Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 25
(2011)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een trut die voor vernieuwing zorgt (?)
Vreemde titel, maar Friezen zullen het plaatje
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de behoefte aan leesmateriaal vanuit onderwijs speelt lange tijd een zeer belangrijke rol bij de productie van kinder- en jeugdliteratuur met daarnaast en daar sterk aan verbonden de invloed van de Friese Beweging. We moeten eerst bekijken hoe die band is ontstaan en gegroeid in de loop der jaren. Pas daarna kunnen we constateren wat nu precies dat nieuwe was in de jaren vijftig en wat het betekende voor de verschillende genres. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorgeschiedenis: onderwijsmaatregelenVanwege de grote rol van het onderwijs in de voorgeschiedenis wil ik hier kort ingaan op overheidsmaatregelen voor Fries onderwijs. Deze hebben een grote rol gespeeld in het onderwijs, maar zeker ook in de ontwikkeling van de Friese kinder- en jeugdliteratuur. In 1901 wordt de Nederlandse Leerplichtwet ingevoerd. Met het invoeren van de leerplichtwet wordt de roep om Fries in het onderwijs sterker. In 1907 biedt een overheidsmaatregel voor het eerst de mogelijkheid om onderwijs in de Friese taal aan kinderen aan te bieden. Gedeputeerde Staten stellen financiën beschikbaar voor het geven van onderwijs in het Fries aan kinderen uit de hoogste leerjaren van de lagere school, met één beperking: het onderwijs mag alleen na schooltijd gegeven worden. De jaren twintig leveren een iets positiever beeld. Er komen meer cursussen Fries na schooltijd, de zogenoemde kinderleergangen, en ook het aantal deelnemende kinderen neemt langzaam toe. Ook wordt er door organisaties binnen de Friese Beweging voortdurend gepleit voor regulier, wettelijk vastgelegd onderwijs in het Fries. Onderwijs dus dat niet meer na schooltijd gegeven wordt, maar een structurele plaats krijgt op het lesrooster. De roep om regulier Friestalig onderwijs, die in de jaren dertig steeds luider wordt, leidt in 1937 tot een wijziging van - en aanvulling op - de Lager-Onderwijswet (1920). Met deze wetswijziging schept de rijksoverheid wettelijke mogelijkheden voor het Fries als vak op de lagere school, al wordt het Fries niet expliciet genoemd. De scholen kunnen voortaan zelf het onderwijs in het Fries verzorgen. Dit wil niet zeggen dat na 1937 alle scholen in Fryslân dit ook daadwerkelijk doen. Toch is in 1939 al op ruim negentien procent van de in totaal 538 scholen het Fries als vak ingevoerd, terwijl dat in 1946 naar ruim vijfentwintig procent is gestegen. De wettelijke maatregelen van de jaren vijftig hebben meer indirect hun invloed op de vernieuwing. Met deze maatregelen krijgen nu ook jonge kinderen uit wat toen nog de eerste klassen van de lagere school | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heten, les in het Fries. Daarmee krijgt het (vernieuwende) werk van een auteur als Diet Huber meer kans, aangezien zij zich vooral op het jongere kind richt. Maar in hoeverre zorgden de genoemde onderwijsmaatregelen voor meer kwantiteit binnen de prille Friese kinder- en jeugdliteratuur? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LeesmateriaalBij de eerste overheidsmaatregel voor Fries onderwijs is meteen aandacht voor het leesmateriaal dat daarbij nodig is. Via prijsvragen worden leesboekjes en bloemlezingen gepubliceerd. Veel nieuw, eigentijds werk treffen we in deze bundels niet aan. De verzamelbundels met proza en poëziedie in de jaren dertig verschijnen, lijken zich steeds meer op het vrijetijdslezen van kinderen te richten. Dat blijkt onder meer uit een titel als Nei skoaltiid (1930), een bundel samengesteld door S. Boonstra. Het Great Teltsjeboek (1932) van Simke Kloosterman en T. Hellinga-Zwart, met de drie daarvan afgeleide boekjes Lyts Teltsjeboek (1932), zijn eveneens heel duidelijk voor de vrije tijd bedoeld: ‘Hjir moatte Pake en beppe út foarlêze!’ (Hier moeten opa en oma uit voorlezen). Een andere verzamelbundel, die van K. Haakma (1904-1958), Fen eigen groun (1935), valt op door het goed verzorgde uiterlijk en de mooie illustraties van Ids Wiersma (1878-1965). Maar ook de inhoud is anders dan die van eerdere bundels. Naast meer contemporain werk is er bovendien meer aandacht voor het kinderlijk perspectief en zijn de thema's ontleend aan de kinderwereld. Zo peuzelen de mussen het koekje van een in slaap gevallen meisje op. In de jaren twintig en dertig duikt regelmatig de naam van J.K. Dykstra (1893-1977) op. Bij jonge lezers is hij bekend als redacteur van een kinderrubriek in de Leeuwarder Courant onder het pseudoniem ‘Omke Jan’. In deze rubriek leert hij de kinderen hun eigen taal schriftelijk te gebruiken. Hoe kan dat beter dan door hen uit te nodigen brieven aan hem te schrijven, die in de rubriek worden beantwoord. Daarnaast neemt hij regelmatig literaire bijdragen voor kinderen op. Zijn naam is eveneens te vinden onder verschillende gedichten in familietijdschriften, met name in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de kinderrubrieken ervan. Ook in verzamelbundels, veelal bedoeld voor schoolgebruik, is werk van hem te vinden. Zelf stelt hij zo'n bundel samen met een andere aankomende auteur uit die tijd, Barend van der Veen, onder de titel In twirre yn it hôf (1928; 1929). Vergeleken met de verzamelbundels van Sipma, Zwart & Hof is bij Dykstra & Van der Veen sprake van een (graduele) verandering. Beiden nemen meer dan hun drie voorgangers het kind als uitgangspunt en houden bij de keuze van taalgebruik en perspectief daar duidelijk rekening mee. Langzamerhand zijn er aanwijzingen die een vernieuwing aankondigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KinderrubriekenDe kinderrubrieken hebben lang een belangrijke rol gespeeld, zowel voor het onderwijs in het Fries als voor de kinderliteratuur. Omdat er binnen het onderwijs weinig gelegenheid was voor het onderwijs in het Fries nam een aantal van deze rubrieken die rol over met lesjes Fries. In deze rubrieken werd eveneens veel leesmateriaal verschaft in de vorm van verhalen en gedichten. De beide familietijdschriften Sljucht en Rjucht (1890/1897-1941) en It Heitelân (1919-1962) ruimen al snel na de oprichting plaats in voor de jonge lezers met een aparte rubriek. Ook de provinciale dagbladen, het Friesch Dagblad, de Heerenveense Koerier (later Friese Koerier) en de Leeuwarder Courant volgen met hun kinderrubriek deze strategie. De rubriek in de Leeuwarder Courant, het ‘Praethoekje foar de bern’ (Praathoekje voor de kinderen), wordt in de periode 1928-1930 verzorgd door J.K. Dykstra. Hij wordt opgevolgd (1979) door twee ‘muoikes’ (tantes). In het Friesch Dagblad is Tiny Mulder van 1951 tot en met 1983 verantwoordelijk voor de kinderrubriek ‘Us eigen herntsje’ (Ons eigen hoekje) die ongeveer dezelfde opzet heeft als die in de Leeuwarder Courant met taallesjes, correspondentie met de lezers en proza en poëzie. Diet Huber verzorgt tussen 1952 en 1961 in de Heerenveense c.q. Friese Koerier, een tweetalige rubriek, ‘De kleine koerier’, waarin ze in 1952 haar debuut als dichteres maakt.Ga naar voetnoot1 Later volgt ze Annie M.G. Schmidt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op bij het dagblad Het Parool (1959-1968) als redacteur van een, uiteraard, Nederlandstalige rubriek. Soms werd het literaire werk uit deze kinderrubrieken in kranten en tijdschriften later door de auteurs gebundeld. Bundels van Diet Huber en Tiny Mulder zijn daar voorbeelden van. Met deze beide auteurs zijn we bij de vernieuwing aangeland, waarvan hiervoor al enige sporen in die richting zijn aangegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een nieuw begin?De Tweede Wereldoorlog betekent voor veel zaken een cesuur. Ook in het Friese onderwijsland en de Friese kinderliteratuur lopen zaken anders dan was gedacht en bedoeld. Binnen Bewegingskringen verschuift de aandacht in eerste instantie niet naar het onderwijs. Wel wordt aan het begin van de oorlog, in 1940, de organisatie Us Frysk Berneboek opgericht, een soort kinderboekenclub, die met wat aanpassingen in opzet en organisatie tot 1993 blijft bestaan. Door middel van prijsvragen verwerft de organisatie haar manuscripten, die in samenwerking met verschillende uitgevers op de Friese markt verschijnen. Us Frysk Berneboek is geen Selskip dat zich richt op het bevorderen van het Fries in het algemeen, maar een organisatie met een meer toegespitste doelstelling, te weten de leesbevordering, het stimuleren van het lezen in het Fries door kinderen. Daarbij worden auteurs gestimuleerd met nieuw werk te komen, voor het grootste deel proza en wordt ook op de (literaire) kwaliteit van het werk gelet. Wat dat literaire aspect betreft kan bij het werk van deze club in zekere zin al van enige vernieuwing gesproken worden. Voor het overige is er in deze jaren in en vlak na de oorlog niet veel aandacht voor de kinderliteratuur. De oorlogsomstandigheden hebben op de literatuur voor volwassenen en het denken daarover wel invloed gehad, met name wat de verhouding tussen de Friese Beweging en de literatuur betreft. Fedde Schurer publiceert over deze relatie direct na de oorlog het manifest ‘De bining forbritsen’ (De binding/band verbroken), in het eerste nummer van het nieuw opgerichte literaire tijdschrift De Tsjerne.Ga naar voetnoot2 Hij vindt dat de dichter in de eerste plaats dichter, literator moet zijn. IJveren voor de taal is niet zijn eerste taak en de relatie tussen Friese Beweging en Friese literatuur verklaart Schurer dan ook voor ‘forbritsen’ (verbroken). In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een dissertatie over de auteur Anne Wadman is er terecht op gewezen, dat Schurer zich met dit manifest zelf niet echt aan die uitgangspunten heeft gehouden.Ga naar voetnoot3 Hij blijkt overigens in de loop van de jaren gematigder te zijn geworden in zijn standpunten. Zo erkent hij al in 1962 dat ook auteurs meehelpen aan de opbouw van een taal, ook voor een minderheidstaal als de Friese. Met zijn manifest van 1946 heeft hij trouwens duidelijk niet de kinderliteratuur voor ogen gehad. Daarvoor was in het genoemde literaire tijdschrift geen plaats en deze werd in het begin ook niet besproken. Pas met het verschijnen van het werk van Diet Huber en Tiny Mulder kwam daar (voor even) verandering in. Schrijvers van kinderliteratuur lijken niet direct aan de andere koers, zoals Schurer die aangaf, mee te doen. Zij pakken in eerste instantie de draad van voor de oorlog weer op en gaan in hetzelfde stramien van toen verder, zoals dat overigens ook elders gebeurde. Van enige vernieuwing is in die eerste na-oorlogse jaren eigenlijk nauwelijks sprake. Nog steeds is er veel negentiende eeuws materiaal in bloemlezingen die nu verschijnen te vinden. Pas begin jaren vijftig begint er iets te veranderen, met het werk voor kinderen van jonge auteurs als Diet Huber en Tiny Mulder (1921). Daarnaast is er Jant Visser-Bakker, die in de jaren dertig debuteerde, metproza voor kinderen en met meer belangstelling voor de volkskinderpoëzie. Deze belangstelling levert onder andere de bundel It boek foar de Fryske bern (1954) op, die ze samen met Tiny Mulder samenstelt. Het boek volgt de seizoenen van het jaar met proza en poëzie van beide samenstellers-auteurs en bevat naast oude volksrijmpjes en raadsels ook gedichten en liederen. De bundel laat zien dat de Friese kinderliteratuur ook andere wegen leert in te slaan. Zij richt zich niet meer