Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 25
(2011)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kinderboeken uitgeven in de jaren '50: strategisch opereren of bijzaak?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zwei Seelen wohnen ach! In meiner Brus even actueel als in 1940 of tegenwoordig. Een antwoord op de vraag of er in het uitgeven van kinderboeken tussen 1950 en 1960 inderdaad iets wezenlijks is veranderd, hangt derhalve af van de invalshoek, waarbij met name kwantiteit en kwaliteit door elkaar heen blijven spelen. Maar laten we vooral positief inzetten: als er zich in de jaren vijftig al een vernieuwing of ommekeer heeft voorgedaan in de Nederlandse kinder- en jeugdliteratuur dan wordt die in elk geval mede ondersteund door een zichtbare kwantitatieve toename. Het aantal door uitgeverijen op de markt gebrachte titels in deze decade laat een grote groei zien, zowel in het absolute aantal als in het aandeel van het totaal aantal geproduceerde titels.
Na vijf jaar oorlog waarin het aantal uitgegeven boeken aanzienlijk daalt, is - na een periode van herstel - anno 1950 nagenoeg hetzelfde peil als in 1939 (totale productie 6.554) bereikt. Daarna stijgt in tien jaar tijd het aantal uitgegeven kinderboeken van 570 naar 870, een stijging met zo'n 54%. Procentueel neemt het aandeel jeugdboeken in de totale boekproductie toe met 1,2%, van 8,8% in 1950 naar 10,1% in 1959. Het aantal nieuwe titels groeit van 311 naar 576, wat een toename inhoudt van 265 (85%). Aangezien het aantal herdrukken niet zo spectaculair toeneemt - van 259 naar 294 (6,9%) - komen er in de loop van deze decade dus steeds meer nieuwe kinderboeken op de markt. In totaal verschenen er ruim 7.200 kinderboeken tussen 1950-1960. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kijken we vervolgens naar de verdeling tussen het aandeel oorspronkelijk Nederlandse kinderboeken en het aantal vertaalde dan is de conclusie dat in eerste instantie het oorspronkelijke Nederlandstalige jeugdboek voor uitgevers een lucratieve business was in de jaren vijftig. Van alle 570 verschenen kinderboeken in 1950 - nieuw en herdrukt - zijn er 492 oorspronkelijk Nederlands, en slechts 38 vertaald. Dat is 86% tegen 14%. In 1959 is de verhouding veranderd: van de 870 zijn er dan 639 oorspronkelijk Nederlands, en hebben er 226 een buitenlandse oorsprong. Dat is 73% oorspronkelijk Nederlands tegen 27% vertaalde. In totaal komen er in de jaren vijftig een kleine 6.000 oorspronkelijk Nederlandse, en zo'n 1.200 vertaalde kinderboeken op de markt. Maar daarmee is vooral de kwantiteit in kaart gebracht. De kwaliteit is een heel ander verhaal. Op het bekende ‘Congres Boek en Jeugd’ dat op 2 en 3 november 1951 plaatsvindt in Pulchri Studio in Den Haag wordt vanuit diverse invalshoeken de positie van het kinderboek besproken. ‘Ouders, school en jeugdbeweging hebben belangrijke taak’ kopt de Haagsche Courant van 3 november boven het verslag van de eerste dag. En op maandag 5 november: ‘Gemiddelde Nederlandse kinderboek is beneden de maat.’ Deze uitspraak tekende de aanwezige verslaggever op uit de mond van mevrouw Van Breda-de Vries (1909-1992), die op de slotzitting had gesproken over ‘Het uitgeven van kinderboeken’. Haar toespraak lijkt het startschot te zijn geweest voor een nadere bezinning op de taak van de uitgever met betrekking tot het kinderboek. Enkele van haar statements luiden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De critische uitgever zal moeten constateren dat het gemiddelde oorspronkelijke kinderboek, wat uitvoering en inhoud betreft, beslist beneden