Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 25
(2011)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |||||||||
Kinderbijbels
| |||||||||
[pagina 19]
| |||||||||
Die toon wordt al gezet door pionier D.L. Daalder in 1950. Hij schrijft bewonderend over de rijkdom van de Bijbelse verhalen, over de karaktertrekken van de personages, over de universele verhaalmotieven en de imponerende gestalte, woorden en daden van Jezus van Nazareth. Hij betuigt ook adhesie aan de inzet van de ‘vaderen’ die in de 17de eeuw kinderen betrekken bij de verhalen uit de Bijbel door hen die voor te lezen in de taal van de eerbiedwaardige Statenvertaling van 1637. Kinderen confronteren met het vreemde en onbegrijpelijke van die taal verkiest Daalder boven pogingen om de Bijbelverhalen te bewerken in jeugdige taal. Wijs deden de vaderen uit de gouden eeuw, toen ze hun kinderen deze figuren meegaven op de weg, die in hun tijd zwaarder nog was dan de onze. Maar dwaas handelden zij, toen ze de levende stof en het zuivere woord lieten omschrijven en commentariëren door onbeduidende en middelmatige geesten, toen zij toestonden, dat deze exegeten de verhalen, die aan de ‘deugd’ een onvergankelijke vorm gaven, aanvulden en doorzuurden met wijdlopige moralisaties, en het sobere tafereel met de markante gestalten verduisterden door hun herderlijk gewaad en al te ostentatieve persoonlijkheid. Begrepen zij niet, dat het Woord alleen tot kinderen spreekt, wanneer het in de Daad wordt gepersonifieerd? Blijkbaar niet voldoende. Hoe moeten wij anders het feit verklaren, dat eeuw na eeuw aan kinderen het bittere aftreksel werd gegeven van wat alleen in essentie zijn volle werking kan doen, dat men paraphraseerde wat moest worden getoond, dat men dorre kennis in de plaats stelde van Kunst?Ga naar voetnoot4 Geeft Daalder nog blijk van enige sympathie met de doelstelling om aan kinderen de Bijbelverhalen door te geven, bij pedagoge Lea Dasberg behoeft men zich daarover geen illusies te maken. Zij schrijft over de ontwikkeling van het kinderboek na 1750: ‘Daarna worden de boekjes sprookjesachtiger, romantischer en verhullen de boze wereld steeds meer: de Bijbel wordt de Kinderbijbel, waaruit alle oorlog, geweld en sexualiteit verdwenen is, bevolkt door profeten in roze jurken en droevige zachte ogen.’Ga naar voetnoot5 | |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
Die jurken en ogen heb ik vrijwel nergens aangetroffen in kinderbijbels. Wat vond ik er wel? En waarom vind ik dat dit specifieke genre in de bestudering van de jeugdliteratuur ten onrechte onderbelicht is gebleven? Ik geef enkele waarnemingen door. | |||||||||
Groot aanbodAllereerst frappeerde mij de omvang, het aantal verschillende titels in dit genre. Nemen we de definitie van kinderbijbel ruim en nemen we bijvoorbeeld de uitgaven mee waarmee men kinderen in de achttiende eeuw vertrouwd maakte met Bijbelverhalen zonder die verhalen rechtstreeks na te vertellen, dan hebben we het over bijna 900 titels vanaf 1640 tot 2010. Nederland is daarmee koploper in de wereld als het gaat om het aantal verschenen verschillende kinderbijbels: meer titels dan in Duitsland, de Verenigde Staten of Engeland, toch grotere landen en taalgebieden. Dat verschijnsel heeft verschillende oorzaken. Vooral in de 19de eeuw kennen kerk en christendom in Nederland een turbulente geschiedenis. De overheid maakt zich in 1816 los van de ene publieke gereformeerde kerk en stelt de dissenters van voorheen in staat zich te organiseren en hun religie publiekelijk te beleven. Binnen de nog steeds grootste kerk, de hervormde, komen piëtistische en evangelische onderstromen aan de oppervlakte waardoor de kerk uiteenvalt in elkaar bestrijdende en beconcurrerende kerken. De rooms-katholieke kerk verlaat haar ondergeschikte positie met het herstel van het bisschoppelijke bestuur in 1853. Tegelijkertijd waaien vanuit Duitsland de moderne Bijbelwetenschappen binnen die als een schokgolf door gelovig en theologisch