| |
| |
| |
Over adem
Edward van de Vendel
Dit jaar was het voor de zevende keer dat in het kader van de leerstoel jeugdliteratuur de Annie M.G. Schmidtlezing werd gehouden. Deze lezing wordt mogelijk gemaakt dankzij de Stichting Kinder- en Jeugdliteratuur, de Universiteit Leiden en IBBY-Nederland. Op 17 mei 2006 sprak Edward van de Vendel in Leiden in het deftige auditorium van het Academiegebouw aan het Rapenburg een zaal enthousiaste kinderboekenliefhebbers toe. Literatuur zonder leeftijd publiceert net als andere jaren deze lezing. Met dank aan de auteur.
Glasbak
Mama, heb je lege flessen?
Ze kunnen niet goed kinkelen.
hoe glasbakslagwerk gaat.
Dus als je morgen klappen hoort,
dan zijn dat niet de ruiten,
dan zijn het blije omaatjes.
Met smijtmuziekdiplomaatjes.
Dit gedicht is gebaseerd op een misverstand. Het gaat over de lol die je kunt hebben bij het in de glasbak kieperen van lege flessen. Het misverstand is dat de oude dames in het gedicht les in die lol zouden moeten krijgen. Dat is
| |
| |
natuurlijk onzinnig - iedereen heeft weet van glasbakslagwerk. Kinderen, omaatjes, en u ook. U geeft, als er niemand in de buurt is, de flessen ook een extra zetje, omdat ze dan harder kinkelen. U geniet van de scherf-ontploffinkjes. U vraagt zich ook af of witte flessen harder doinken dan groene flessen. En hebt u wel eens met gloeilampen gesmeten? Minibommetjes zijn het, met fijne spettersplinters.
Een ander voorbeeld. U houdt van de lange loopbanden op Schiphol - degene van ons die nog nooit heeft gedacht: ‘ha, wat lekker, ik beweeg zonder dat ik beweeg’, verloochent zichzelf. Roltrappen - nog zoiets. U kent natuurlijk het grote plezier om vanuit een metrogat recht de lucht in te stijgen, met opeens frisse zon of lentegeur om je hoofd. Of lieveheersbeestjes - vertel me niet dat u er nooit naar zit te staren. Tsiep!, dat moment dat ze hun schildje openklappen en er van die ingenieuze vleugels uit komen vouwen. Of honden. U bent in ongemakkelijk gezelschap en dan is er een kwispelende Golden Retriever. U aait het huisdier net iets langer en aandachtiger dan anders, want daarmee verstopt u uw verlegenheid, praise the Lord for pets. En wat dacht u van de onmiddellijke woede wanneer iemand u op de snelweg snijdt, met een iets te gestroomlijnde patserwagen, en u van links naar rechts en van boven naar onder in uw lichaam de stuwende noodzaak voelt om de desbetreffende chauffeur bij het eerstvolgende stoplicht uit z'n Renault Scenic te sleuren en neer te hoeken? Wij zijn zulke lieveheersbeestbewonderaars, zulke roltraplovers, zulke opstuifkwaaieriken. Toegegeven, wij beheersen onszelf, maar de gevoelens die we vooral aan kinderen denken te moeten toeschrijven zijn niet weg. Ieder van ons heeft een glasbakdiploma.
Het onderwerp voor het glasbakgedicht zat in mijn hoofd sinds me in een radio-interview werd gevraagd hoe ik me zo makkelijk in kinderen kon verplaatsen. Ik raakte helemaal in de war. Eh, kan ik dat? En kan ik dat meer dan anderen? En verplaats ik me wel? Of - en nu komt een vreselijke zin - is ‘het kind in mij’ nog bereikbaar, ben ik ‘meer kind gebleven’ dan de eerste de beste registeraccountant die ik 's ochtends in de trein tegenkom? Achgossie, alle kinderboekschrijvers en kindertheatermakers zijn diep van binnen dus nog klein, een soort scheefgroei is het, zielig eigenlijk, de jeugdliteratuur blijkt dus een belangenvereniging voor achtergebleven puberveertigers? Nee! Om te begrijpen wat kinderen beweegt, hoef je je niet te verplaatsen en je hoeft ook geen afstand binnen jezelf af te leggen. Wij zíjn kinderen. En volwassenen, dat zijn we óók. Er is veel minder verschil dan we denken - dat bewijst de glasbak.
