| |
| |
| |
De A van Astrid en Annie
Rita Verschuur
Het was dit jaar voor de achtste keer dat in het kader van de leerstoel jeugdliteratuur de Annie M.G. Schmidtlezing werd gehouden. Deze lezing wordt mogelijk gemaakt dankzij de Stichting Kinder- en Jeugdliteratuur, de Universiteit Leiden, IBBY-Nederland en het Bert Schierbeekfonds. De bijeenkomst op 23 mei 2007 vond dit keer niet plaats in het auditorium van het Academiegebouw aan het Leidse Rapenburg, maar in de minstens zo sfeervolle Lokhorstkerk. LLiteratuur zonder leeftijd publiceert net als andere jaren deze lezing. Met dank aan de auteur.
Na mijn examen in 1954 mocht ik in Amsterdam gaan studeren. Ik mocht er lid worden van de AVSV, de vrouwelijke afdeling van het Amsterdams Studentencorps. In de groentijd moesten we drie weken lang met zijn honderden bij elkaar op een zolder aan de Herengracht op de houten vloer zitten breien. De Commissie Van Toezicht, de CVT, die ons van achter een tafel zat te bespieden, stond onder leiding van Els Eylers, later Borst. We waren doodsbang voor haar. Ze deelde opdrachten uit. De mijne was duizelingwekkend. Ik moest op 22 september samen met een ander meisje de schrijfster Annie M.G. Schmidt gaan interviewen. ‘Het fluitketeltje’, schoot door mijn hoofd, ‘Dikkertje Dap’. Daar hield mijn kennis op van Annie M.G. Schmidt, en we moesten diezelfde middag naar haar toe. Het was een heel eind fietsen en onderweg vroegen we ons af of die Annie M.G. Schmidt ook niet iets te maken had met De familie Doorsnee, waar we al een paar jaar op maandagavond samen met de rest van Nederland naar zaten te luisteren. We waren er niet zeker van en zagen in dat het te pijnlijk zou zijn haar die vraag te stellen. Ze woonde in de buurt van de Koninginneweg, vlak achter het Vondelpark.
We moesten nogal wat trappen op naar een halfdonkere bovenverdieping van een deftige oude villa. En daar stonden wij dan, net van het gymnasium af, met onze hepburn-kopjes, onze twinsets en geruite plooirokken en onze pennyloafers tegenover een lachende vrouw met grote witte voortanden, een dikomrande bril en een bos ongeorganiseerde blonde krullen. Ze had opgerolde mouwen en een lange broek aan. Een lange broek, hoe durft ze, schoot er door mijn hoofd. Een vriendinnetje van mij, een medegroen, was door haar hospita berispt toen zij zich in lange broek vertoonde. Maar Annie Schmidt had niets van de vrouwen die ik tot op dat ogenblik had ontmoet. Ik vond het een wonderlijk wezen.
| |
| |
Het allerwonderlijkste was nog wel dat er een piepklein jongetje rondholde. Een engeltje leek het met blonde lokjes, zo uit de hemel gevallen. Ik probeerde te bedenken wat die vrouw voor relatie kon hebben met dat kereltje, zij was zeker zo oud als mijn moeder, te jong voor oma dus, maar een soort tante dan misschien, een buurvrouw of een oppas? Nee, dat laatste kon niet, ze had niks oppasserigs.
Ik vroeg hoe hij heette. Flipje, zei ze. Maar over de relatie tussen haar en Flipje deed ze niets uit de doeken. Flipje ook niet. Ik zag geen sporen van een man.
Van het interview herinner ik me niets meer. Toch moet ik er een acceptabel bewijs van aan Els Eylers hebben overhandigd, anders had ik van haar zeker een uitbrander gekregen, die ik me tot in details zou hebben herinnerd!
Van Annie M.G. Schmidt kreeg ik een handtekening op een velletje papier dat tot op heden in mijn dagboek geplakt zit. Lange hanepoten, dicht op elkaar. Ik had voor het eerst in mijn leven een schrijfster ontmoet.
Ik blader in oude agenda's. Druk, druk, druk was het, dat studentenleven en daarnaast ook nog die studie Zweeds. In mei 1958, vlak na mijn kandidaats, word ik benaderd door een juffrouw bij uitgeverij Meulenhoff over een net verschenen boek dat zou heten ‘De kinderen van de Lawaaistraat’, geschreven door Astrid Lindegren. Zo staat het met slordige letters in mijn agenda. Die naam zegt mij niets, ik ken alleen Erik Lindegren, een beroemde dichter van experimentele poëzie uit de jaren veertig. Maar Astrid Lindegren?
Dan duikt er, verderop in die agenda, tussen de nauwkeurig vermelde collegeuren en andere afspraken door, zo maar een nieuwe naam op, meneer Bek bij van der Peet in de Spieghelstraat, meerdere malen zelfs, met een tijdstip erachter vermeld. En dan plotseling bij sommige dagen die niet uitpuilen van de verplichtingen, met rood kleurpotlood opgetekende cijfers, 2, 5 of 6. Raadselachtige cijfers, steeds meer cijfers, in steeds maagdelijker wordende dagen, tot ik begin januari met een beurs naar Zweden vertrek en alles ophoudt.
Dit moeten uren zijn geweest, bedenk ik, waarin ik me met iets anders bezighield dan mijn studie, uren die opgeteld moesten worden en ten slotte tot een uurloon moesten leiden voor mijn eerste vertaling uit het Zweeds. Een boek van Astrid Lindgren, zonder e tussen de d en de g.
In die gestolen tijd moet ik Rasmus en de landloper hebben vertaald, dat boek waarop een gouden sticker prijkt met het profiel van Hans Christian Andersen. Kort daarna zou ik de schrijfster ontmoeten om haar hulp in te roepen bij de problemen die zich hadden opgestapeld tijdens mijn race door haar tekst. De schrijfster van wie al tien jaar lang boeken in het Nederlands vertaald bleken te
| |
| |
zijn, Pippi Langkous, De kinderen van Bolderburen, Mio mijn Mio, maar van wier bestaan ik tot en met mijn kandidaats in de Zweedse taal en letterkunde niets afwist. En nu meen ik mij zelfs te herinneren dat ik, tijdens mijn stiekeme vertaalpraktijken, de naam Astrid Lindgren een keer noemde bij mevrouw Boer, mijn professor, maar een glazige blik als antwoord kreeg. Terwijl diezelfde mevrouw Boer enthousiast zat te knikken toen ik tijdens mijn kandidaatsexamen een heel couplet uit mijn hoofd opzei van een verstofte dichter uit een diep verleden.
