Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 24
(2010)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| ||||||||
Het striplabyrint
| ||||||||
Overproductie en categoriseringHoewel de Japanse stripmarkt al vijftien jaar over haar hoogtepunt heen is, blijft ze met zo'n 5 miljard verkochte manga (Japanse strips) per jaar groter dan de Amerikaanse en Europese stripmarkt samen. Maar ook in West-Europa is het stripaanbod tegenwoordig massaal. Terwijl in 1995 alleen in het Frans zo'n 500 titels verschenen, is dat tegenwoordig opgelopen tot bijna 5.000 titels per jaar, of zo'n 13 per dag (Guibert, 2010). Men kan gerust spreken van een overproductie, want de verkooppunten kunnen een dergelijke toevloed niet aan en de periode dat een album op de toonbank ligt, wordt steeds korter. Hoewel een grote speler op de Nederlandstalige boekenmarkt als Standaard Uitgeverij wél een onderscheid maakt tussen peuter- en kleuterboeken, kinderboeken en jeugdboeken, doet ze dat niet systematisch voor haar talrijke stripuitgaven. De meeste op de kinder- en jeugdmarkt actieve boekenuitgevers zorgen voor een categorisering van hun aanbod in leeftijdsgroepen, waardoor alle betrokkenen, van schrijver tot lezer, weten waar ze aan toe zijn. Een kinderboekenuitgever als De Goede Pers (‘Averbode’), die zeer gefocust is op (katholieke) scholen, maakt zelfs een onderscheid per leerjaar. Bij strips is er veel minder aandacht voor dergelijke opdelingen, want tot voor kort gaven de stripuitgevers weinig of zelfs helemaal geen aanduidingen inzake de doelgroep. Pas sinds ook | ||||||||
[pagina 82]
| ||||||||
stripuitgeverijen meer belangstelling zijn gaan hechten aan de marketing van hun producten, komt daar verandering in. Het gevolg is dat de geïnteresseerde tiener grotendeels zelf zijn weg dient te zoeken in het striplabyrint. Hij kan advies vragen aan zijn ‘peers’. Jongeren delen immers niet alleen hun favoriete muziek, maar wisselen ook boeken en strips uit en geven elkaar tips. In dit internettijdperk kunnen zij zelfs gelijkgestemden vinden in online-communities zoals Mangaheuvel (www.mangaheuvel.be). Het is dan ook veel gemakkelijker geworden om op de hoogte te blijven van een bepaalde subcultuur. Hedendaagse jongeren zijn tamelijk heterogeen qua voorkeuren en smaken en dat is ook zo voor hun lectuurkeuze. Uit een onderzoek naar mangalezers in Europa blijkt dat 39% van de mangalezers via vrienden manga leerde kennen en dat 66% op hun beurt manga bij vrienden introduceerde; 78% wisselt manga uit, 95% bezoekt manga sites op het internet, 64% gaat naar manga conventies (Dolle-Weinkauff, 2010). Tieners vinden manga trouwens aangrijpender en realistischer dan Europese of Amerikaanse strips. Daar tegenover staat een groep tieners die amper of geen manga leest, maar een bepaald type Europese strips (bijvoorbeeld fantasy) of Amerikaanse superheldenstrips verkiest. Uiteraard is er ook een groep die een heel divers stripaanbod tot zich neemt. Dat stripaanbod is de afgelopen decennia alleen maar toegenomen. Bovendien wordt er veel meer geïmporteerd dan vroeger. In de jaren 1980-1990 hebben de meeste traditionele Frans- en Nederlandstalige uitgeverijen met een breed fonds een systeem van ‘collecties’ ingevoerd (zoals Spotlight, Grafica, Prestige, Derde Stroming, Vrije Vlucht, Getekend). Over het algemeen bevatten deze collecties steeds een aantal albums of reeksen met een identieke vormgeving en een inhoudelijke link. Niet alleen nieuwe series werden op deze manier gekenmerkt, soms zijn ook bestaande series uit de