De volwassene heeft langer geleefd dan het kind, dat klopt. Het kind toont zijn lol misschien meer dan de volwassene, klopt ook. Dat is simpel te verklaren, een kind beleeft dag aan dag allerlei dingen voor het eerst en dus is alles
| |
| |
wat een kind meemaakt verrassender voor hem dan voor degene die het al veertig keer heeft meegemaakt. Maar ik ben ervan overtuigd dat de basisemoties die al onze dagen brandstof geven voor kind en volwassene hetzelfde zijn. De thema's waar we in boeken, films en toneelstukken over nadenken, zoals liefde, vertrouwen, schuld, angst, dood en vriendschap, zijn op elke leeftijd van levensbelang. Kinderen denken niet over andere dingen na dan volwassenen. En daarom is eerlijke kinderliteratuur dus óók volwassen, daarom verplaatsen kinderboekenschrijvers zich niet, daarom hoeven ze niet met zevenmijlslaarzen op zoek naar het kleine duimpje in zichzelf. Wel moeten onze boeken helder zijn. We moeten simpeler woorden gebruiken dan we in een boek voor volwassenen zouden doen, we spelen minder met vorm en bouwen geen taalconstructies zonder dat ze ook modderpoten hebben. Maar dat is een kwestie van techniek. Daar kun je talent voor hebben, daar kun je jezelf in oefenen. Voor de lekkerste glasklappen moet je tenslotte ook maar één fles tegelijk gooien, en het juiste duwtje geven. Kwestie van techniek.
Is het dan allemaal toeval? Zijn kinderboekschrijvers niet anders dan andere schrijvers, en beschikken ze alleen maar per ongeluk over een transparantere pen? Dat geloof ik ook nou weer niet. Op de een of andere manier worden kinderboekenschrijvers toch aangetrokken tot juist het verschil tussen kinderen en volwassenen dat ik hierboven probeerde aan te geven: de voor-het-eerst-heid van de dingen. Wij houden van de frisse adem van kinderen. Wij zijn gefascineerd door de ernst en de diepte van een eerste boezemvriendschap, van de eerste confrontaties met de dood, van een eerste verliefdheid. De echtheid van deze ervaringen boeit ons, kinderen faken niet en liegen maar zelden, en wij kijken met verbazing en verlangen naar hun vrolijkheid, hun pret, hun beweging, hun ambitie. Misschien vinden we wel dat kinderen spannender zijn dan volwassenen - maar áls we dat vinden dan is dat niet omdat wijzelf onvolgroeide volwassenen zijn, maar juist omdat wij als volwassenen zien hoe kinderen omgaan met alle grote zaken waar wij zelf ook mee bezig zijn. Die zaken zelf zijn dus niet anders (de glasbak leeft), maar we zien wel de onbevangen moed waarmee kinderen hun handen in de klei van de tijd duwen. We houden van kinderen zoals we van sporters houden: ze stormen recht op hun winst af, of op hun verlies, en in dat laatste geval mokken ze zich een slag in de rondte en smijten hun bloemen tegen de sintelbaan. Maar daarna gaan ze douchen en een week later stormen ze opnieuw.
Hou op met die heiligheid! Ik hoor het u denken. U moppert op deze bladzijde: ‘Ik ken anders genoeg kinderboekenschrijvers die helemaal niet leuk met kinderen zijn. Op feestjes komt de Golden Retriever dan wel op hen af, maar de kinderen rennen naar de eerste de beste registeraccountant.’ Dat kan. Dat soort
| |
| |
kinderboekenschrijvers bestaan, en het zijn niet de minsten. Vanuit kinderen schrijven is iets heel anders dan met ze gaan computeren en er valt sowieso niet makkelijk iets te zeggen over álle kinderboekenschrijvers. Ze zijn verschillend, net zoals kinderen verschillend zijn. In een interview met nota bene Theo van Gogh zei nota bene Pim Fortuyn: ‘Generaliseren kan in het belang van een discussie zijn, maar je mag nooit vergeten dat je uiteindelijk altijd met een individu te maken hebt.’ En dus bestaan er ook geen kinderen. Sómmige kinderen bestaan. Maar toch - generaliserend, in het belang van de discussie - geloof ik dat het zo is dat kinderboekenschrijvers graag voor kinderen schrijven vanwege de manier waarop kinderen in het leven staan, en dus minder graag voor bijvoorbeeld de verzamelde computerprogrammeurs of goldenretrieverfokkers van ons land.
Kinderen verschillen van elkaar, kinderboekenschrijvers verschillen van elkaar en ook de Nederlandse kinderboeken verschillen van elkaar. Het ontbreekt niet aan series die volgens een formule zijn geschreven, met veel gechat en gekickflip en genaveltrui, maar ook niet aan hoogliteraire boeken waarin vooral de manier van beschouwen van kinderen centraal staat en niet direct dat wat zij beleven. Over beide soort boeken wordt nog wel eens gesmaald. Griffelboeken zouden elitair en onleesbaar zijn, serieboeken zijn volgens sommigen het opmerken niet waard. De stellingen die hierover betrokken worden zijn mij soms te heftig, vooral omdat het vaak om een vreemd aspect van deze boeken gaat, namelijk het al dan niet grote publiek dat zij trekken. Hoogliteraire boeken krijgen het verwijt dat er maar weinig kinderen zijn die ze lezen, en serieboeken worden niet serieus genomen juist omdat ze zoveel gelezen worden. Vreemd, die beoordeling. Het beste criterium om te bepalen of een boek een geslaagd kinderboek is, is mijns inziens niet of kinderen het boek graag lezen (immers: kinderen bestaan niet, sómmige kinderen bestaan), maar wel of er een kinderadem door het boek waait. Moeilijk geschreven, makkelijk geschreven, kaal taalgebruik, of vrolijk-barokke zinnenrijkdom - dat zijn, bij de vraag of een boek een goed kinderboek is, volgens mij smaakkwesties waar jury's en recensenten in eerste instanties aan voorbij zouden moeten gaan. Een boek is een kinderboek als er een fascinatie voor de voor-het-eerstheid van kinderen aan af te lezen is. Een boek is een kinderboek als het kind in het boek klópt, als het geen vermomde volwassene is. Een boek is een kinderboek als er ons vanaf de bladzijden geloofwaardige kinderen tegemoet ademen.
