nooit een verwijzing naar zijn activiteiten voor deze voetbalvereniging. Aan beide werelden is hij altijd trouw gebleven.
Gerards leven speelde zich, als ik het goed zie, eigenlijk af in wat ik voor mijzelf familieverbanden of ‘families’ genoemd heb. De eerste is zijn eigen échte familie, de tweede is (het laatste jaar, wás) de UvA-familie van moderne Nederlandse letterkunde (hoewel ik nooit zijn collega geweest ben in strikte zin, toch heb ik de indruk dat er geen betere, trouwe en betrouwbare collega denkbaar is dan Gerard de Vriend), de familie van de redactie van Literatuur zonder leeftijd en ten slotte de familie van de Alkmaarsche Boys. De families lijken, zo geformuleerd, gescheiden, maar voor hem zelf vormden ze, vermoed ik, één geheel. En alle families zullen hem gaan missen, dat is een ding dat zeker is.
Ik kan niet nalaten te wijzen op wat ik altijd één van zijn mooiste stukken heb gevonden: Gerards openingslezing bij het Tilburgse symposium van 2004, ‘Ingevoerd in de canon’. Mooi, omdat in die tekst het persoonlijke en het wetenschappelijke zo fraai samen komen. Hij koppelt daar zijn eigen leesontwikkeling aan allerlei - meer of minder wetenschappelijke - opvattingen over de literaire en jeugdliteraire canon. Het is - en ik zeg dat niet pour besoin de la cause - één van de beste openingslezingen van de symposia in Tilburg, die ik heb meegemaakt.
In het najaar van 2008 mocht ik als vertegenwoordiger van de redactie Gerard toespreken bij zijn afscheid van de Universiteit van Amsterdam en aan het slot van mijn speechje sprak ik deze woorden: ‘Gerard, je neemt dan wel afscheid van de UvA, maar je begrijpt dat ik, wij, het op prijs zouden stellen dat je nog enige tijd deel zult willen blijven uitmaken van de redactie van Literatuur zonder leeftijd en dat dát afscheid nog even op zich zal laten wachten.’ Het heeft niet zo mogen zijn.