eigen catalogus op die manier opnieuw, of alleszins duidelijker georiënteerd. Van een aantal van die collecties kan men door de behandelde onderwerpen en dikwijls ook door hun minder strakke tekenstijl aannemen dat 16+ het beoogde lezerspubliek was. De bedoeling was dat de naam van een collectie algauw herkend zou worden door de liefhebbers van een bepaald type strip, zodat ze sneller nieuwe albums of series binnen dezelfde collectie zouden oppikken, omdat ze er al vertrouwd mee waren. Tot op zekere hoogte werkte dat systeem wel (bijvoorbeeld in het geval van Dupuis' Vrije Vlucht), maar door een gebrek aan marketing, al dan niet in combinatie met de veelal onoordeelkundige keuze van de naam van zo'n collectie (bijvoorbeeld Impressies, Collectie 500), zijn de meeste van deze labels nooit echt doorgedrongen bij het brede publiek. Vrij recent namen uitgeverijen schoorvoetend initiatieven om hun fonds qua leeftijd beter te categoriseren. Uitgeverij Dupuis zet sinds kort de toon voor een | ||||||||
[pagina 83]
| ||||||||
verregaande vereenvoudiging van het systeem: zij houden slechts een handvol collecties over en proberen op hun site uit te leggen wat ze ermee bedoelen, en hebben het - weliswaar uitsluitend op hun Nederlandstalige site - zelfs over (Jong) Volwassenen. Dat is echter alleen online zo, waar het gemakkelijk is om aan dezelfde serie verschillende labels toe te kennen; de namen van de nieuw gecreëerde collecties (bijvoorbeeld Auteur) staan nog niet op de albums zelf! Uitgeverij Lombard maakt een link op haar website naar een Guide BD -BD, ofwel ‘bandes dessinées’, is de geijkte Franse term voor ‘strips’ - waar allerlei tools ter beschikking staan om bepaalde type strips te vinden. Ook een categorie ‘ados/adultes’ kan men daar kiezen, maar voorlopig nog alleen in het Frans. Dergelijke tools hebben alleen toegevoegde waarde als de lezer er vóór zijn stripshopping gebruik van maakt, of in de boekhandel kan raadplegen (via smart phone of ander toestel). Zolang dergelijke categorisering niet consequent wordt doorgevoerd op het album zelf, in de stripwinkel en in de boekhandel schiet ze haar doel wat voorbij. | ||||||||
Populaire strips als crossover-literatuurZulke indelingen volgens leeftijd zijn echter allemaal vrij recent, want traditioneel promoten de meeste stripmakers en -uitgevers hun producten veelal als ‘voor alle leeftijden’. Denk daarbij aan de befaamde slagzin ‘van 7 tot 77 jaar’ van het voormalige stripweekblad Kuifje, een slogan die overigens al in 1906 opdook in Het Nieuwsblad van de Boekhandel in een reclame voor het kinderboek Jet en Geert! Of die drie generaties deze strips ook effectief lazen, is twijfelachtig. Op basis van de vorm en de inhoud profileert het overgrote deel zich toch veeleer als kinder- of jeugdstrip dan als echte volwassenenstrip, zodat in de eerste plaats de jeugd door deze producten werd aangesproken. Hoewel sommige kinderstrips eigenlijk te eenvoudig zijn om een volwassen lezer te kunnen boeien en andere strips door hun inhoudelijke of vormelijke kenmerken anderzijds een te hoge drempel opwerpen voor kinderen, gebeurt het toch dat een kind al eens een volwassenenstrip leest, of een volwassene een kinderstrip. In de praktijk zijn de populairste strips aan te duiden als crossover-literatuur, omdat ze vaak een qua leeftijd zeer breed publiek aanspreken. Vooral stripauteurs die voor de algemene pers werkten, probeerden in hun strips een mix te vinden die zowel jong als oud kon aanspreken. Populaire reeksen als Kuifje, Suske en Wiske, Lucky Luke en Asterix laten verschillende leesniveaus toe: zo is burleske humor veeleer op kinderen gericht, terwijl knipogen naarde realiteit veeleer voor volwassenen bestemd zijn. Ook al zijn veel populaire stripreeksen in de eerste plaats voor jongere lezers bedoeld, ze bevatten nog voldoende elementen voor de volwassen lezer. Het is onze indruk dat deze dubbele of zelfs meervoudige adressering typischer is voor | ||||||||