‘Zou dit echt die schrijfster Astrid Lindgren zijn,’ schiet er door me heen, als ik een keurige dame met kappershoofd zie zitten achter haar bureau op de uitgeverij in Stockholm, waar ze als redacteur werkt. ‘Geef mij maar Annie Schmidt!’
Ze groet me met een lijzige stem en steekt langzaam haar arm naar me toe. Alsof er lood in zit. Het strakke streepje van haar mond lost op als ik haar vertel waarvoor ik kom.
En dan overstelp ik haar met mijn vertaalproblemen.
Ze blijkt coulant te zijn, ze geeft me vrijheid, ze zegt dat de kinderen voor wie het boek bestemd is altijd centraal moeten staan. Dat ik grapjes en woordspelingen zo vrij mag vertalen als ik wil, maar wel natuurlijk, niet geforceerd, niks geen leukigheden over de hoofden van de kinderen heen. Ik antwoord dat de uitgever ook al zoiets zei en dat het eigenlijk vanzelf zo ging.
Astrid Lindgren schijnt me te vertrouwen en ik huppel na een uurtje de heuvel af. En dat boek over die Lawaaistraat, dat ga ik natuurlijk ook vertalen, maar er moet een woordspeling in de titel, net als in het Zweeds. Dat lukt natuurlijk nooit met ‘lawaai’, maar nu weet ik het, ik noem die straat de Kabaalstraat, een verbastering van de Kanaalstraat, waar ik die lawaaiige kinderen laat wonen. Maar eerst ga ik aan Karlsson, nu meteen, ook al ben ik hier in Zweden met een beurs om aan de universiteit mijn neus te steken in middeleeuwse wetten en runeninscripties. Ik voel me thuis in de kindvriendelijke maar nooit kinderachtige taal van Astrid Lindgren. Die Karlsson is het beste verzinsel van de hele wereld. Al gauw stuit ik op de zelfgebakken kaneelbroodjes, die bij alle Zweden een smaaksensatie oproepen waarin hun hele jeugd ligt samengebald. Wat stellen Nederlandse kinderen zich nou bij kaneelbroodjes voor? Krentenbollen komen het dichtst in de buurt, maar ik ken bij ons geen moeder die ze wekelijks zelf voor haar kinderen bakt. Toch zit er niks anders op.
Krentenbollen. In een ommezien ben ik klaar met de vertaling. Ik mag op bezoek bij Astrid Lindgren, we gaan eten bij haar dochter. Ik mag naast haar zoon Lars in de auto erheen. Lasse, zegt zijn moeder tegen hem. Zij zit op de achterbank grappen te maken, met een los hangend streepjesjak aan. Ze heeft niks meer van die dame achter dat bureau.
| |
| |
Al vijf jaar woon ik in Uppsala met mijn Zweedse man, en met kindjes van drie en anderhalf. En nu gaan we voor een jaar naar de VS. Wat mag er allemaal mee in die ene hutkoffer? Twee boeken van Elsa Beskow natuurlijk. En Lotta van Astrid Lindgren, en dan in ieder geval het plaatje met kinderliedjes van Annie M.G. Schmidt, dat mijn ouders ons hebben toegestuurd, gezongen door de Leidse sleuteltjes, want dat weegt niks. En mijn lievelingsboekjes, pocketjes gelukkig, die zijn ook lekker licht. Dikkertje Dap en Vingertje Lik
Maar dat zijn wel Nederlandse versjes. En ik kan mijn Zweedse kindjes toch niet met een derde taal opzadelen? De jongste praat nog amper.
Dan zal ik Zweeds van die versjes moeten maken, bij de melodieën. Het eerste wat ik kies, is ‘Suja Suja Prikkeltje’. Het allermooiste. Ik mag vrij vertalen, dat heeft Astrid Lindgren er goed bij me ingeprent, en zo komt het dat de leeuwen bij mij door kikkers worden vervangen en de papegaai door een adelaar en de giraffe door een slak en de koeien door hommels. Allemaal vanwege rijm en ritme. Maar als ik het Zweeds voor mijn kindjes zing, is er voor mij ondanks deze ingrepen niets aan het versje veranderd. En ik kies er meer, ik krijg de smaak te pakken. Zweedse plaatsnamen duiken op. De ridder van Vogelezang woont in Flen, een afgelegen stadje in een noordelijke streek waar zelfs de natuur je toejankt. Vier vosjes Lodewijk krijgen mijn lievelingsnaam Waldemar. De weduwe wesp vertelt aan haar vriendin dat haar man zijn laatste salto mortale, blub blub, in een glas limonade heeft gemaakt.
Het feestelijkste versje van allemaal kost me de grootste moeite. Dikkertje Dap, met dat klontje op die trap. Daar moet iets drastisch mee gebeuren. En zo komt het dat Dikkertje Dap ten slotte op een zaterdagmorgen om zeven uur in de stromende regen op zijn trap zit om de giraffe een paraplu te geven, want zeven is sju en sju rijmt op paraplu, maar niet helemaal, want paraplu is in het zweeds paraply en zo wordt er toch een beetje geschipperd. En er is ook wel eens een klemtóóntje dat niet helemaal klopt of een wonderlijk samentrekkinkje, maar een kniesoor die daarop let. Ik tik alles uit op gekleurde vellen papier, mijn echtgenoot tekent de illustraties van Wim Bijmoer na en ik zoek er een helderblauwe kaft bij uit. Zo krijgen mijn inmiddels Amerikaans knauwende kindjes in hun Yale-shirtjes Annie Schmidt in het Zweeds opgediend. Vertaald volgens het recept van Astrid Lindgren.
Dat ene blauwe boek is nu wel prachtig, maar terug in Zweden wil ik natuurlijk meer. Ik heb vóór ons vertrek alweer contact gehad met Astrid Lindgren in verband met nieuwe vertalingen van haar werk en klop nu bij haar aan met mijn Annie Schmidt-vertolkingen. Ik vertel haar dat er prachtige liedjes bij zijn gecomponeerd.
| |
| |
Redacteur Lindgren wordt nieuwsgierig, ik mag de teksten bij haar achterlaten. Het duurt niet lang of ze reageert zo enthousiast dat ik een addertje onder het gras vermoed.