de maat is. Nooit is er de laatste jaren een Nederlands kinderboek onder de serie ‘Beste verzorgde boeken’ gekomen. De jaarlijkse Staatsprijs van f 1500, -, beschikbaar gesteld door het Ministerie van O., K. en W., voor een prima verzorgd kinderboek, heeft men tot nu toe nog niet kunnen toekennen. Deze tekorten kan men wijten aan schrijvers en uitgevers en het publiek dat er genoegen mee neemt. Catharina van Breda-de Vries drijft samen met haar echtgenoot Aart van Breda sinds 1946 een uitgeverij aan de Amsterdamse Nicolaas Maesstraat en vanaf 1950 in Hulshorst bij Nunspeet.Ga naar voetnoot3 Vanaf het begin combineert het echtpaar literaire en artistieke kwaliteiten in de keuze van hun fondsuitgaven. Centraal daarin staat de avontuurlijke kant van het kind dat als van nature op ontdekkingsreis wil. Hun titels halen ze vooral uit het buitenland. Achteraf is het onvoorstelbaar dat een door hen uitgegeven titel als The Wind in the Willows van Kenneth Grahame, oorspronkelijk verschenen in 1908, in 1950 in de Engelstalige wereld al aan zijn 97e druk toe was. In ons land - na een onopgemerkt gebleven editie uit 1930 - wordt het pas echt bekend met de uitgave van De Breda's in de vertaling van A.C. Tholema. De A van Aart, de C van Catharina en de naam Tholema is ontleend aan de familienaam van Catharina's moeder. Ze vertalen hun boeken dus zelf. Kwaliteit is hun motto en ze streven ernaar het beste uit de Engelstalige kinderboekenwereld in Nederlandse vertaling hier op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
markt te brengen: een strategische keuze, maar de schaal waarop is kwantitatief erg klein. Het gaat dan om Elenor Estes gezinsverhalen over The Moffats, The Middle Moffat en Rufus M, hier als Met zijn vijven, Janneke de middelste en Janneke en Robbie door hen op de markt gebracht. Vanaf 1956 voegden ze er successievelijk ook de negendelige serie van Laura Ingalls Wilder Het kleine huis op de prairie aan toe, alsmede het verhaal Maria Poppins, naar Mary Poppins van Pamela Lyndon Travers, dat in 1934 verschenen was. Kortom, Catharina van Breda is op zoek gegaan naar kwalitatief goede kinderboeken die in het buitenland al als klassiekers werden beschouwd, maar waarvoor de grotere uitgeverijen nog niet warm waren gelopen. Wie zijn die uitgevers dan wel die Van Breda op het oog heeft als ze haar voordracht houdt? Het zijn grofweg dezelfde die Daalder ten tonele voert in zijn eerder genoemde enquête uit 1940. Uitgevers als Ploegsma (Amsterdam), De Arbeiderspers (Amsterdam), G.B. van Goor Zonen (Den Haag), N.V. Van Holkema & Warendorf (Amsterdam), de Gebrs. Kluitman (Alkmaar), C.A. Spin & Zoon N.V. (Amsterdam) en De Tijdstroom (Lochem). Zij hadden van Daalder prangende vragen voorgelegd gekregen als:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alle uitgevers weten precies uit te leggen wat het goede kinderboek is, maar blijkbaar is de theorie in tegenspraak met de praktijk, zeker als ruim tien jaar later Van Breda durft te stellen dat het kinderboek in Nederland toch echt beneden de maat is. Alles bijeengenomen, verklaart zij op het eerdergenoemde congres, ‘kunnen we zeggen dat er een kinderboekenmarkt is met een uitgebreide vraag; voor een zeer gevarieerd aantal kinderen; voor boeken in de lagere prijsklassen met een niet wel-omschreven inhoud, maar met een bepaald uiterlijk, dat beantwoordt aan een algemene banale smaak; en een markt met een geringe vraag naar boeken van een wel-omschreven goede inhoud en van een onbepaalde uitvoering en prijsklasse.’Ga naar voetnoot5 Kortom, een hele boel prut, en maar weinig echte kwaliteit.
