man afgelopen mei uit waarom fictie gevaarlijk, maar tegelijkertijd onweerstaanbaar aanlokkelijk is. Net zoals de spin Sebastiaan de kont tegen de krib gooide en tegen de waarschuwingen van ‘alle and're spinnen’ toch aan een web binnenshuis begon, zo begeeft Zwigtman zich willens en wetens in de schrijvende zoektocht naar het onbekende. Ze laat zich niet opvegen, maar lokt de lezer daarentegen mee in het web van haar verhaal. Die lezer op zijn beurt moet zich durven overgeven aan het gevaar van een nieuwe, onbekende wereld. Hij moet niet bang zijn en durven dwalen in het web van Zwigtmans fictie en zijn eigen hoofd.
Ook Annemarie Bon spreekt in haar voor Literatuur zonder leeftijd geschreven column over de gevaren van lezen - al lezend omhelsde ze menige Bossche lantaarnpaal. Ze liep door fictie zelfs letterlijk een litteken op. Dat heeft haar er niet van weerhouden zelf boeken te gaan schrijven. Met haar column neemt Bon het stokje over van Harm de Jonge, die in ons vorige nummer het spits afbeet als ‘wisselcolumnist’.
Met die columns hopen we - naast interviews - de stem van schrijvers en illustratoren vaker te laten klinken in ons tijdschrift. Zij zijn het immers die jeugdliteratuur levend en levendig houden. Daarom zijn we ook blij met het nieuwe jasje dat Ted van Lieshout voor ons tijdschrift heeft ontworpen. We ogen frisser, speelser, ja, minder gezapig dan voorheen.
Dat is niet louter vorm, maar ook inhoud. Zoals al aangekondigd in ons vorige nummer ruimen we naast de gedegen beschouwingen die u van ons gewend bent, meer pagina's in voor recente jeugdliteratuur. In dit nummer lossen we die belofte in. Sandra van Voorst bespreekt Trouw is de andere wang van Peter Bekkers, de eerste winnaar van de Grote Jongerenliteratuur Prijs (inmiddels omgedoopt tot Dioraphte Jongerenliteratuur Prijs, naar de gulle sponsor). Selma Niewold legt Will Grayson, Will Grayson (genomineerd voor de tweede editie van deze jongerenliteratuurprijs) van John Green en David Leviathan en Flessenpost uit Amsterdam van Harm de Jonge naast elkaar.
Vertaalster Annelies Jorna biedt op een andere manier een inkijkje in hoe het web van jeugdliteraire fictie geweven wordt. In haar bijdrage vertelt ze over haar onzichtbare huisgenoten, geestelijke gasten ontsproten aan het hoofd van David Almond die tijdelijk bij haar een onderkomen krijgen om daar een soort inburgeringscursus te ondergaan. Jorna kneedt hen net zo lang tot ze op en top Hollands zijn en desondanks zichzelf. Ze beschrijft hoe er bij het vertalen van Almonds werk ‘een klein wonder’