Ze schrijft dat ik fantastisch kan vertalen, en dat versjes immers extra hoge eisen stellen en zo voort.... ‘Maar helaas moet ik je toch teleurstellen. Alle uitgevers zijn doodsbang voor boeken met muzieknoten erin en in dit geval zou het natuurlijk uitgegeven moeten worden als liedjesboek met de toonzetting erbij. Daarom vind ik dat je ermee naar een muziekuitgeverij moet gaan. Als je het grammofoonplaaatje meeneemt en erbij vertelt dat de liedjes in 30 landen zijn gespeeeld, dan vind ik dat ze toe moeten happen....’
Ik probeer haar duidelijk te maken dat de teksten in Nederland jaren lang op eigen benen hebben gestaan, dat de muziek niet meer dan een aardige bijkomstigheid is. Dat ik het een belediging voor Annie Schmidt zou vinden om regelrecht naar een muziekuitgeverij te gaan. En een spijt dat ik heb dat ik iets over die liedjes heb gezegd!
Toch ziet redacteur Lindgren kans zich uit deze situatie te redden zonder mij ernstig voor het hoofd te stoten. Ze stuurt me een paar boekjes uit een stapeltje dat al een tijd op haar bureau ligt. Het zijn de in Nederland imiddels beroemde verhaaltjes over Jip en Janneke. Of ik daar een aantal van wil vertalen.
Dit is een fluitje van een cent na mijn poëtische geworstel. Het Zweeds loopt als een tierelier. Maar bij de uitgeverij zijn ze niet onder de indruk. Zulke zouteloze verhaaltjes kunnen ze in Zweden zelf wel schrijven.
‘Maar Annie Schmidt heeft juist zoveel fantasie,’ zeg ik. ‘En iedereen bij ons is gek op al haar werk.’
Ik praat voor dovemans oren en krijg alleen nog te horen dat de tekeningen wel erg stereotiep zijn, telkens diezelfde zwarte profieltjes, het zijn toch geen negerkindjes? En ik moet goed weten dat ze het echt hebben geprobeerd met Annie Schmidt, Abeltje is al in 1957 vertaald, en twee jaar later De A van Abeltje, en Tijs en Lapje, en ondanks tegenvallende verkoopcijfers toch ook nog in 1961 Wiplala en in 1965 zelfs het tweede deel, Wiplala weer. Maar al die boeken hebben zo weinig gedaan dat deze verhaaltjes voor Annie Schmidt de genadeslag zouden betekenen.
Gelukkig, aan Astrid Lindgren ligt het niet, dan ligt het dus aan de vertaalster, denk ik en ga de Zweedse teksten bewapend met vooroordelen te lijf.
Bij Abeltje krijg ik koren op mijn molen. Het Zweeds wil maar geen Annie Schmidt worden, er zijn stukjes tekst overgeslagen, er staan foutjes in, en grappige namen worden niet vertaald. Warenhuis Knots blijft Knots, terwijl je in het Zweeds meteen aan Knäpp denkt. Waar is het vertaalrecept van Astrid Lindgren gebleven?
| |
| |
Vipplala ziet er wel leuk uit, met nieuwe tekeningen, waar de humor vanaf spat, en op de achterflap staan aanstekelijke citaten uit recensies over de Abeltjes in Dagens Nyheter. ‘Dat zelfs doorgewinterde recensenten bleven lachen...’
Dat valt mee. En dan vergeet ik bij Vipplala telkens de tekst met het Nederlands te vergelijken omdat ik in de lach schiet. Maar ik ben wel gespitst op het woordje ‘tinkelen’, uitvinding van Annie Schmidt, wat zou de vertaalster daarvan gemaakt hebben? ‘Tjillevippa’ lees ik, dat komt me bekend voor, dat staat ergens bij Astrid Lindgren, waarom kon ze voor Vipplala geen eigen toverformule verzinnen? Was dit misschien een kleine hommage aan de schrijfster Astrid Lindgren? Wat het ook was, het is ook in het Zweeds kostelijk te lezen hoe Vipplala de arme dichter Hollidee doet verstenen en niet meer terug kan tjillevippa. Hoe het standbeeld op het plein wordt neergezet en de dichter op slag beroemd wordt en pas aan het eind van het boek, tijdens de herdenking van zijn vijftigste geboortedag, weer tot leven wordt gewekt.
Nee, aan de vertaling ligt het toch niet dat Annie Schmidt zo weinig Zweedse lezers heeft. En ook niet aan redacteur Lindgren. Waar ligt het dan wel aan?
Ik kan maar één antwoord bedenken: aan de schrijfster Astrid Lindgren, die - nog afgezien van het fenomeen Pippi - lang vóór Wiplala verscheen haar Karlsson op het dak had geïnstalleerd, en in een muizenholletje achter het bed van Bertil het duimgrote jongetje Niels Ukkepuk, dat met het woordje ‘killevippen’ (spreek uit als tjillevippen) zijn grote vriend klein kon toveren. Astrid had voor kleine en grote kinderen prozaboeken in alle genres geschreven, verfrissend en vernieuwend van taal. Zij had in De kinderen van Bolderburen de ik-vorm in de kinderliteratuur geïntroduceerd. En al deed ze als redacteur nog zo haar best af en toe een schrijver uit het buitenland binnen te halen, haar eigen boeken waren voor nieuwkomers de grootste belemmering.
En ik begon mijn heil elders te zoeken, ik vertaalde Jan Wolkers in het Zweeds en kreeg het gevoel dat het vertaalrecept van Astrid Lindgren op hem niet helemaal van toepassing was. Hier smeekte ieder woord om een zo letterlijk mogelijke weergave. En niet alleen ieder woord, ook de schrijver zelf. Die liet mijn in een tijdschrift gepubliceerde vertaling van het verhaal ‘Vivisectie’ door Bernlef controleren en stuurde mij een brief, waarin hij me letterlijk smeekte om zorgvuldigheid. ‘(En nu citeer ik)....ik geloof dat men in mijn geval nooit van kleinigheden kan spreken omdat mijn geserreerde manier van schrijven daar juist op scharniert... ‘Hij ontbood me bij zich thuis en gaf me ten slotte zijn fiat. Ik vertaalde zijn mooiste verhalen en de roman Turks fruit en klopte voor ieder wissewasje bij de schrijver aan. Precies zoals hij het wilde.