Is die situatie eind jaren vijftig nog zo? En is er dus in kwalitatieve zin weinig of niets veranderd? Of zijn er gunstige veranderingen aan te wijzen? Het zou al te treurig zijn als er in die tien jaar in kwalitatieve zin niets zou zijn bereikt, en dat is ook niet zo, maar het lijkt op dit moment nog wat prematuur om te stellen dat er een opvallende omslag heeft plaatsgevonden. Toch valt wie naar ‘verbeteringen’ zoekt wel een aantal zaken op. In de eerste plaats neemt de aandacht voor het kinderboek in het algemeen ontegenzeggelijk toe. Het congres in 1951 is er zelf al een prachtig voorbeeld van, maar - en dat is wellicht nog belangrijker - in Den Haag vond er ter gelegenheid van het congres de eerste lokale kinder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boekenweek plaats. Deze zou uiteindelijk in 1955 resulteren in de eerste landelijke Kinderboekenweek, van 27 oktober tot 3 november (toen een week dus nog een week was). Ze is in 1954 voorafgegaan door een initiatief van de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) - waarin uitgevers en boekhandelaren vertegenwoordigd zijn - die een landelijk propaganda-offensief begint teneinde het jeugdboek meer te promoten: Het komend najaar zal, wat de propaganda betreft, in het teken staan van een speciale actie voor jeugd- en kinderboeken, een actie, waarvan het belang zo in het oog springt, dat er nauwelijks veel bij valt toe te lichten. Het is dringend noodzakelijk aandacht te wijden aan ‘de lezer van straks’, die reeds nú moet worden gewonnen voor het boek, en die, juist nu, het meest ontvankelijk is voor de bekoorlijkheid ervan. Iedereen die met kinderen te maken heeft, weet dat: een kind dat door een boek wordt ‘gepakt’, verliest alle aandacht voor zijn omgeving en beleeft het contact met zijn lectuur veel intenser dan de volwassene. In zijn jeugd wordt men boekenvriend; daarom moet het boek tot de jeugd worden gebracht.Ga naar voetnoot6 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Koninklijk Huis steunde de introductie van de Kinderboekenweek van harte, getuige het feit dat een jonge Prinses Margriet acte de presence gaf.Ga naar voetnoot7 In de tweede plaats verschijnt er een Jeugdboekenkrant in een ongekend grote oplage van 700.000 exemplaren waarin uitgevers van kinderboeken volop met hun titels adverteerden. De Arbeiderspers, Gottmer, Gebrs. Kluitman, Callenbach, Van Goor en Zonen, De Verkenner, De Bezige Bij, we vinden ze er allemaal in terug. In de derde plaats biedt de CPNB als ondersteuning voor het enorme aanbod aan kinderboeken het door Annie M.G. Schmidt geschreven Van schuitje varen tot Van Schendel aan, waarin zij de vraag beantwoordt of het jeugdboek niet een zodanig essentiële functie bij de opvoeding van het kind speelt, dat de keuze ervan niet aan het toeval overgelaten mag worden. Het gaat fungeren als een wervende brochure ten faveure van het goede kinderboek en krijgt in 1960 zelfs nog een herdruk.Ga naar voetnoot8 Volgens de CPNB is het boekje broodnodig om vele ouders er toe te brengen wat meer aandacht en tijd aan hun kinderen en hun lectuur te besteden. Want, zo schrijft Schmidt, kinderen lezen uit behoefte naar bepaalde emoties. Op verschillende leeftijden zijn die emoties anders. Ze lezen critiekloos en hun smaak is nog niet ontwikkeld. Iedere schrijver die dóór heeft welke emoties dat zijn, kan een bevredigend kinderboek schrijven, slecht, lelijk en inhoudsloos, maar bevredigend. En iedere uitgever, die inziet dat het bevredigend is, kan het boek uitgeven. Zo werkt het commerciële hand in hand met goedkoop talent en onontwikkelde smaak van de jeugd.Ga naar voetnoot9 Als oplossing ziet ze dat wij ons moeten gaan bemoeien met de lectuur van onze kinderen en zo langzaam van schuitje varen tot Van Schendel geraken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de vierde plaats wil ik erop wijzen dat de
CPBN zich vanaf 1954 ook over De kleine vuurtoren ontfermde, de catalogus van jeugdlectuur, die al sinds 1927 verschijnt en als promotiekanaal gebruikt wordt om de jeugdlectuur onder de aandacht van boekhandelaren, bibliotheken en opvoeders te brengen.Ga naar voetnoot10 De Rotterdamse uitgeverij Dijkhoffz en Dietrich en Voorhoeve geven die catalogus op eigen initiatief uit en anno 1950 worden er zo'n 20.000 exemplaren door de boekhandel verspreid.Ga naar voetnoot11 In 1951 is naast Dietrich en Voorhoeve ook Uitgeverij Van Breda te Amsterdam korte tijd een van de uitgevers van deze Jeugdboekengids.Ga naar voetnoot12 Er wordt veel aandacht besteed aan aardige illustraties. Illustratoren als Fiep Westendorp en Ted Schaap verlenen er hun medewerking aan. Men kan zeggen dat al deze initiatieven van de kant van de uitgevers en boekverkopers vooral in de kwantitatieve en de propagandistische sfeer zit.Ga naar voetnoot13 In kwalitatieve zin zijn er echter ook ontwikkelingen zichtbaar. Daarbij komen in elk geval vijf zaken naar voren.