[pagina 84]
| ||||||||
het stripmedium dan voor gewone boeken of tv-series - hoewel het ook daar nooit uitgesloten is, denken we maar aan de thrillers van Aspe of aan de tekenfilmreeks The Simpsons. Blijkbaar hebben strips iets wat dergelijk leeftijdsoverschrijdend gedrag stimuleert, maar bij gebrek aan crossmediaal onderzoek kunnen we daar voorlopig alleen over speculeren. | ||||||||
De ‘graphic novel’Hoe dan ook, in het Nederlandse taalgebied wordt het stripmedium door de goegemeente nog steeds vooral met kinderen, of op zijn minst met infantiele aspecten geassocieerd. Bij een film met een simpel scenario en ééndimensionale personages hebben recensenten het geregeld over een ‘stripachtige’ film. De sterke vereenzelviging van strips met minderwaardige en kinderlijke boekjes blijkt onrechtstreeks uit het hedendaagse succes van de benaming ‘graphic novel’. Door deze aanmatigende term te gebruiken, wil men een duidelijk onderscheid maken tussen de zogenaamd commerciële, infantiele strip en de meer artistieke grafische roman. In werkelijkheid is het een zinloze vlag die de lading vaak niet dekt. Bovendien betekent de naam niet overal hetzelfde: in Amerika krijgt alles wat in Europa wordt geproduceerd nogal snel het etiket graphic novel opgekleefd, terwijl het hier zelfs bij de meest fanatieke gebruiker van de term niet zou opkomen om de klassieke stripproductie zo te noemen. De Amerikanen gebruiken de term dus uitsluitend om aan te geven dat het niet om de eigen, traditionele stripproductie gaat, de comic books met superhelden of de gagstrips in de kranten. De onduidelijkheid over de term werd onlangs onbewust geïllustreerd door Trouw, dat in een groot artikel over het genre duidelijk maakte dat de krant er zelf niet veel van begrepen had (Van Velzen, 2010). Bovendien bedient een graphic novel zich van dezelfde instrumenten (combinatie van tekst en getekend beeld) als de mainstreamstrip. Kwalijker is dat deze term een kwalitatief verschil lijkt te impliceren, want het aantal ondermaatse producten waarop de term graphic novel wordt gekleefd is allang niet meer te tellen. Anderzijds zijn er onder de jeugdstrips genoeg waardevolle titels voorhanden, denken we maar aan heel wat verhalen van Kuifje, Asterix, Lucky Luke en Suske en Wiske. Ook in stripseries die specifiek voor kinderen zijn bedoeld, komen hoogstaande albums voor, bijvoorbeeld sommige verhalen van De Smurfen of Jommeke. Dergelijke series zijn enerzijds zeer consistent van opzet en afwerking (onder meer heldere, duidelijke tekeningen die vlot ‘leesbaar’ zijn), maar anderzijds zijn ze zeer fantasierijk. Dit alles maakt ze aantrekkelijk voor kinderen. Jef Nys, de auteur van het in Vlaanderen nog steeds razend populaire Jommeke, lette er altijd op dat het verhaal helder werd weergeven, rechtlijnig verteld, en dat er geen geweld of knipogen naar de | ||||||||
[pagina 85]
| ||||||||