Dat moest dus het verschil zijn tussen teksten voor kinderen en voor volwas- | |
| |
senen. Bij die voor kinderen hoefde je niet in een keurslijf. En ik stortte me na elke volwassen roman met grote gretigheid op een nieuwe Astrid Lindgren, van wie de stapels in Nederland die in Zweden op de hielen begonnen te zitten.
In 1970 ga ik Astrid Lindgren een interview afnemen. Het tweede in mijn leven. Het is geen opdracht deze keer, maar er staat wel een bandrecordertje op tafel.
Ik kan het gesprek nu nog beluisteren, het komt als uit een verre wolk op me af. Af en toe laait het op, het meest wanneer ik Astrid heb toevertrouwd dat de Nederlandse uitgever wil gaan schrappen in mijn vertaling van het boek over Kalle Blomkwist, omdat het te dik zou zijn. Ze reageert geschokt, hoe durven ze, haar stem breekt nu helder door de wolk en de mijne klinkt er hoog en schel doorheen.
Dan vertelt ze me dat ze deze tekst toevallig net aan haar kleinkinderen voorleest. Het is een van haar allereerste boeken, ze verbaast zich erover dat het zo goed in elkaar zit maar ergert zich wel aan het geforceerde taalgebruik, ze zou nu nooit meer zo schrijven. Ik zeg dat het Sherlock Holmesachtige in de taal juist wel past bij dit boek.
Daarna vraag ik haar welke collega's kinderboekenschrijvers in haar land ze het meest waardeert..
Ik moet mijn oor tegen de bandrecorder houden om alle namen die ze opnoemt te kunnen verstaan. Er is er één die eruit springt: Barbro Lindgren. ‘Nee, geen familie,’ zegt ze. ‘We hebben al een aantal boeken van haar uitgegeven, maar nu heb ik een manuscript gekregen, zo absurd dat ze het bij de uitgeverij niet aandurfden. En ik moet ook niks hebben van die crazy dames die lekker gek willen doen, maar dit is van een andere orde. Het heet “Loranga, Masarin en Dartanjang” en het gaat over haar eigen leven. Lees het maar eens.’ Astrid stelt mij trouwens zelf een vraag. Wat ik nu aan het doen ben.
Ik zeg dat ik net ben begonnen aan haar sprookjesbundel De rode vogel, maar dat ik voor het eerst moeite heb alle nuances in haar taal weer te geven, het trage ritme, de zinsmelodieën. En de natuurlyriek klinkt in het Nederlands al gauw pathetisch.
‘Maar ik weet dat je het kunt,’ zegt Astrid. Nu niets meer over vrijheid.
Maar ze herhaalt wel dat uitgevers zonder toestemming nooit en te nimmer iets mogen schrappen in een kinderboek. Dat ze het bij romans voor volwassenen niet in hun hoofd zouden halen.
Dan vraag ik haar hoe een goed kinderboek eruit moet zien.
‘Niemand vraagt zich af hoe een dichtbundel of roman voor volwassenen eruit zou moeten zien,’ antwoordt Astrid.
| |
| |
O, wat jammer dat mijn interview uit 1954 met Annie Schmidt in rook is vervlogen. Ik wou dat ik haar en Astrid nu naast elkaar kon zetten en hen samen het hemd van het lijf kon vragen! Maar, bedenk ik nu, Astrid had haar antwoorden al paraat gehad. En Annie had er lekker op los gefantaseerd. Ik moet het doen met herinneringen, brieven en boeken.
Ze hebben allebei een proefschrift gekregen, Astrid in 1979, Annie in 1999. En allebei een lijvige biografie. Astrid had haar biografe al in 1960 zelf uitgekozen. Het boek kwam voor het eerst uit in 1977. De door Annie gedoogde biograaf overleed voordat hij zijn boek af had. Een volledige levensbeschrijving verscheen zeven jaar na haar dood.
De laatste alinea in Margareta Strömstedts voorwoord bij haar biografie over Astrid Lindgren is een excuus. Een excuus omdat ze in al die jaren waarin ze steeds nader tot Astrid is gekomen geen negatieve eigenschappen bij haar heeft kunnen ontdekken. Integendeel, ze verbaast zich meer en meer over haar diep gewortelde menselijkeid. ‘Dat de dondergod der biografen me dit vergeve.’
Hiermee is al iets gezegd over de inhoud van haar boek, waarin ze heel behoedzaam in grote kringen om de borrelende brei loopt. Alles wat te persoonlijk is, wordt in nevelen gehuld, of weggelaten - iets waartoe ik zelf ook neigde toen ik nog voor haar dood mijn herinneringen aan Astrid Lindgren opschreef.
Astrid wilde aanvankelijk dat Margareta de pijnlijkste periode uit haar leven maar zou overslaan. Toen die hier tegenin bracht dat deze periode cruciaal was voor haar hele schrijverschap, zei Astrid dat ze dat hoofdstuk dan zelf wel zou schrijven. Maar dat was Margareta's eer te na. Toch zijn we pas zeer onlangs, met het verschijnen van het boek Astrid Lindgren, haar leven in beelden, te weten gekomen wie de vader van haar zoon Lars was.
Annie was haar potentiële biografen voor met een verhaal over het meest raadselachtige jaar in haar leven, maar werd posthuum op leugentjes betrapt. Annejet van der Zijl kreeg na Annies dood zoveel boeiend materiaal toegespeeld dat ze het een en ander recht heeft kunnen zetten en haar hoofdpersoon nieuw leven heeft in kunnen blazen.
Aan het beeld van Astrid is ook na haar dood - afgezien van een aantal frappante foto's in de net verschenen beeldbiografie - niets wezenlijks toegevoegd.
Twee totaal verschillende levens, met totaal verschillende achtergronden.
Astrid, boerenmeisje, buitenkind, liefdevol grootgebracht door gelovige ouders, met veel vrijheid maar ook plichten. Annie, eenzame domineesdochter, huismus, tegen haar vader opgezet door een eigenzinnige moeder die haar het liefst in een doosje had gestopt.
| |
| |
Maar ze hadden wel allebei een hoofd vol verhalen. Annie werd eindeloos door haar moeder voorgelezen, Astrid werd gevoed door de verhalen van haar vader over het boerenleven uit zijn jeugd. Astrid en Annie lazen allebei zelf wat ze aan leesbaars te pakken konden krijgen. Er vloeide ook wel eens iets uit hun pen en ze kregen beiden een grote toekomst als schrijfster voorspeld. Ze hadden niets met God.