voornamelijk op didactisch gebruik, maar wil het lezende kind vooral ontspanning bieden. De illustraties in het boek zijn van Diet Huber, een dubbeltalent, die net daarvoor met gedichten debuteert in haar reeds genoemde kinderrubriek van de Heerenveense | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koerier (15-3-1952). Met dit boek presenteren de drie voornaamste contemporaine auteurs van Friese kinderliteratuur zich gezamenlijk. Huber bundelt haar gedichten uit de kinderrubriek later tot het boek Tutte mei de linten, dat in 1955 verschijnt, en waarmee we bij een ommekeer in de Friese kinderliteratuur zijn aangeland en ook bij de titel van deze bijdrage. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vernieuwing: een ommekeer?Als we deze ommekeer nader bekijken, dan valt allereerst de aandacht voor het kinderlijk perspectief op. Voorboden voor dit element zijn al in het werk van auteurs uit de jaren dertig te vinden. Nog duidelijker komt de vernieuwing naar voren in het meer literaire taalgebruik, met name in de poëzie. In dat genre voltrekken zich vooral de vernieuwingen; het proza (korte en langere verhalen) gaat nog lang door in de geijkte vormen van voor de oorlog. Pas in de jaren tachtig laat Berber van der Geest zien dat ook in prozawerk taalspel mogelijk is. Haar raamverhaal It âld kammenet (Het oude kabinet) uit 1983 bevat verhalen en gedichten voor kleuters, waarin veel aandacht is voor dat taalspel. Hoewel het werk van de beide vernieuwers in de jaren vijftig maar zeer incidenteel en sporadisch wordt besproken, is het juist dat taalspel van Diet Huber en Tiny Mulder dat in die besprekingen de nadruk krijgt. De beide auteurs schromen niet heel andere hoofdpersonen te kiezen dan tot dan toe gebruikelijk was. Bij Huber treden zelfs triviale zaken als een bezem en een boender als personages op. En Mulder vertelt in een gedicht over de belevenissen van een hemd, dat van Tryntsje. Naast heel andere hoofdpersonen dan de gebruikelijke is ook de vorm een belangrijk vernieuwingselement. Zo vallen de vrijere dichtvormen in de poëzie op. Nu niet meer de geijkte vierregelige strofen van vroeger tijden. Of de precies in een strak rijmschema gestoken gedichten. Rijmen doet het werk in die jaren vijftig nog steeds wel, maar daarbij wordt de nodige vrijheid genomen, net als bij de strofen die ongelijk van lengte zijn of helemaal verdwenen. Wat de inhoud van de kinderpoëzie uit die tijd aangaat, kan geconstateerd worden dat er weinig tot geen moralisme is (hoewel: Huber bezigt een specifiek moralisme met een vleugje ironie, als ze vuile kinderen waarschuwt voor die vreselijk boenende Abe Sjipkop!). Bovendien is de entourage voor de gedichten niet meer, zoals in het eerdere dichtwerk, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitsluitend het plattelandsmilieu- en leven. Bijna logisch als je bedenkt, dat Diet Huber in de stad, Leeuwarden, opgroeide, terwijl ook Tiny Mulder als kind aan het kleinestadsleven van Assen heeft geproefd. Meestal is de locatie bij beide auteurs vrij neutraal, of is het meer het land van de verbeelding, dat weinig gemeen heeft met het boerenerf en het weiland van voor de oorlog. Zoals de koning van het land Blakikkerblikje of koning Kanipke die in een scheepje van zilverpapier zit.Ga naar voetnoot4 Verder is duidelijk dat beide auteurs afstand nemen van zowel pedagogisch-didactische criteria als van taalpolitieke uitgangspunten. Dat komt vooral naar voren in de kringen waarmee beide auteurs zich verbonden voelen. Dat zijn niet langer het onderwijs of de Friese Beweging, maar meer op de artistieke kanten van het schrijven georiënteerde kringen als verenigingen van schrijvers en literaire tijdschriften. Hoewel latere auteurs van Friese kinder- en jeugdliteratuur vaak nog wel uit het onderwijs afkomstig zijn, richten ook deze zich