.
Ik ben wel iemand die probeert een soort moraal te prediken naar kinderen en jongeren toe. Nu ja, niet prediken, want dat is natuurlijk een fout woord, en moraal is trouwens ook een fout woord. Maar ik vind dat als je niks te zeggen hebt, je niet op het podium moet gaan staan. Je moet daar staan omdat het belang heeft, omdat je iets komt vertellen. En blijkbaar heeft het voor mij belang te communiceren dat liefde belangrijk is, en ook dat je moet blijven hopen, dat je moet durven twijfelen. Liefde, geloof en hoop zijn de drie pijlers van het christendom, en ik heb daar tegenover gezet: twijfel, droom en leef. Dat zijn mijn drie pijlers, van mijn nieuwe christendom.
Maar ik ben daar niet zo mee bezig als het nu allemaal lijkt hoor. Het zijn ook delen van je leven: mijn eerste stukken gingen vooral over liefde, dan is er inderdaad een hele periode over religie geweest, en nu ben ik op een soort ecologische trip, met Don Kyoto en Tegen de lamp, en met mijn volgende stuk, dat over een uitgestorven diersoort gaat, de dodo, en over biodiversiteit.
Je teksten zijn niet alleen op religieuze teksten geïnspireerd, maar ook op andere teksten - zo was Azen een bewerking van Othello. Ga je bewust op zoek naar zo'n inspiratie?
Het kleine sterven is ontstaan door een klein gesprekje dat ik met iemand had, en die zei: ‘ik ken een meisje wiens hartslag niet boven de 160 mag gaan.’ Dat cijfer heb ik dan helemaal naar beneden getrokken om het te dramatiseren, zodanig dat mijn personage echt niks meer zou kunnen. Maar alleen daardoor, door die zin, werd ik getriggerd om dat verhaal te schrijven.
Je blijft inderdaad wel zoeken naar verhalen.
| |
| |
Ben je dan naar iets specifieks op zoek? Is er een gemene deler die je telkens aantrekt?
Othello is mijn lievelingsstuk van Shakespeare, maar ik vind de taal toch niet meewerken om te communiceren waar het over gaat, en daarom heb ik het herschreven. Ik wou ook meer vanuit een soort trip van lago schrijven dan zoals het in Shakespeare is - ik wilde de natte droom van lago schrijven.
Bij Kumari (over de Indische godin die het lichaam van een kind bewoont tot dat lichaam volwassen wordt) vond ik het gewoon onwaarschijnlijk dat een kind werd verheven tot godin en geen kind meer mocht zijn, en dat is een thema dat mij sowieso aanspreekt: dat je je lichaam niet meer mag gebruiken. Het lichaam is voor mij een tempel, zonder sporten zou ik zot worden, dat is echt heel belangrijk voor mij. En daarom denk ik dat er een paar stukken gaan over het woord tegenover het lichaam: wat als het lichaam wegvalt en je alleen maar het woord hebt? Die twee zijn voor mij even belangrijk in mijn leven. Toch zou ik echt niet zonder het lichaam willen leven. Zonder het woord ook niet, maar voor mij is het interessanter om op toneel alleen woorden te hebben dan alleen lichaam - ik ben geen danser hé.
Hoe zet je je eigen stempel op zo'n bestaand verhaal? Is dat die lichtheid die je erin brengt, die woordgrapjes en die humor, of die nadruk op liefde? Of nog iets helemaal anders?
Wat je nu doet, is achteraf analyseren wat je hebt gedaan. Maar je denkt niet op voorhand: hoe ga ik daar nu iets van mij van maken? Bij Azen heb ik van Iago een soort moderne rapper gemaakt, die dan wel in alexandrijnen sprak, en ik wou dat Othello eigenlijk een boer werd, die moeilijke woorden gebruikte en uitvond om chiquer te klinken, en Desdemona dat ze altijd in drie woorden sprak, als een heilig boontje, een heilige Maria. Emilia loopt er dan als enige normale tussen. Toen was ik nog heel erg met taal bezig. Maar ik denk dan niet: hoe maak ik er iets van mij van? Want dan...
Moeilijke vraag hoor. Want als je zo bezig bent, lijkt het alsof het over mij gaat, alsof ik dat bewerken zou doen om mezelf in het daglicht te plaatsen, maar ik vind niet dat mijn stukken over mij gaan. Ik beschouw mezelf eerder als medium dan als doel.
| |
| |
Sommige van je theaterstukken heb je ook bewerkt tot boeken (Lodewijk, Armandus de Zoveelste, ...). Hoe moeilijk of hoe makkelijk is dat?