De puberjaren waren rampzalig. Bij Annie als gevolg van de symbiose met haar moeder, bij Astrid omdat het leven zinloos was nu ze niet meer kon spelen.
En toen verdwenen ze rond hun achttiende voor een tijdje van het toneel, beiden ongewenst zwanger.
Astrid baarde een zoon in Kopenhagen en stond hem tijdelijk af, Annie keerde alleen terug uit Hannover, waar ze au pair zou zijn geweest bij een paar adellijke dames.
Ze gingen allebei op steno. Astrid kreeg een baantje op een kantoor, Annie op een bibliotheek.
Astrid wilde wel braaf zijn, Annie niet.
Astrid vond algauw een vader voor haar kind. Annie gaf zich over aan een uitbundig liefdesleven voordat ze ten slotte haar grote liefde voor zich won en met hem haar zoon Flip kreeg.
Astrid ging jaren lang voornamelijk op in haar moederrol, Annie voelde de drang om te dichten al sinds haar jeugd en trad al vroeg naar buiten in cabarets en radiopgrogramma's. De doorbraak als schrijfster kwam bij beiden pas tegen hun veertigste.
Bij Astrid was haar scheppingskracht het grootst tijdens de halve eeuw waarin ze na de dood van haar man alleen leefde, bij Annie tijdens de dertig jaar waarin ze samen met haar geliefde was.
Beiden werden ze ten slotte ‘de echte koningin’ van hun land. Beiden werden ze zo goed als blind.
Annie koos zelf voor de dood. Astrid liet de dood over haar leven beslissen.
Veelzeggender nog dan woorden is een aantal foto's uit beider levens.
Annie, een kleuter om u tegen te zeggen, een tiener die met haar glimmende zijden kousen duidelijk pogingen doet uit dat doosje van haar moeder te kruipen. Enige jaren later kijkt ze je braaf en zelfgenoegzaam aan als directrice van de openbare bibliotheek te Vlissingen, en dan opeens staat daar de guitige schrijfster van De familie Doorsnee. Tussen een lange reeks foto's van een vrijgevochten vrouw vol schwung, is er dan toch weer een van Annie als brave echtgenote, mee met haar man op congres. En tussen het boze kind uit 1923 en
| |
| |
de boze oude vrouw uit 1980 is een frappante gelijkenis. Later, als de puzzelstukjes van haar leven ten slotte in elkaar zijn geschoven, oogt Annie voldaan, een tikje melancholiek.
Astrid heeft van jongs af aan die scherpe, humoristische, soms wat sceptische blik. In haar puberteit wat uitdagender, wat jongensachtig ook. Meestal lachend.
Alleen op die foto uit haar eenzame jaren in Stockholm kijkt ze je aan met de mysterieuze ogen van Greta Garbo. Ze is vaak in beweging gefotografeerd, zwaaiend met een koevoet, klimmend in een boom, dansend als een kozak in een Moskouse straat of als een smachtende schone in de armen van een collega. Een enkele keer staart ze in de verte.
Laat in beider levens is er dan die foto van de twee oude gekrakeleerde vrouwtjes, zo intiem, zo verwant, langs de meest wonderlijke wegen naar elkaar toe gegroeid. Maar zo ver zijn we nog lang niet.
Al in 1945 protesteerde Astrid tegen de verstarde maatschappij, waarin het kind geen kant op kon. Met Pippi Langkous overschreed ze de grenzen van het betamelijke en haalde bovendien nog acrobatische toeren uit met de taal. Zo ontketende ze een wereldwijde revolutie in kinderboekenland en stuitte hier en daar op felle tegenstand.
Annie rebelleerde vijf jaar later in haar kinderversjes tegen het gevestigde gezag, maar wel zo dat die tot in de meest behoudende kringen toegejuicht werden, omdat ze voor ‘verrukkelijke kolder’ werden aangezien. Niemand voelde zich persoonlijk aangesproken. Haar boeken liepen altijd goed af. Die eis stelde ze aan zichzelf. Ze heeft zelfs eens gezegd dat ze geen artistiek geweten heeft.
Ook bij Astrid stond voorop dat het kind nooit in de kou mocht worden achtergelaten. Maar als je haar dertig jaar na haar debuut hoorde vertellen hoe De gebroeders Leeuwenhart tot stand is gekomen, welke eisen er door de tekst zelf werden gesteld aan de compositie van het boek, dan is daar het woordje artistiek geweten wel op zijn plaats. Over het einde ervan zijn de meningen dan ook verdeeld. Maar veel kinderen putten er troost uit En niet alleen kinderen.
Hoewel Annie zich het meest thuis voelde bij een publiek van kinderen - omdat die nog vleugeltjes hadden - richtte ze zich in het leeuwendeel van haar werk tot volwassenen, verzen vol zinnen, zo verrassend van taal dat ze regelrecht je geheugen in vliegen, luchtig satirische cabaretteksten, inspelend op de actualiteit en doorregen met liedjes.
Astrid schreef twee teksten die niet voor kinderen waren bedoeld. Een ontroerend verhaal over de liefde tussen haar ouders, en een gedicht met de titel Als ik God was. Dat gedicht is zo zwart en uitzichtsloos dat het eindigt met de
| |
| |
verzuchting dat zij als ze God was zo zou huilen om de mensen dat die in haar tranenzee zouden mogen verdrinken. Meer had zij de volwassenen in deze wereld niet te zeggen.
Schrijven kon ze alleen voor een publiek dat wonderen kon scheppen.
Omdat Astrid schreef vanuit een weliswaar verstoorde, maar toch diep gewortelde veiligheid en vrijheid, was de weg bij haar vrij naar fundamentele levensvragen over liefde en dood. In haar omvangrijke oeuvre zit een aantal boeken dat losstaat van de tijd.
Annie bleef schrijven om voor zichzelf telkens weer een veilig plekje te veroveren, om een gemis in haar jeugd te compenseren.
Astrid vijlde en schaafde aan de taal in haar boeken voor kinderen, herschreef ze tien tot twintig maal, Annie deed dat alleen met haar volwassen teksten, en dan vooral de poëtische, die voor kinderen vielen haar toe.