meer op de literaire kanten van het schrijven voor kinderen. Een bijkomend verschijnsel is dat auteurs als Huber en Mulder hun inspiratiebron veel meer dan hun vroegere collega-schrijvers over de grenzen van Fryslân vinden. Zo liet Diet Huber zich inspireren door het werk van de Engelse dichter Edward Lear en de Nederlandse Annie M.G. Schmidt. Ook Tiny Mulder vindt haar favorieten in de Engelstalige Gouden Eeuw van de kinderliteratuur. Zij vertaalde later dan ook de klassieker Alice in Wonderland in het Fries (1964). Daarnaast herkende ze iets in het werk van de Duitse auteur James Krüss, van wie ze zijn Mein Urgrossvater und ich (Myn oerpake en ik, 1962) in het Fries liet verschijnen. Aan deze auteur zit nog een Fries tintje, omdat Krüss een Helgolander was en door het daar gesproken dialect een beetje bij de Friese familie hoorde. De gedichten uit de jaren vijftig van zowel Diet Huber als Tiny Mulder zijn al snel gaan behoren tot de klassiekers van de Friestalige kinderliteratuur; ze worden nog altijd voorgedragen bij de jaarlijkse voordrachtwedstrijden voor de bovenbouw van de basisschool en middelbare scholen en functioneren in de orale cultuur. Volwassenen en kinderen citeren delen van haar werk uit het hoofd. Dit geldt met name voor de bundel Tutte mei de linten, waarmee Huber de toon heeft gezet voor haar andere werk. Dat haar werk veel succes had en heeft, blijkt uit de elfde druk, die deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bundel in 2009 beleefde. De bundel luidde bij verschijnen een nieuwe tijd voor de Friestalige kinderliteratuur in (letterlijke vertaling van JWL).
De dichter D.A. Tamminga (1909) zegt van de bundel Tutte mei de linten van Diet Huber in een bespreking het volgende:Ga naar voetnoot5 Zoiets (‘een elementair plezier in ritmische uitdrukkingen in taal’, JWL) is het kind eigen, ... Het is deze verloren oergrond waarop tegenwoordig moderne dichters met hun ‘experimenten’ willen aansluiten en voortbouwen. Diet Huber zou je dan ook met recht een experimentele dichteres kunnen noemen. Haar poging los te komen van de zedekunde en de handeling, de anekdote te laten opgaan in fantasierijk taalspel, is haar zeldzaam goed gelukt. (Tamminga, 1956, p. 155-156) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of Tamminga met de woorden ‘een experimenteel dichteres’ verwees naar de Nederlandse experimentele dichters van de jaren vijftig of de Friese dichters rond het literaire tijdschrift Quatrebras, is niet duidelijk. Dit laatste tijdschrift was net (1954) van start gegaan als tegenhanger van het als meer traditioneel beschouwde tijdschrift De Tsjerne. Een andere mogelijkheid is dat Tsjerneredacteur Tamminga dit experimentele als tegenstelling stelt tegenover: ‘het anekdotische en moralistische kindergedicht’, dat, zegt hij, ‘bij ons nog altijd de boventoon voert’. De populariteit bij eerdergenoemde voordrachtwedstrijden voor Diet Hubers werk geldt ook voor dat van Tiny Mulder. Deze dichteres en journalist debuteert in 1957 met een eigendichtbundel voor kinderen, Juffer Kuorkebier. Mulders debuutbundel bevat gedichten voor oudere kinderen, die, mede daardoor misschien, over het algemeen iets langer zijn dan die van Diet Huber. Het op rijm navertellen van een (grappig) voorval is hier sterker vertegenwoordigd dan bij Diet Huber, hoewel de aandacht voor taal ook bij haar wijst in de richting van een literaire doelstelling. Duidelijk komt dat naar voren in het gedicht ‘Trije fôltsjes’ met als eerste strofe: Trije fôltsjes fan fideldydom / Dounsje op 'e mjitte fan 'e trom. Drie veulentjes dansen op het ritme van de trom verschillende dansen. Zo danst de derde de polka. Mulder beschrijft een kinderwereld, met een eigen logica, zonder obstakels voor wonder en geluk. Het is een wereld met een mengeling van fantasie en realiteit. Mulders