actualiteit in voor kwamen (Lefèvre, 1995). Strips gericht op volwassenen kunnen daarentegen veel complexer zijn, zowel qua verhaal als qua thematiek of vormgeving. In Watchmen wordt bijvoorbeeld het lineaire verloop vaak onderbroken voor flash backs, flash forwards of een parallel verhaal: de piratenstrip die één van talrijke bijfiguren aan het lezen is en die fungeert als een leuke strip-in-de-strip. Het hoofdverhaal blijft perfect begrijpbaar als de lezer dat parallelle verhaal overslaat, maar het spreekt voor zich dat de auteurs er een bedoeling mee hadden, al was het maar een hommage aan een onderschat en vrijwel verdwenen genre. Volwassenenstrips boren ook typischethema's voor volwassenen aan (onder meer erotiek, politiek, economie) en ze worden soms in ongewone stijlen getekend, zoals het expressieve kleurenpalet van Mattotti of de contrastrijke, bijna expressionistische beeldtaal van Muñoz. De Young Adult-categorie zit daar wat tussenin: langs de ene kant overstijgt ze het kinderlijke, maar langs de andere kant waagt ze zich nog niet volledig op het terrein van de volwassenen. Men kan dat ook positiever formuleren: strips voor de Young Adult-categorie bieden zowel inhoudelijk als vormelijk elementen die attractief zijn voor deze doelgroep. Men kan deze oudere tieners echter niet over één kam scheren: hun interesses en smaken kunnen tamelijk ver uit elkaar liggen - wat ook al blijkt uit hun muzikale voorkeuren of manieren van kleden. | ||||||||
Tieners als stripconsumentenTieners zijn pas na de Tweede Wereldoorlog als een aparte consumentengroep ontdekt. Vlak na de oorlog waren in de VS ‘romance comics’, die duidelijk op tienermeisjes gericht waren, en ‘horror comics’ een tijdlang populair. In Japan werden vanaf midden jaren vijftig manga gemaakt die specifiek voor de leesbibliotheken waren bedoeld en zich onder andere richtten op jonge arbeiders. De Japanse uitgevers waren blijkbaar de eersten die echt begrepen dat het medium moest meegroeien met zijn lezers, wilde men de opgroeiende lezersgroe- | ||||||||
[pagina 86]
| ||||||||
pen niet verliezen. In de jaren zestig groeide en diversifieerde de mangamarkt enorm. In 1969 verscheen bijvoorbeeld het eerste stripblad voor meisjes tussen vijftien en achttien jaar: Bessatsu Seventeen. In het volgende decennium zagen veel soortgelijke bladen het licht. Niet geheel gelijkaardige maar toch verwante fenomenen deden zich voor in Europa en de VS. In 1959 startte het Franse stripblad Pilote, dat zich in tegenstelling tot de (Belgische) marktleiders Kuifje en Robbedoes op een iets ouder publiek richtte: de tieners die naar de populaire radiozender RTL luisterden. Pilote presenteerde bovendien een ander soort strips (onder meer Blueberry, Asterix) dan men gewoon was in de klassieke stripbladen. In de VS richtte Stan Lee zich met zijn nieuwe creaties voor comics-uitgeverij Marvel expliciet op tieners. In tegenstelling tot wat gebruikelijk was in de bestaande series met superhelden (die volwassen mannen of vrouwen waren, soms geassisteerd door een jongere sidekick) konden nu ook tieners zelf de belangrijkste rol toebedeeld krijgen. Zo leidt de enigszins getroubleerde tiener Peter Benjamin Parker een dubbelleven als Spiderman. Tieners konden al langer de hoofdfiguur zijn in stripseries, maar het is pas vanaf de jaren 1960 dat hun eigen tienerwereld meer centraal begon te staan. De zogenoemde golden sixties waren niet alleen een periode van groeiende materiële welstand in de geïndustrialiseerde landen, maar ook van maatschappelijke onrust. Jongeren begonnen zich meer en meer af te zetten tegen de oudere generatie en een geheel eigen cultuur te ontwikkelen. De Amerikaanse hippiecultuur bracht een eigen soort van marginale, ietwat anarchistische strips voort, die ze bewust ‘(underground) commix’ noemden om het onderscheid met de mainstreamproductie - de veelal humoristische ‘comic strips’ of ‘funnies’ in de kranten, alsook de ‘comic books’ (ook kortweg ‘comics’ genoemd) met superhelden en sprekende dieren - in de verf te zetten. Het waren kleine, in eigen beheer uitgegeven zwart-witpublicaties waarin veel meer kon dan in de sterk gereglementeerde mainstreamstrips. Voor de comic books gold sinds midden jaren 1950 de zelfopgelegde Comics Code, maar ook de agentschappen (‘syndicates’) die de strips ‘nation-wide’ aan kranten verkochten, hanteerden stringente eisen. Commercieel stelden die hippiecommix weinig voor, maar dat was ook niet de bedoeling van de makers, die gebruikmaakten van typische subcultuurkanalen om hun (bescheiden) publiek te vinden. Iets vergelijkbaars speelde zich af in Europa en Japan, want ook daar greep een nieuwe generatie stripmakers haar kans om de grenzen te verleggen. De jaren 1970 betekenen voor de drie zones de definitieve doorbraak van de volwassenenstrip, die weliswaar ook de oudere tieners kon aanspreken. Jammer genoeg ontbreken statistieken om het demografische profiel van de toenmalige striplezers precies te schetsen, maar als we ons baseren op de vorm en de inhoud van die nieuwe strips, dan staan die toch dich- | ||||||||
[pagina 87]
| ||||||||
ter bij de toenmalige cultuur van de tieners en jong volwassenen dan bij de oudere generaties van boven de veertig. Een strip als Simon van de Rivier is daarvan een sprekend voorbeeld. De post-apocalyptische setting van deze strip gold als een dystopie van de toenmalige maatschappij, waar veel jongeren zeer kritisch tegenover stonden. Met onderwerpen als de nucleaire en de ecologische problematiek sloot Simon van de Rivier nauw aan bij de opkomende groene beweging. Ook in Europa verschenen vooral vanaf de jaren 1970 talrijke nieuwe stripbladen voor een volwassen publiek. De tweedeling van de stripwereld werd alsmaar explicieter, zowel in Japan, Europa als de VS en de scheidslijn lijkt rond de leeftijd van 16 jaar te liggen. Niettemin blijft er tot op heden een aanzienlijke groep strips bestaan die verschillende leeftijdsgroepen probeert aan te spreken en die misschien nog het best past bij Young Adult. Populaire strips bij oudere tieners zijn Thorgal, XIII, Lanfeust van Troy in Europa, ElfQuest, Emily the Strange, Buffy the Vampire Slayer, Hellboy in de VS, Akira, GTO, Banana Fish, Nana, Peach Girl. De jongeren van tegenwoordig zijn tamelijk heterogeen qua voorkeuren en smaken en dat vertaalt zich ook in hun lectuurkeuze. Hoewel tamelijk diverse tekenstijlen, onderwerpen en genres mogelijk zijn, valt het op dat fantastiekGa naar voetnoot1 het de jongste decennia zeer goed doet, wat eveneens blijkt uit het succes van gelijksoortige tv-reeksen, films en games. Al sinds de jaren 1980, lang voor Peter Jackson Tolkien verfilmde, was het ‘sword and sorcery’-genre populair in de Franse strip. Lanfeust van Troy en alle spinoffs zijn er een enorm succes: in 2004 was deze reeks in haar eentje goed voor 30% van de omzet van Soleil, dat toen de vierde grootste Franstalige stripuitgever was (Bellefroid, 2005, blz. 95, 100). De ernstige stripliefhebbers (Groensteen, 2006, blz. 87-90; Menu, 2005, blz. 27) ergeren zich aan de typische verhaalclichés en stereotiepe figuren (bizarre monsters, schaarsgeklede bodybuilderachtig mannelijke helden en zeer rondborstige vrouwen). Veel subtiliteiten hoeft men doorgaans niet te verwachten in dit soort Young Adult-strips, maar zelfs binnen het fantastische genre is er soms plaats voor creativiteit (bijvoorbeeld de Donjon-reeksen, de Incal-cyclus, Nausicaä van de Vallei van de | ||||||||