Over H.C. Andersen is ooit gezegd: ‘De eigenaardige manier waarop de hoogste inspiratie hem toeviel, een soort bezinningsloze extase, voor de komst waarvan geen regels golden, moest bij hem een zekere moedeloosheid teweegbrengen. De teksten waaraan hij vlijtig sleutelde schonken hem weinig of geen eer.’
Geen wonder dat Annie zich met hem identificeerde.
Maar Pippi Langkous had best de titel mogen krijgen ‘Pippi en de kleren van de keizer.’ En het sprookje Mio mijn Mio riep bij verschijning in 1946 onmiddellijk parallellen op met H.C. Andersen.
Aangemoedigd door hun lezers ontwikkelden beide schrijfsters een veelzijdig oeuvre, dat heel wat vruchten afwierp. Zo ontving Annie al in 1965 de net ingestelde P.C. Hooftprijs voor kinderen, omdat zij het kinderboek had vernieuwd en op een hoger plan getild. Vooral met haar kinderpoëzie. Astrid had al in 1958 de hoogste internationale onderscheiding ontvangen, de H.C. Andersenprijs.
Maar eind jaren zestig staken er harde winden op en werden zowel Annie als Astrid plotseling bestookt vanuit een links radicale en vooral feministische hoek. Het zou hen ontbreken aan maatschappelijke betrokkenheid, terwijl ze juist alle twee in hun werk voortdurend opkwamen voor de zwakken in de samenleving en de vrouwen een flinke dosis macht hadden meegegeven! Bij Annie dreigden de mannen wel eens pantoffelhelden te worden, bij Astrid werden het bijna altijd weerloze jongetjes. Beiden waren ze in wezen het feminisme ver voorbij. Maar dat zal de irritatie er niet minder om hebben gemaakt!
Emil moest het ontgelden omdat hij een kapitalist in de dop zou zijn en zou uitgroeien tot een gezapig hereboer, vol rolbevestigende ideeën. Pippi kreeg ervan langs, omdat ze met haar zak vol geld een typische vertegenwoordiger van het establishment was. En dan was er die verwerpelijke sprookjesschrijverij!
| |
| |
Leeuwenhart kon niet door de beugel vanwege de zwart-witte contrasten, zelfs een machtswellusteling als Tengil zou toch met empathie behandeld moeten worden. ‘Astrid Lindgren gefaald,’ las ik zelfs bij ons in de Volkskrant.
Maar Annie had ook gefaald. Die hield zich bezig met burgermansschrijverij. Zelfs haar boekjes over Jip en Janneke kregen een veeg uit de pan, vanwege de voorspelbaarheid en het geijkte rolpatroon..
In moderne kringen werden die boekjes dan ook alleen nog met verwisseling van de namen aan kinderen voorgelezen.
‘Wat moet ik dan nu?’ schreef Annie in een brief aan Carmiggelt. ‘Ik zal me slechts kunnen handhaven als ik schrijf: “Ga je mee,” zei Jip, “moeders tieten afsnijden?” “Hé ja,” zei Janneke.’
Maar Annie trok zich de kritiek toch wel aan en liet zich meesleuren door de vrouwen van Opzij. Misschien was het wel waar en werd er echt te weinig geëmancipeerd. En zo schreef ze op verzoek Het fornuis moet weg - dat veel waardering oogstte, maar waar ze zelf later toch wel flinke spijt van kreeg.
Astrid kon het geraaskal van de dolle linksen niet serieus nemen.
In haar brieven stak ze alleen de draak met het fenomeen.
Omdat ik haar stoïcijnse houding niet helemaal vertrouwde sneed ik dit onderwerp veel later nog eens aan bij haar dochter Karin..
‘Hoe heeft je moeder die tijd doorstaan? Ze zal als redacteur wel overspoeld zijn met manuscripten vol vrouwelijke vrachtwagenchauffeurs en mannen achter de naaimachine en daardoor in haar eigen boeken de moeders nog eens flink aan het bakken en braden hebben gezet!’
‘Nee, zo was mijn moeder niet,’ zei Karin. ‘Zij schreef nooit om zich af te zetten, zij schreef vanuit een heel andere bron. En ze was en bleef in de eerste plaats moeder.’
Bij Astrid hoefde het fornuis zelfs niet voor eventjes weg
Astrid, een rots in de branding, Annie, een zwalkend schip. Maar dan wel een door storm en zout water grillig gevormde rots, en dan wel een schip dat geregeld even bij gaat tanken in een veilige haven. Astrid woonde 46 jaar op hetzelfde adres in Stockholm. Annie heeft heel wat rond moeten trekken.
Zelfs de dolle linksen begonnen in te zien dat kunst met politieke indoctrinatie toch niet voor de eeuwigheid is geschapen.
In 1977 schreef Astrid me dat diezelfde druktemakers nu sprookjescursussen gaan volgen. ‘Hoe vind je die? Ja, want nu hebben ze ondekt dat sprookjes noodzakelijk zijn voor de mens. En daarom hebben ze de film over Leeuwenhart met rust gelaten...’
Dankzij het veranderde literaire klimaat werd Astrid Lindgren nu plotseling
| |
| |
toegelaten in de wereld van de volwassen literatuur. Ze kreeg en aanvaardde het verzoek zitting te nemen in het elitaire literaire gezelschap ‘De negen’ en ze ontving de medaille van de Zweedse Academie, ook wel de kleine Nobelprijs genoemd. Toen ze die plakette in ontvangst nam woog ze hem in haar handpalm en constateerde dat hij net zwaar genoeg was om er haar schuifraam mee open te zetten. En met de prijzenregen die hierna over haar neerdaalde wist ze eigenlijk geen raad. Ze kon onmogelijk overal ter wereld alles zelf in ontvangst nemen en liet dat bijvoorbeeld in Nederland tot drie keer toe aan mij als vertaalster over. Maar er waren meer obstakels op haar pad. Vanwege een belastingaanslag die hoger bleek te zijn dan haar inkomen werd ze tegen wil en dank de politiek in getrokken en had nauwelijks meer tijd om te schrijven. Het zou na Leeuwenhart acht jaar duren voordat ze Ronja de roversdochter de wereld in kon sturen.