Nederland gaan. De ontwikkelingen in het onderwijs zijn al even turbulent en hebben met het voorafgaande te maken. De Schoolwet van 1806 voorziet in algemeen godsdienstig onderwijs van overheidswege en laat het inhoudelijke godsdienstonderricht over aan kerken en geloofsgemeenschappen. In de decennialang voortwoekerende schoolstrijd vechten liberalen en confessionelen om de religieuze kwaliteit van het publieke domein. Al deze ‘turbulentie’ is terug te vinden in de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling van de kinderbijbel, vooral in de tweede helft van de 19 eeuw, wanneer de maatschappelijke verdeeldheid stolt in de verzuiling. Het aantal Nederlandse kinderbijbels neemt aanzienlijk toe en de diversiteit groeit navenant. Daarvan is in ons omringende landen weinig sprake. De Duitse en Engelse productie van kinderbijbels is tot 1960 veel eentoniger | |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
dan de Nederlandse. Natuurlijk zijn in Engeland en Duitsland de oplagen wel veel hoger. Er is een Duitse uitgave bekend die in 1945 zijn 487ste druk beleeft.Ga naar voetnoot6 Tweederde van die 900 kinderbijbels is oorspronkelijk in het Nederlands geschreven, een derde is vertaald. De helft van alle kinderbijbels is na 1978 verschenen. De laatste decennia is het merendeel vertaald uit het Engels. Sinds 1980 zijn vrouwelijke auteurs in de meerderheid. De uiterlijke diversiteit is enorm: kloeke Bijbelse geschiedenissen, van paradijs tot Openbaring, soms in 54 delen, boekjes met vragen en antwoorden, beeldbijbels en rebusbijbels, Bijbelse jeugdromans, Bijbelse leesboekjes, zoetige Jezusboekjes voor de eerste Heilige Communie, Bijbelse stripverhalen, evangelische popup-boekjes en reformatorische doorkijkboekjes, boekjes met Simson en Delila om in te kleuren, Jezusboekjes van foam voor in bad, boekjes over de ark van Noach die je kunt uitvouwen tot een kijkdoos, Bijbelse bordspellen. En: elk jaar verschijnen in het Nederlandse taalgebied meer dan tien nieuwe titels. Interessant, maar hier niet aan de orde: hoe valt dat te rijmen met het feit van de krimpende kerkelijke instituties? | |||||||||
Inhoudelijke variatieWat me in de tweede plaats opviel, was de enorme inhoudelijke diversiteit. Wie niet bekend is met de Nederlandse kerkgeschiedenis, met elkaar bestrijdende stromingen, modaliteiten en theologische denkrichtingen of | |||||||||
[pagina 22]
| |||||||||
met de rabies theologorum als het gaat om de rechte Bijbeluitleg, zal verbaasd opkijken in hoeveel versies een bepaald Bijbelverhaal voor kinderen kan worden weergegeven. Ik deed zelf onderzoek naar de weergave voor kinderen van het verhaal van het bijna-offer van Izak door zijn vader Abraham uit Genesis 22 en kwam tot een verbijsterend aantal verschillende interpretaties en vertelwijzen die elkaar soms zelfs domweg tegenspraken. Er zijn auteurs die dit op het eerste gehoor niet bepaald kindvriendelijke verhaal - dat in de bijbel kort, nuchter en emotieloos verteld wordt - enorm opblazen en het afschrikwekkende ervan uitvergroten voor kinderen. Abraham wordt een geweldige smart toegeschreven en zelfs Sara, die in het verhaal niet voorkomt, krijgt een rol als rouwende moeder. Izak zelf vraagt in één variant of hij het offer blijmoedig mag ondergaan omdat hij dan bij de Here Jezus zal komen, een in het Oude Testament ongebruikelijk vertelmotief. In één kinderbijbel stelt Izak zijn vader voor om zijn as na het offer in een kruikje te verzamelen zodat moeder Sara thuis een aandenken aan haar zoon heeft op de schoorsteenmantel. Er zijn schrijvers die zich hardop zorgen maken dat de heilsgeschiedenis afgebroken zal worden als vader Abraham zijn daad zal verrichten en daarom opgelucht adem halen als de bode van God ingrijpt. Er zijn auteurs die merkwaardig nuchter het verhaal samenvatten als een simpel lakmoesproefje van Abrahams geloof. En God zal wel voorzien in een goede afloop. Er is zelfs een versie waarin Izak na afloop bij moeder Sara