Intermezzo
‘Aah, dat blinde vertrouwen van een auteur in “zijn” illustrator...’
Tekeningen maken bij de verhalen van meesterverteller Henri van Daele, het is de natte droom van elke rechtgeaarde boekillustrator. Niet alleen bulken de altijd sfeervolle teksten van de dankbare visuele details, ook de pittoreske, karaktervolle personages vragen luidkeels om getekend te worden. En dat kan je eigenlijk alleen maar met die ‘gulle’ lijn die Henri je al zo beeldend heeft ‘voorgeschreven’.
De onnavolgbare manier waarop Henri zijn toegankelijke maar o zo rijke taal componeert tot een heel eigen biotoop, maakt dat je je als lezer toch meteen welkom voelt in die bijzondere, maar voor iedereen herkenbare wereld: Het land van Henri van Daele waar nostalgie plots allesbehalve een ouderwets begrip blijkt te zijn. Begin jaren negentig mocht ik er vier boeken lang in de huizen wonen, door de straten lopen, langs de weilanden dwalen.
Voor het boek
Kleine Beer,
Illustratie André Sollie in: Kleine Beer, Grote Beer. Lannoo, 1992.
Grote Beer (Lannoo, 1992) kon ik lekker pimpelmeesjes, koffiekopjes en winkelende oma's tekenen. Een sneeuwman, Sinterklaas en Zwarte Piet... Gezelligheid troef. Moeilijke dieren, moderne huishoudapparaten en ander ingewikkelds dat ik trouwens nog steeds helemaal niet kan tekenen, ontbraken in het verhaal. Wat een cadeau.
De ontwapenende vriendschap tussen opa Victor en zijn kleinzoontje Joris duurde vier titels en evenveel avontuurlijke seizoenen lang. Een pastoraal ogende vogelschrik, een voederhuisje, papa in een onderbroek met nopjes, klokkenluider Tuur, kleine Joris die paaseieren raapt... Mijn tekenpotloden konden het allemaal kwijt in De lente van Kleine Beer (Lannoo, 1993).