[pagina 88]
| ||||||||
Wind). Strips in dit genre trekken bovendien een bepaald type fans aan. In de VS worden de nerdy fanboys van superheldenstrips met de nek aangekeken en in Japan noemt men de fans die zich in haast parallelle wereld terugtrekken ‘otaku's’. Zij verslinden niet alleen zulke strips en kijken urenlang naar soortgelijke animatiefilms, maar verzamelen ook allerlei parafernalia (zoals poppetjes van de helden), surfen naar aanverwante sites en verkleden zich in hun favoriete helden (‘cosplay’). Recente verfilmingen van fantastische strips en boeken (Spider - Man, The Lord of the Rings, Harry Potter) hebben het genre echter wat meer mainstream gemaakt. Fantastiek trekt niet alleen kinderen maar ook tieners en zelfs volwassenen aan. Het Young Adult-aanbod beperkt zich echter niet tot dit genre. Ook humoristische series (Cordelia), autobiografische verhalen (Persepolis) of thrillers (Monster) vallen bij tieners in de smaak, net als het vermengen van diverse genres (bijvoorbeeld de humoristische fantasy-strip Lanfeust). In strips als Blindemannetje, Ghost World, I Never Liked You, Zwart gat of Een deken van sneeuw spelen adolescenten op de drempel van de volwassenheid een centrale rol. Maar deze strips richten zich evenzeer, en misschien nog meer tot een volwassen publiek. Bijvoorbeeld Persepolis handelt over de problematiek van een opgroeiend meisje uit een tamelijk liberale familie in Iran vlak na de islamitische revolutie. Zoals tienermeisjes elders wil ook Marjane Satrapi opgaan in de popmuziek en probeert ondanks de boycot en onderdrukking van Amerikaanse cultuur door het moslim-regime toch de muziek van Michael Jackson te bemachtigen. | ||||||||
GenderverschillenBehalve de differentiëring naar leeftijd speelt ook het geslacht nog altijd een belangrijke rol. Ondanks de feministische golfen emanciperende maatregelen is er nog steeds een groot verschil tussen strips voor jongens en meisjes. In zowat alle stripproducerende landen heeft men traditioneel een ander soort strips uitgegeven naargelang het beoogde geslacht. Ooit waren in de VS en Europa talrijke specifieke stripbladen voor meisjes populair, tegenwoordig zijn ze grotendeels van de markt verdwenen - behalve uitzonderingen zoals het Nederlandse Tina. In Japan daarentegen wordt de markt zeer duidelijk opgedeeld volgens het geslacht: voor de jongens zijn er ‘shonen manga’, voor de meisjes ‘shojo manga’, voor de volwassen mannen ‘seinen manga’ en voor de vrouwen ‘josei manga’ of ‘lady's comics’. Van auteur via uitgever en winkelier tot lezer, iedereen kent en gebruikt deze categorieën, naast talrijke genreaanduidingen. Het zijn tamelijk brede categorieën, want bij shojo manga horen zowel strips voor jonge meisjes (bijvoorbeeld Sailor Moon) als voor oudere tieners (bijvoorbeeld Nana). | ||||||||
[pagina 89]
| ||||||||
Hoewel er binnen elke categorie een enorme diversiteit aan stijlen en thema's bestaat, heeft iedere groep toch een aantal specifieke karakteristieken. Uit een lezersonderzoek (Wang, 2004) bij jonge Taiwanese striplezers bleek dat naarmate de leeftijd toenam, ook andere stijlen werden geapprecieerd. Meisjes verkozen over het algemeen veeleer de ronde en de grappige stijlen, terwijl de jongens van hun twaalfde tot hun zestiende sterk evolueerden van cartoony naar meer realistische stijlen. Deze voorkeuren vinden we eveneens terug in de samenstelling van het aanbod. Toen de Japanse