In de eerste plaats het fenomeen van de zogenoemde reizende kinderboekententoonstelling dat we zien toenemen in de jaren vijftig. Ze loopt onder auspiciën van de CPNB. Mevrouw Els van Dien, voormalig jeugdbibliothecaresse te Amsterdam, organiseert ze. De verspreiding van vijfhonderd goede kinderboeken wordt gevoed door ze via deze reizende tentoonstellingen, bestemd voor de ouders, te organiseren aangezien zij het zijn die de boeken voor de kinderen kopen: Wel, kinderen kopen doorgaans niet zelf hun boeken. Dat doen hun ouders en hun tantes, maar zij kennen de boeken niet en ze kennen het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kind niet, dat wil zeggen, ze weten niet wat het kind lezen wil, hoe kunnen ze dus een goed medium zijn tussen kind en boek?Ga naar voetnoot14 Van Dien heeft daarom aan de uitgevers hun beste kinderboeken in bruikleen gevraagd die zij vervolgens in boekhandels is gaan ‘uitstallen’: ‘de uitgevers en boekhandel stellen mij in staat de beste boeken ten toon te stellen in hun eigen omgeving. Het resultaat is dat het publiek de beste boeken gaat vragen. Het resultaat daarvan is weer, dat uitgevers en boekhandel gestimuleerd worden om betere boeken te brengen.’Ga naar voetnoot15 Later in de jaren vijftig gaat de Dienst Boek en Jeugd, opgericht in 1952 als uitvloeisel van het Congres Boek en Jeugd, eveneens tentoonstellingen van kinderboeken samenstellen. In de tweede plaats kan gewezen worden op de verschijning van Dirk Leonardus Daalders Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur in 1950, waarin zeker ook het kwalitatieve aspect van het jeugdboek voorop staat. De verschijning is aanleiding voor Guus Sötemann - in die tijd hoofdredacteur van het Nieuwsblad voor de boekhandel - er een korte bespreking aan te wijden: Van hoeveel belang het tot stand komen van een dergelijk overzicht is, behoeft de arme boekhandelaar, die zijn weg moet trachten te vinden temidden van de overstelpende hoeveelheid jeugdboeken, wel niet duidelijk gemaakt te worden. Het is vrijwel ondoenlijk zijn cliënten een gefundeerd advies te geven bij de aankoop van kinderboeken, omdat men nu eenmaal in de onmogelijkheid verkeert ook nog deze groep van publicaties op de keper te bekijken. Ik meen dan ook, dat de verschijning van Daalder's boek voor iedere boekverkoper, die zich van zijn verantwoordelijkheid bewust is, een reden tot grote verheugenis is. (...).Ga naar voetnoot16 Hij mist uit de eigen tijd de kinderversjes van Han Hoekstra, [Jac.] Van der Ster [Bonte kralen. Versjes] en Annie Schmidt, alsmede de vermelding van ‘een alleraardigst boek als Een emmertje water van Piet Worm en vooral van het alleszins voortreffelijke, bijzonder amusante en boeiende verhaal van Kenneth Grahame, The wind in the willows, waarvan onlangs een uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stekende Nederlandse vertaling is verschenen en dat naar mijn mening zeker op één lijn staat met Winnie-de-Poe.’Ga naar voetnoot17 Er is vanaf dat moment een soort leidraad op de markt die de boekhandelaar kan gebruiken om ouders (en ook zichzelf) van advies te dienen bij de keuze van een goed kinderboek.Ga naar voetnoot18 In de derde plaats speelt kwaliteit ook een steeds grotere rol bij de beoordeling van het oorspronkelijk Nederlandstalige boek. Die roep om kwaliteit wordt gestimuleerd door jaarlijks het ‘Kinderboek van het jaar’ te kiezen. Klaagde Van Breda nog dat de Staatsprijs al enige tijd niet was toegekend, in 1954 wordt een soortgelijke prijs voor het eerst uitgereikt, en wel aan Lawines razen van An Rutgers-van der Loeff-Basenau. In 1955 is het Cor Bruijn die gelauwerd wordt voor Lasse Länta en in 1956 valt De boten van Brakkeput van Miep Diekmann de eer te beurt. Er wordt in diverse periodieken direct voor het winnende boek geadverteerd en in die zin heeft zo'n bekroning een positieve invloed op de verspreiding van kwalitatief goede kinderboeken. In 1957 staat Annie Schmidt op het podium om uit handen van Chris Leeflang - de directeur van de CPNB - de