Natuurlijk was Annie, net als Astrid, door haar trouwe lezers nooit in de steek gelaten. Maar ook bij haar groeide na de omslag in literaire kringen het aanzien van haar aanvankelijk onplaatsbare teksten. Men begon in te zien dat taal down-to-earth kan zijn en toch vleugels kan hebben.
Pluk van de Petteflet en Minoes werden zelfs door de allerhoogste heren van de literatuur met gejuich ontvangen. Minoes: een superieur voorbeeld van een geëngageerd kinderboek. En Annies ‘light verse’ voor volwassenen werd de literatuur met de grote L binnengehaald. Annie Schmidt was een vijftiger in de kinderliteratuur. Ze trad op met ‘De spin Sebastiaan’ tijdens de nacht van de poëzie, voor een jubelend publiek. En Jip en Janneke werden kleine anarchistjes in de dop.
Zelfs lieden die haar in 1968 hadden verguisd, zongen nu haar lof in alle toonaarden..
‘Een miraculeuze zaligverklaring’, noemde Joke Linders het in haar proefschrift.
En wat zei Annie zelf toen ze ten slotte in 1987 de Constantijn Huygensprijs in ontvangst mocht nemen?
‘Ik voel me net het dienstmeisje dat haar schortje om mag doen, even haar handen wast en dan binnen mag komen bij de grote heren om te zeggen: “Goedenavond heren, wat wilt u drinken?” en dan weer weggaat.’
Zo stegen Annie en Astrid elk in hun land tot de hoogste toppen van de Parnassus. In Nederland werd er hier en daar schande gesproken van het feit dat Annie Schmidt nog steeds de P.C. Hooftprijs voor volwassenen niet had gekregen.
| |
| |
In Zweden zat Astrid Lindgren elk jaar in oktober in de rats omdat het monster van de Nobelprijs steeds dichterbij begon te komen.
Bij beiden was de aandacht van de media zo groot dat je je afvroeg hoe ze het volhielden. ‘Wat moeten ze toch altijd van me?’ zuchtte Annie wel eens. Maar als ze dan weer gebeld werd, was ze vrolijk van de partij. En toen Astrid bij de inwijding van een nieuw gebouw in het openluchtmuseum in Vimmerby zoals altijd belaagd werd door hordes journalisten, hoorde ik haar zeggen: ‘Kijk eens aan, willen jullie werkelijk nog meer horen van die Astrid Lindgren. Dat jullie het op kunnen brengen.’ Half geamuseerd zei ze het en ze kroop gewillig een van de huisjes op kinderformaat binnen om zich daar te laten fotograferen. ‘Die Astrid Lindgren,’ zo noemde ze haar publieke ik, dat niets te maken had met het boerenmeisje dat ze was. Maar ze liet die ‘ik’ zo vaak aan het woord dat je zelfs bij haar aan een verslaving begon te denken. Alleen op de tv heeft Astrid zich in haar eigen land nooit willen vertonen.
Annie en Astrid werden beiden nationaal bezit. Een levende mythe, waaruit gevleugelde woorden werden geciteerd: ‘Lachen mag van God.’ ‘Tot ziens in Nangijala.’
Zij die beiden zo goed konden tinkelen en kielewiepen werden lang voor hun dood een monument. De versteende dichter Hollidee uit het profetische boek Wiplala werd geflankeerd door twee illustere dames, van wie de ene hem ooit had laten betinkelen zonder zichzelf voor dat lot te behoeden.
Toch deden ze wel pogingen om van hun voetstuk af te springen.. Nou ja springen?
Aan het eind van haar leven zei Annie in een interview: ‘Ik ben blind, gammel en ik wankel.’
En toen Astrid op hoge leeftijd voor de zoveelste maal tot Zweed van het jaar werd uitgeroepen riep ze: ‘Jullie benoemen iemand tot Zweed van het jaar die stokoud is, zo goed als blind, zo goed als doof en zo goed als gek....’
Zo zagen ze zichzelf ten slotte. En zo vonden ze elkaar.
‘Annie where are you!’ riep Astrid de zaal in toen ze Annie M.G. Schmidt in 1988 in Oslo de H.C. Andersen-medaille zou overhandigen. ‘I hope that I look in your direction.’
En dan: ‘I know that you have got many medals, bus this one is so to say the cream on top of the cake.’ De toon is gezet voor de plechtigheid. Annie stuurt in haar dankwoord een brief aan de door haar zo bewonderde Hans Christian, met als slotzin: ‘Dear Hans, I have been an ugly duckling for a long time; now I am an old an ugly swan. But still a swan.’
De zaal werd afgebroken. En toen was het tijd voor een glaasje...
| |
| |
Annie M.G. Schmidt en Astrid Lindgren tijdens de uitreiking van de Hans Christian Andersenprijs (1988). Overdruk uit: Altijd acht gebleven. NLMD/Querido, 1991.
Daar zitten ze op de foto met hun grote bril over hun blinde ogen, dicht tegen elkaar aan.
Waar zouden ze het over hebben? Over die prijs natuurlijk, de plakette, die ze nu allebei bezitten.
‘Wat moet ik er eigenlijk mee?’ lijkt Annie aan Astrid te vragen. Maar Astrid, de expert, weet raad.
‘Je kunt er je schuifraam mee openzetten.’
Maar er is nog een andere foto van dezelfde fotograaf. Op die foto steken Astrid en Annie allebei hun vorkje in dat ene slagroomtaartje dat voor hun neus staat, ‘in the cream on top of the cake’. En daarmee hebben ze zichzelf weer onttinkeld.
Natuurlijk was Annie verguld met haar prijs. Haar boeken stonden nu op de wereldkaart en kregen weer een kans. Ook in Zweden. Een nieuwe uitgever durfde het aan Minoes te laten vertalen, en wel door de vertaalster Ingrid Wikén-Bonde, die De Nijhoffprijs had ontvangen voor haar vertaling van De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon. Uit haar Zweedse Missan komt Annie Schmidt in volle glorie te voorschijn!
Het boek werd in Dagens Nyheter besproken door een zeer gewaardeerde en veel gelezen Zweeds-Finse kinderboekenschrijfster-recensente. Helaas had zij
| |
| |
zich niet in de voorgeschiedenis verdiept en ging ze ervan uit dat Annie M.G. Schmidt na haar bekroning met dit boek in Zweden werd geïntroduceerd. Ze oordeelde positief, maar verstrooid en had geen oog voor de psychologie en de onderstroom van politiek en maatschappelijk engagement.