Bij Armandus was dat heel veel werk. Maar ik ben er wel het meest tevreden mee als boek. Het is echt goed gelukt om een nieuwe taal te maken bij het schrijven, die de beeldtaal bij het creëren goed verving, het decor, de kostuums, de sfeer. Die mis je nu niet, niet alleen door de prachtige illustraties van Vanessa Verstappen, maar ook omdat ik er heel veel beschrijvingen heb bijgedaan, die het volgens mij toch rijker maken. Je kan zelfs méér doen dan op podium, je kan psychologische beschrijvingen geven, je kan een slapende koningin toch alles laten meemaken en er haar mening over laten geven. Op toneel had je alleen dat lichaam.
Is fantasie vrijheid?
Fantasie is niet alleen vrijheid, fantasie is ook een gevangenis. Want als je in een trip zit van een boek of een verhaal is het heel moeilijk om daar uit te geraken en sociaal contact te hebben. Fantasie is dus niet altijd een zegen. Het is geen knop die je aan en uit zet. Dat is het moeilijke eraan. Ik begin het wel beter te controleren. Alhoewel... Nee, ik denk het niet.
Voor Lodewijk betekent de fantasie en zijn twijfel wel onrechtstreeks zijn dood.
Ja, hij spat uiteen in miljoenen stukjes om verder te leven in de harten van alle pinguïns. Ik heb ooit ook zo'n kortverhaal geschreven over dat God de helft van zijn hart aan Adam heeft gegeven, die dan iemand miste. God heeft dan Eva gemaakt en de andere helft van zijn hart aan Eva gegeven. God stierf dus op de dag dat er twee mensen waren. En vanaf die dag is dat hart van God verdeeld en verdeeld, en omdat we nu met zeven miljard mensen zijn, is er nog maar heel weinig hart van God over.
Gaat het inderdaad alsmaar slechter met de mens? Wordt dat hart in ons iedere dag kleiner en kleiner?
| |
| |
Ja, het idee erachter is dat iedereen individueler wordt, dat er minder goedheid is, minder samenhorigheid.
Maar ik zeg het: het klinkt nu alsof ik heel erg met God bezig ben, maar dat is helemaal niet waar. Het is wel zo dat dit mijn mening over die dingen is, maar ik heb ook nog meningen over veel andere dingen.
In Gaande weg schrijf je ‘Wie het beste kan samenzijn, is de meest vrije mens ter wereld.’ Vind je jezelf vrij in dat opzicht? Kan je goed samenzijn?
Ik ben wel behoorlijk vrij, ja. Ik heb een tijdje gedacht dat ik een hele goeie kameleon was, die zich altijd kon aanpassen en daardoor eigenlijk in iedere situatie best tevreden was, maar dat ben ik niet. Ik ben wel iemand die heel lang zal vinden dat het goed is.
Uit een soort inherente positiviteit?
Optimisme, denk ik, ja.
Maar dan toch een optimist die de liefde in de wereld toch steeds kleiner ziet worden.
Liefde is de gemene deler bij Dimitri Leue. Passie en verlangen, maar ook hartverscheurend verdriet en jaloezie komen vaak terug.
Ik zeg ergens: liefde is het aanvaarden van elkaar als mensen, en elkaar tegen beter weten in toch nog een beetje beschouwen als goden. Waarmee ik bedoel dat je iedere dag verwonderd en bewonderend kan kijken naar elkaar, maar uiteindelijk ook weet dat het een mens is als een ander. Waardoor hij of zij niet van z'n voetstuk kan vallen, omdat je al aanvaard hebt dat het een mens is. Maar dat is een heel moeilijke combinatie, die twee dingen kunnen, want de ene dag zie je teveel mens, en de andere dag teveel god, terwijl allebei ongezond is. En het moet ook nog eens wederzijds zijn, dat is het mirakel. Als het niet van twee kanten geschiedt, dan heb je alleen maar eenzaamheid en verdriet.
Liefde is niet ik, en ook niet zij - of hij -, maar wij. En zoals ik in Het kleine sterven zeg: de meeste mensen zeggen dat je in de liefde één wordt, maar ik zeg je: drie. Je hebt één en één, en een derde eenheid,
| |
| |
namelijk jullie beiden samen. En als je die twee eenheden, die twee mensen, vergeet, en alleen de twee-eenheid hebt, dat is niet gezond. Je moet nog altijd jezelf blijven, en hij of zij ook.
Daarom vind ik appelblauwzeegroen (een soort turkoois) zo'n mooie kleur, omdat er nog altijd ‘blauw’ en ‘groen’ in zit. Appelblauwzeegroen is echt liefde. Neem nu oranje, dat is gewoon iets nieuws, je hebt geen geel meer en geen rood meer. Maar appelblauwzeegroen, dat is hét voorbeeld van wat voor mij liefde is.
|
|