prijs in ontvangst te nemen voor Wiplala.Ga naar voetnoot19 Het één na laatste punt is dat ook bij De kleine vuurtoren de kwalitatieve beoordeling een belangrijke rol speelt bij de bekendmaking van wat onder goede jeugdboeken wordt verstaan. Hoewel men in de diverse jaargangen het steeds heeft over het verschil tussen jeugdboeken bij uitnemendheid, die dus aller aandacht waard zijn, en minder goede jeugdboeken, neemt de redactie er van de laatste categorie nog flink wat op. Anno 1959 schrijft de redactie nog: ‘We kozen weer in de eerste plaats die boeken uit, die volgens ons waard zijn als vaste vrienden van de jeugd een plaatsje in hun boekenkast te krijgen. Ze zijn duidelijk te herkennen aan de onderschriften. Verder maakten we een keuze uit de onrustbarend grote stroom van middelmatige jeugdlectuur om aan de leeshonger van velen tegemoet te komen.’ Dat heeft tot gevolg dat een echt onderscheid niet gemaakt wordt: rijp en groen staan steeds door elkaar heen, wat het vinden van kwalitatief goede boeken lastig maakt. In dat opzicht schiet De kleine vuurtoren haar doel dus voorbij. In 1951 oordeelde men over Kenneth Grahame, De wind in de wilgen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een verheugende, verzorgde Nederlandse uitgave van het in Engeland zo bekende humoristische en artistieke dierensprookje, met de oorspronkelijke illustraties; de charme van dit verhaal is het onmiskenbare plezier waarmee het is verteld en getekend. Weer een boek waarvan volwassenen en kinderen sàmen zullen genieten (8 j eo.).Ga naar voetnoot20 In de categorie ‘Meisjesleven voor ± 13 jaar en ouder’ luidt het anno 1959 over Enid Blytons Pitty in de derde en Pitty als vierde klasser [uitgever Kruseman]: Ook deze nieuwe belevenissen van Pitty en haar vriendinnen voldoen aan de grote vraag naar kostschoolverhalen en kunnen ondanks gebrek aan diepgang en de niet feilloze vertaling rustig gegund worden aan m. van 12 j. e.o.Ga naar voetnoot21 In de laatste plaats moet hier het toch wel invloedrijke jeugdblad Kris Kras worden genoemd, dat - opgericht in 1954 - vanaf 1958 systematisch aandacht ging besteden aan het uitkiezen van goede kinderboeken. Aan het einde van de jaren vijftig krijgen bijvoorbeeld de volgende twaalf titels het Kris Kras Keurmerk toegekend:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit keurmerk geeft vervolgens de boekhandelaar het recht op deze Kris Kras Keuzeboeken een Kris Kras zegel te plakken. En voor deze boeken wordt uiteraard extra reclame gemaakt - net als dat gebeurde met het Kinderboek van het jaar - onder het motto dat we hier met kwaliteitstitels te maken hebben.Ga naar voetnoot23 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHoewel aan de bovenstaande kwalitatieve en kwantitatieve punten zeker nog andere zijn toe te voegen, kunnen er voorlopig een paar afsluitende constateringen worden gedaan. Er vindt geen majeure omslag plaats, maar zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatieve zin komen er in de jaren vijftig allerlei initiatieven van de grond, mede geëntameerd door uitgevers, die laten zien dat er op het gebied van het goede kinderboek zeker wat veranderde. De schaal waarop lijkt nog aan de kleine kant, maar als we alles op een rijtje zetten, dan kunnen we constateren dat in de jaren vijftig in elk geval de eerste initiatieven zijn ontplooid van fenomenen die wij nog steeds kennen: de Kinderboekenweek, inmiddels uitgegroeid tot een tiendaags evenement, bestaat nog steeds en is de kwalitatieve keuring er nog via de Griffel-prijzen, de aandacht voor het kinderboek is onverminderd gegroeid als we alleen al kijken naar het groeiende aantal aparte kinderboekenwinkels, er is een Woutertje Pieterse Prijs. Het aantal jaarlijks op de markt gebrachte kinderboeken is sindsdien gestaag gegroeid. De kwantiteit is niet alleen toegenomen, maar daarbij hebben opvoeders inderdaad - mede dankzij de groei van de jeugliteraire dagbladkritiek - veel meer belangstelling voor het kwalitatief goede kinderboek gekregen. |
|