meisjesstrips in dejaren 1990 op de Europese en Amerikaanse markt werden geïntroduceerd, hadden ze amper concurrentie en kenden ze snel succes bij een aanzienlijke groep meisjes. Blijkbaar boden de Japanners iets aan wat de Westerse uitgevers over het hoofd hadden gezien. Maar niet alleen de Europese en Amerikaanse meisjes waren geïnteresseerd in de Japanse producten; in kwantitatieve termen bleken de Westerse jongens nog enthousiaster (Guibert, 2010). Vooral tieners stortten zich op die manga. In Vlaanderen en Nederland worden maar weinig manga uitgegeven, maar landen als Italië, Duitsland en Spanje werden erdoor overspoeld, en de lokale productie werd in korte tijd overtroffen. Zelfs in een land met een sterke nationale stripcultuur als Frankrijk hebben manga ondertussen een marktaandeel van meer dan 30%. Uit onderzoeken in verschillende Europese landen blijkt dat drie op de vier mangalezers daarmee begon als tiener (Dolle-Weinkauff; 2010; Smeets, 2009). Het is geen toeval dat manga vooral deze leeftijdsgroep aanspreken. De motivatie om manga te lezen is volgens de onderzoekers van het Manga Network veel complexer dan louter escapisme (Dolle-Weinkauff, 2010). Het heeft volgens hen ook te maken met sociale interactie, de lage prijs van de manga-albums en de typische kenmerken van manga, die een cocktail bieden van fantastiek en realiteit, humor en drama, geweld en romantiek. Doelgroepen zoals tienermeisjes, die door de lokale uitgevers systematisch over het hoofd werden gezien, ontdek- | ||||||||
[pagina 90]
| ||||||||
ten een nieuw aanbod dat op hun maat gesneden was. Het culturele verschil met Japan bleek geen rol van betekenis te spelen, het is daarentegen niet uitgesloten dat het exotische en het subcultuurkarakter van die strips ze extra aantrekkelijk maakt. De hedendaagse tiener heeft dus een enorm aanbod, waaruit het niet altijd gemakkelijk is om een goede keuze te maken, want de meeste uitgeverijen slagen er vooralsnog niet in om duidelijk te maken welke strips bijvoorbeeld voor een Young Adult-publiek geschikt zijn. Stripwinkeliers, recensies en sites van uitgeverijen helpen de geïnteresseerde consument enigszins, maar uit onderzoek blijkt dat nogal wat striplezers via interpersoonlijke contacten nieuwe strips leren kennen. Meer en meer wordt de jongerencultuur een globaal gegeven, waarin slechts enkele dominante producenten de toon zetten. Vroeger waren het de Amerikanen die hun strips naar andere landen transporteerden: personages als Batman, Superman, The Peanuts, Mickey Mouse of Garfield zijn wereldwijd bekend. Maar sinds de jaren 1990 krijgen zij concurrentie van figuren met Japanse namen zoals Astro Boy, Akira, Naruto of Ranma 1/2. Hoewel de Japanse stripmarkt al vijftien jaar over haar hoogtepunt heen is, blijft ze groter dan de Amerikaanse en Europese samen. Hoezeer de Amerikaanse en Europese lezer open staat voor Japanse strips blijkt onder meer uit het feit dat de meeste vertalingen in de originele Japanse leesrichting worden uitgegeven: de achterflap is de cover en je leest van rechts naar links. Omgekeerd is het Japanse publiek hoegenaamd niet geïnteresseerd in Europese of Amerikaanse strips en pas sinds de opkomst van het fenomeen van de ‘graphic novels’ krijgt ook Amerika oog voor Europese strips. Europese uitgevers zijn duidelijk het minst efficiënt in het verspreiden van hun strips naar andere continenten, maar misschien kan de Spielberg verfilming van Kuifje helpen daarin verandering te brengen. | ||||||||
Literatuur
| ||||||||
[pagina 91]
| ||||||||
|
|