thuiskomt en vrolijk vertelt dat hij er altijd goed vertrouwen in had, omdat zijn vader immers bij hem was. Er zijn kinderbijbels waarin dit verhaal helemaal vertheologiseerd wordt om toch maar vooral te voorkomen dat kinderen denken dat hier sprake is van een waar gebeurde geschiedenis. Er zijn zelfs kinderbijbels waarin gesuggereerd wordt dat Abraham dacht dat hij een opdracht van God had gekregen, maar dat God hem uit die droom helpt als hij op het punt staat zijn zoon te slachten. Abraham had het dus verkeerd begrepen. Er zijn ten slotte tal van vooral nieuwere kinderbijbels die het verhaal weglaten. | |||||||||
Eigenwijs?In welk opzicht onderscheidt de kinderbijbel zich nu van andere literatuur voor kinderen? Zingt dit genre een ‘eigen wijs’ in de geschiedenis van de jeugdliteratuur? Ik haal twee aspecten over het voetlicht. | |||||||||
[pagina 23]
| |||||||||
Het eerste betreft de verhalende stijl. Lange tijd is dit genre beheerst door wat in de theologie de parafrase heet. Ik noem het: de verteller als betweter. Stel u leest uw kind voor uit een bewerking voor kinderen van de sprookjes van Grimm. U bent nog maar net begonnen aan het verhaal van Hans en Grietje of de tekst begint uit te weiden over het slechte gedrag van de ouders en vraagt begrip voor wanhoopsdaden van straatarme mensen. Bij het spoor van broodkruimeltjes gekomen, krijgt de jonge hoorder een exposé voorgeschoteld over de vermeende onnozelheid van kleine Hans en wordt hem geadviseerd welk spoor men het beste in een bos kan achterlaten met een kans op succes. Het huisje van snoepgoed wordt door de verteller aan een bouwtechnisch onderzoek onderworpen en als onpraktisch verworpen. Komt de heks om de hoek, dan komt de bewerker woorden tekort in zijn verontwaardiging over deze primitieve voorstelling van zaken en de domme bangmakerij die moderne kindertjes nu natuurlijk naast zich neer moeten leggen. Dit procedé werd in negentiende-eeuwse bewerkingen van sprookjes vaak gehanteerd.Ga naar voetnoot7 In kinderbijbels is het decennialang de dominante vertelwijze. De schrijver leidt de kinderen langs de Bijbelverhalen en geeft toelichting, probeert sympathie en antipathie voor de hoofdpersonen te kweken, legt uit dat de teksten letterlijk of absoluut niet letterlijk moeten worden begrepen, of voegt er allerlei vermanende, bevoogdende en bestraffende woorden aan toe voor het jonge volkje. Daarnaast - en dat is een afwijkende variant van parafrase - is de auteur dan ook nog veelvuldig in de tekst in gesprek met andere auteurs of rekent af met een in zijn ogen verkeerde uitleg van Bijbelverhalen.Ga naar voetnoot8 Anderhalve week voor ik mijn theologische proefschrift verdedigde aan de Vrije Universiteit, promoveerde Neerlandica Sanne Parlevliet in Groningen op een proefschrift over de bewerking voor kinderen van | |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
beroemde verhalen uit de wereldliteratuur, in de periode 1850-1950.Ga naar voetnoot9 Zij onderscheidt een aantal ‘bewerkingsstrategieën’, manieren om de klassieke verhalen - zij behandelt o.a. Gulliver's Travels, Robinson Crusoë, Tijl Uilenspiegel en Van den vos Reynaerde - aan kinderen door te vertellen. Deze bewerkingen moesten aantrekkelijk zijn en begrijpelijk. Ze moesten aansluiten bij de belevingswereld van kinderen en hun ontwikkelingsniveau. Daarnaast moesten ze aansluiten bij de leefwereld van kinderen.Ga naar voetnoot10 Literaire bewerkingstechnieken die Parlevliet hier onderscheidt, uitgaande van de definities van Van Gorp,Ga naar voetnoot11 zijn onder meer:
Kritische lezers van kinderbijbels zullen deze strategieën herkennen. De oorspronkelijke schrijvers en redacteurs van de Bijbelverhalen zijn bijvoorbeeld niet geïnteresseerd in de karakters van de handelende personen en kinderbijbelschrijvers zijn vaak maar al te bereid deze personen naar believen karakterologisch in te vullen, als goede en slechte voorbeelden voor kinderen. Ook censuur is kinderbijbelschrijvers niet vreemd. Ik geef u een voorbeeld uit een rooms-katholieke weergave van het kerstverhaal (Lukas 2) van ruim een halve eeuw geleden. Maria is niet zwanger, maar ziek als zij in Bethlehem aankomt. En ziedaar: Maar tegen middernacht leek het alsof het zilveren maanlicht in eens veranderde in goud. De hele grot werd plotseling met licht gevuld. En toen Maria en Jozef wakker werden, zagen ze daar voor zich op het muffe stro een klein Kindje met donkere krullen en grote, zachte ogen. | |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
Het huilde zacht en stak Zijn kleine, mollige handje omhoog alsof Het om hulp wou vragen.Ga naar eind13 Maar de meest in het oog springende overeenkomst tussen het genre dat Parlevliet heeft onderzocht en de kinderbijbel is toch wel die alwetende of betwetende verteller, de ‘auctoriale vertelinstantie’. Er is in kinderbijbels tot aan de Tweede Wereldoorlog veelvuldig een métarécit (Lyotard, 1979) aanwezig. De bewerker van de Bijbel gunt zichzelf een actieve rol in de tekst en geeft aanwijzingen voor interpretatie. Die aanwijzingen kunnen in het geval van de kinderbijbel informerend, moraliserend, sympathiserend of belerend van toon en inhoud zijn. De zes meest opvallende parafraserende kinderbijbels uit deze periode bewandelen wat de vorm van parafrase betreft verschillende wegen. Opvallend is tevens dat het gaat om Nederlandse kinderbijbels die niet vertaald zijn en geen pendant hebben in Duitse of Engelse bewerkingen van kinderbijbels.Ga naar voetnoot14 De ‘auctoriale verteller’ is dus wel kenmerkend voor kinderbijbels van de negentiende eeuw, maar komt men eveneens veelvuldig tegen in voor kinderen én voor volwassenen geproduceerde bewerkingen van klassieke literatuur, zoals onder andere de studie van Parlevliet overvloedig aantoont. Maar de polemische toon van auteurs van kinderbijbels en hun veronachtzaming van de lezers mag men wel een ‘eigenwijs’ trekje van dit genre noemen. | |||||||||
HeteronoomEr is wel een ander aspect dat de kinderbijbel met geen enkel ander genre gemeen heeft en dat deze tekstsoort een bijzondere plaats geeft in het geheel van de kinderliteratuur, en dat is de normerende instantie. In mijn | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
proefschrift stel ik vast dat kinderboek en kinderbijbel zich literairhistorisch ‘ongelijktijdig’ hebben ontwikkeld, zeker in de negentiende eeuw. Als belangrijkste oorzaak daarvan noem ik dat lange tijd een kinderbijbel geen zelfstandig product is, maar verwijst naar een ander boek, namelijk de Bijbel. Tevens is de Bijbel waarnaar de kinderbijbel verwijst de bron van de verhalen waarvan de kinderbijbel een eigen versie maakt. Het genre is dus tot diep in de twintigste eeuw heteronoom en dat gegeven staat de eigen ontwikkeling van het genre in de weg, te meer daar het boek waarheen het verwijst en dat eveneens als bron van verhalen fungeert, een geïdeologiseerd product is. Meer dan dat: het is een boek met een inhoud waarvan het juiste verstaan voor het gros van de lezers, belijders en verkondigers een zaak van leven en dood is, aangezien het heil van het kind, van de individuele mens en van de mensheid ermee gemoeid is. Dat legt op schrijvers van kinderbijbels een zware druk, veroorzaakt schrijfkramp en is lange tijd een rem op vrijmoedigheid en op de ontwikkeling van een zelfstandig literair genre. Laat staan dat er ruimte is en wordt genomen voor fictie of fantasie. Het zijn met andere woorden de urgentie en de ernst van de onderneming van het schrijven van een kinderbijbel die het genre kenmerken en die de ontwikkeling van het genre lange tijd in de weg zitten. Dit is een verschil met seculiere literatuur voor kinderen uit dezelfde periode, die weliswaar ook geïdeologiseerd kan zijn, maar zelden verhalen aan kinderen vertelt die hun dwingend een waarheid oplegt of hen doorsluist naar een ander boek dat voor hen van levensbelang zou moeten zijn. Behalve met de teksten kan dit fenomeen aangetoond worden