Maar de vertaalster kocht de hoge stapels restexemplaren op en deelde die kwistig uit aan alle kinderen die zij kon bereiken. En al die kinderen sloten Missan in hun hart.
Nee, aan Annie Schmidt lag het niet. Het lag vooral aan het gebrek aan betrokkenheid, aan het feit dat er te veel tijd zat tussen de vroege en late uitgaven, laten we het een zeer ongunstige samenloop van omstandigheden noemen, en daar is Pluk van de Petteflet het slachtoffer van geworden.
Pluk heeft de Zweedse kinderen nooit bereikt. Nooit of nog nooit?
Er kan nog veel. Zo mocht ik zelf onlangs een paar vertalingen die ik een halve eeuw geleden had gemaakt voor een nieuwe herdruk herzien. Niet naar de kinderen toe vertalen, luidt nu het recept, maar de tekst centraal stellen en alleen hier en daar een al te verouderde term vervangen door een tijdloos equivalent. En zo komen we toch aardig in de buurt van de smeekbede van Jan Wolkers aan zijn vertaalster!
Dat is een belangrijke ontwikkeling, die zich gelijdelijk in de kinderliteratuur heeft voltrokken, ook bij een schrijfster als Astrid Lindgren, die haar vertaalrecept in de loop der jaren verfijnde en al in 1970 zelf een kritische blik wierp op de stijl in een van haar vroege boeken. Ik blader nog eens door de nog niet bewerkte vertalingen. Jammer van die krentenbollen bij Karlsson, vind ik nu. Het lijkt een futiliteit, maar dat is het niet, het gaat er juist om dat cultuurverschillen gehandhaafd blijven. Ik had die kaneelbroodjes zó moeten beschrijven - ja, die vrijheid moet in kinderboeken altijd blijven bestaan - dat ik bij een Nederlandse lezer een nieuwe verrijkende smaaksensatie had opgeroepen, waar een krentenbol niet aan kan tippen.
Toch is het met die krentenbollen nog aardig goed afgelopen, ontdekte ik onlangs op een boekenbeurs in Antwerpen. Ik mocht daar iets vertellen over mijn relatie met het werk van Astrid Lindgren, samen met mijn dochter Marit en met Bart Moeyaert, de huidige stadsdichter van Antwerpen. Hij is een groot bewonderaar van Astrid Lindgren, vertelt hij, heeft al haar werk in zijn jeugd verslonden. Hij kan nu die heerlijke smaak van de krentenbollen bij Karlsson nog proeven. En hij trekt er een verzaligd gezicht bij.
Mooi zo, de macht van Karlsson overstijgt kaneelbroodjes en krentenbollen. Zijn macht reikt zelfs zo ver over de grenzen van het kinderboek, dat ik een paar jaar geleden voorin het boekenweekgeschenk De heilige Antonio van Arnon Grunberg las: ‘Als ik een verzinsel ben, dan ben ik toevallig wel het beste
| |
| |
verzinsel van de wereld. Vrij naar: Astrid Lindgren, Karlsson van het dak.’
Karlsson zou dit zelf ‘volkomen onbelangrijk’ hebben gevonden, maar ik niet. Ik kan Astrids grensverleggende kracht niet genoeg onderstrepen. Hoeveel zij als wegbereidster heeft betekend, kreeg ik enige jaren geleden nog eens bevestigd tijdens een gesprek met Ulf Stark, coryfee onder de hedendaagse Zweedse kinderboekenschrijvers. Zijn lofrede op Astrid Lindgren en haar belang voor de volgende generatie mondde ten slotte uit in de woorden: ‘Voor mij is Astrid iemand van een andere orde gebleven.’
En over Annie schreef Guus Kuijer al jaren geleden: ‘De grootste kinderboekenschrijver vind ik Annie M.G. Schmidt. Ook internationaal gezien. Als ik Jip en Janneke naast Pippi Langkous van Astrid Lindgren leg, geef ik de voorkeur aan Jip en Janneke. Annie M.G. Schmidt heeft een heel andere toon tegenover kinderen aangeslagen en in die zin is zij revolutionair geweest. Ze heeft gebroken met de gezapigheid, zij heeft in een sprankelende taal echte mensen neergezet. De boeken van Annie Schmidt gaan niet over problemen, ze gaan over mensen. De zinnen die ze schrijft spetteren en sprankelen. Zonder Jip en Janneke zou ik nooit mijn Madelief-boeken geschreven kunnen hebben. Zij is mijn voorbeeld, zij zou het voorbeeld van alle kinderboekenschrijvers moeten zijn. Zij benadert kinderen met respect.’
Oftewel: ‘Voor mij is Annie iemand van een andere orde gebleven.’
Beide schrijfsters hebben vele navolgers gekregen. Ze hebben hun erfgenamen, waar ook ter wereld, geïnspireerd om verder te gaan op de weg van de vrijheid die zij hebben ingeslagen. Ieder op zijn of haar hoogst persoonlijke manier.
Maar wat Astrid en Annie zo uitzonderlijk maakt blijft toch het feit dat een aantal van hun baanbrekende boeken, altijd solidair met het kind, de grootst denkbare waardering hebben gekregen bij de hoogste heren van de literatuur en de grootst denkbare populariteit hebben behouden bij kinderen. En niet alleen bij een handjevol hoogbegaafde kinderen.
Astrid en Annie kenden het geheim van de smid.
| |
Literatuur
Erseus, Johan, Astrid Lindgren. Haar leven in beelden. Amsterdam, Poegsma, 2007. |
Kuipers, Reinold, Kijk, Annie M.G. Schmidt, de schrijfster in beeld. Amsterdam, Querido, 1984. |
Linders, Joke, Doe nooit wat je moeder zegt. Annie M.G. Schmidt, de geschiedenis van haar schrijverschap. Amsterdam, Querido, 1999. |
| |
| |
Verschuur, Rita, Astrid Lindgren, een herinnering. Amsterdam, Bert Bakker, 2002. |
Wikén Bonde, Ingrid, Was hat uns dieser Gast wohl zu erzählen? Proefschrift. Stockholm, Almqvist & Wiksell International, 1997. |
Zijl, Annejet van der, Anna. Het leven van Annie M.G. Schmidt. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2002. |
|
|