eigen jeugd is, zoals ze zelf zei, een belangrijke bron voor haar gedichten geweest.Ga naar voetnoot6 Voor haar onzinverzen vond zij inspiratie bij Alice's Adventures in Wonderland van Lewis Carroll (1865), dat ze zoals gezegd in het Fries vertaalde. De filosoof Lolle Nauta vergelijkt in literair tijdschift De Tsjerne het werk van beide dichteressen en karakteriseert hun lezerspubliek als volgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat Diet Huber direct toegankelijk maakt door haar levendige, artistieke fantasie, moet Tiny Mulder indirect veroveren met behulp van het intellect. ... Het kind van Tiny Mulder is behalve schooljongen en ... Tsjernelezer ook rebel. Het kind vindt plezier in een cultuur, waarmee het zo nu en dan eens goed de draak kan steken. ... De kinderen van Diet Huber leven niet alleen op de plekken waar men het zichzelf permitteert carnaval te vieren, maar overal waar hij het zichzelf toestaat te leven.Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Invloed op latere auteursHet werk van Diet Huber en Tiny Mulder heeft invloed gehad op een nieuwe generatie van auteurs, zoals de eerdergenoemde Berber van der Geest. Zij debuteerde met dichtwerk voor volwassenen, maar kwam in 1983 met haar eerste kinderboek, It âld kammenet. Een andere, iets jongere dichteres, Baukje Wytsma (1946), debuteert in 1976 met haar bundel Romke Timen Tomke, in 1978 gevolgd door De rare richelroek en in 1982 met het mooi uitgevoerde, en voor een iets oudere doelgroep bedoelde Flintertútsjes (1982; Vlinderkusjes). Haar gedichten beschrijven voorvallen uit het dagelijkse leven van de lezers, die geïnspireerd lijken door vooral het werk van Tiny Mulder. De gedichten die zich afspelen in een fantasiewereld, lijken meer op het werk van Diet Huber. Spelen met taal is ook bij Wytsma een opvallend element in haar werk. Pas eind jaren tachtig wordt Wytsma met haar dichtwerk voor volwassenen een bekende auteur binnen de Friese literatuur. Dan verschijnen er ook meer bundels voor kinderen van haar, zoals onder meer haar reeds genoemde Flintertútsjes (1982) en Kadootsje yn papier (1998). Met Akky van der Veer (1943) werkt zij samen in de zogenoemde Frou Hilarides-projecten, drie boeken over Frou Hilarides (verschenen ter gelegenheid van de Kinderboekenweek van 1987, 1988 en 1989) waarin Wytsma de poëzie verzorgde. Pas in de jaren negentig zien we meer vernieuwing op het gebied van proza, zoals bijvoorbeeld in het raamverhaal It hûs fol ferhalen (1991) van Mindert Wynstra, dat overigens door de plaats op de IBBY-Honourlist vertaald werd in het Japans en het Koreaans. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieDe belangrijkste grond voor de vernieuwing van de Friese kinder- en jeugdliteratuur in de jaren vijftig is, dat de directe band met onderwijs en Friese Beweging veel minder sterk werd en zelfs min of meer verbroken werd. Deze vernieuwing heeft zich voornamelijk afgespeeld op het terrein van de poëzie. Pas in de jaren tachtig werkt dit door naar het proza voor kinderen. Wel heeft het werk van Diet Huber en Tiny Mulder, die zich eveneens met proza bezig hielden, ook daar, zij het een iets beperktere, invloed op gehad. Tegelijk met de vernieuwing bij de auteurs is er in de loop der jaren ook meer aandacht voor de literaire beoordeling van de Friese kinder- en jeugdliteratuur gekomen. Een literaire prijs als de Simke Kloostermanpriis, overigens de enige reguliere prijs voor Friese kinderliteratuur, werd voor de eerste keer uitgereikt in 1983. Deze prijs heeft zeker zijn invloed gehad op die literaire beoordeling, evenals de vermeldingen op de internationale IBBY-Honourlist dat deden. Over de grenzen kijken is voor een doorlopende vernieuwing van groot en invloedrijk belang. Daarin kan een literatuur in een minderheidstaal zijn groei naar volwassenheid tonen. |
|