met de kwaliteit van de illustraties. Ontwikkelt het seculiere kinderboek zich in de negentiende eeuw tot een lust voor het oog, mede dankzij de snelle ontwikkeling van de grafische mogelijkheden, de kinderbijbel blijft daar ver bij achter, meer nog dan de andere stichtelijke lectuur voor kinderen. Enige huiver voor het beeldenverbod uit Exodus 20 lijkt daarvan niet de oorzaak te zijn, tenzij men de vaak sjabloneske wijze van afbeelden als het verlengde daarvan opvat. Ook de techniek kan, zoals gezegd, niet verantwoordelijk gesteld worden en evenmin de kosten, als men ziet hoe andere boeken met een soms kleinere markt geïllustreerd worden. De beeldloosheid steekt zelfs schril af bij de kinderbijbels van een eeuw eerder. Schrijvers en uitgevers van kinderbijbels - zo moet de conclusie zijn - hebben in de negentiende eeuw veelal andere oogmerken dan het produceren van een goed leesbaar en mooi geïllustreerd boek voor kinderen. | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
De pedagogische doelstelling van de kinderbijbelschrijvers in grofweg de periode 1870-1940 is niet, zoals tot 1770, de opvoeding tot gelukzaligheid in het leven na de dood, en niet, zoals tussen 1770 en 1870, de opvoeding tot brave, oppassende en verantwoord religieuze staatsburgers. In de periode na 1870, de periode met de grootste diversiteit van het genre in Nederland en een verwaarloosbare inbreng vanuit het buitenland, worden kinderen met kinderbijbels binnengeleid in het geloofsgoed van de eigen kerk, denominatie of zuil. Toch zal het genre zich ook aan deze bevoogding ontworstelen.
Het voert hier te ver, maar een onderzoekje naar de auteurs van kinderbijbels in de verschillende perioden van de geschiedenis van het genre, zou ongetwijfeld opleveren dat de literaire kwaliteit van kinderbijbels is toegenomen naarmate zij zich aan de alom aanwezige betweterige verteller hebben ontworsteld en de dominees, pastoors en onderwijzers het werk aan anderen hebben overgelaten, aan professionele schrijvers bijvoorbeeld. De kinderbijbels van Agatha (1886), S. Ulfers (1898), Nellie (1905) laten evenals de Bijbelse jeugdromans van Johan Been (1911, 1918) en de Bijbelbewerking van Arthur van Schendel (1932) overtuigend zien dat ‘professionals’ minder last hebben van ideologische kaders en heteronome normering. | |||||||||
Tot slotIk pleit voor een eerherstel van de kinderbijbel in de geschiedschrijving van de jeugdliteratuur. De twee kinderbijbels van W.G. van de Hulst, uit 1918 en 1926, laten, evenals zijn kinderboeken, een narratieve revolutie zien die onmiskenbaar haar weerslag heeft gehad op de geschiedenis van de kinderbijbel en de christelijke jeugdliteratuur in het algemeen. Van de Hulsts vertelkunst - dialogisch, empathisch, beschrijvend, zintuiglijk, sfeergevoelig - is inmiddels wellicht verouderd, maar heeft generaties jeugdboekenschrijvers, zeker in de christelijke jeugdliteratuur, beïnvloed. Van de Hulst is een van de eerste auteurs van een kinderbijbel die zichzelf uit de bewerking wegschrijft en zich verplaatst in de taal- en belevingswereld van het kind. Alleen daarom al verdient hij een ereplaats in de canon van de Nederlandse jeugdliteratuur. Het Kleutervertelboek voor de Bijbelse geschiedenis van Anne de Vries uit 1948 is in meer dan veertig talen vertaald en met een oplage van meer dan vijf miljoen exemplaren wereldwijd | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
een van Nederlands belangrijkste exportproducten als het gaat om kinderboeken. Daarnaast is de vertaling van deze kleuterbijbel in bijvoorbeeld het Duits en het Zweeds een momentum in de geschiedenis van de kinderbijbel in Duitsland en Zweden. In Nederland zijn er naar schatting een half miljoen exemplaren van verkocht. Deze gegevens zouden meer moeten opleveren dan één voetnootje in De hele Bibelebontse Berg.Ga naar voetnoot15 En dan hebben we het nog niet eens over het unieke feit dat ik zelf met Anne de Vries heb leren lezen.Ga naar voetnoot16 |
|