Het lezen van de kinderboekenproductie van een jaar is interessant omdat die uit zoveel subgenres bestaat. Er zijn leesboeken op AVI-niveau, er zijn serieboeken, er zijn prentenboeken voor kleuters, er zijn prentenboeken voor oudere kinderen, er zijn boeken met achtjarige hoofdpersonen, met tienjarige hoofdper- | |
| |
sonen, er zijn puberromans en adolescentenromans, er is non-fictie en er is poëzie. Al die genres hebben hun eigen wetmatigheden, en dat is intrigerend - de Nederlandse en Vlaamse boeken zijn veelzijdig en veeltallig - maar ze te bekijken in het kader van de werkelijke adem die ze bevatten is nog intrigerender. Op die manier is een boek als Dani Bennoni van Bart Moeyaert namelijk evenzeer een boek voor kinderen, als bijvoorbeeld Het boek van Beer van Francine Oomen. In beide boeken klóppen de kinderen, in beide boeken is de kinderadem geloofwaardig, hoezeer de stijl, de structuur en de taal van die boeken ook verschilt. Dat Dani Bennoni ook volwassen lezers trekt, is volgens mij geen argument om te zeggen dat het geen boek voor kinderen is - je kunt hoogstens aangeven dat je denkt dat het een boek voor een kleine groep sommige kinderen is, of juist voor veel sommige kinderen. En dat Het boek van Beer, omdat het nu eenmaal een ‘Oomen’ is, af te doen zou zijn als publiekspulp, is ook oneerlijk en kortzichtig.
Ik begrijp het ageren tegen sommige zogenaamd moeilijk kinderboeken niet - laten we blij zijn dat ze bestaan, alleen al vanwege het feit dat anderen er zich tegen af kunnen zetten en nadenken over hun eigen werk en de toegankelijkheid ervan. Ik begrijp niet dat er geen breder pleidooi is voor het twee keer, of drie keer lezen van een boek, waardoor je dat wat je eerst niet snapte alsnog als een lampje aan ziet gaan - een geweldige ervaring die iets van een overwinning heeft. Veel kinderen zijn daar trouwens zelf al naar op zoek, als het onderwerp spannend genoeg is dan malen kinderen niet om grote of kleine letters, om drielettergreepwoorden of teveel bijzinnen. We kennen allemaal de kinderen die als favoriete leesboek de dierenencyclopedie noemen. Topvoetballertjes kweken door ze op de proef te stellen: dat vinden we allemaal heel logisch. Maar cultuurtraining wordt in de algehele simplificatietijd waarin we leven maar weinig noodzakelijk geacht.
Aan de andere kant begrijp ik het totale dédain waarmee sommige kinderboekactoren goedverkopende boeken als de Harry Potterreeks tegemoet treden nog veel minder. Hoe kan iemand de brille van J.K. Rowling over het hoofd zien? En hebben we het duizelingwekkende vijfde deel van haar serie gelezen, Harry Potter en de Orde van de Feniks? Daarin worden kinderen door de ernst van Rowlings constructievermogen en de detaillering van haar fantasie totaal serieus genomen, en met hen alle volwassenen. Rowling luistert naar dat waar haar boeken, haar personages en haar Zweinstein-universum om vragen, en dat doet ze compromisloos.
Minachtend is het, als we kinderen het plezier uit de boeken van Toon Tellegen af willen pakken, minachtend is het ook als we de diepe fascinatie van kinderen voor dementors, voor Dobby de huiself en voor de complete familie
| |
| |
Wemel niet onderkennen. Als we de kinderen en hun literatuur serieus nemen, moeten we zo ver mogelijk naar alle kanten kijken. Nee, als we onszelf serieus nemen, moeten we zo ver mogelijk naar alle kanten kijken. En wie het ooit nog over ‘kinderboekjes’ durft te hebben, verbannen we naar Azkaban.
Te hopen is dan ook dat we zien wat er zich allemaal voor goeds nog tússen Rowling en Tellegen, tússen Moeyaert en Oomen bevindt. Een van mijn favoriete schrijvers bijvoorbeeld: Lydia Rood. In vrijwel al haar boeken, of ze nu flink literair zijn zoals Sprong in de leegte of in een serie passen zoals Sammy of Samir, laat zij wérkelijke jongeren zien. Overigens: wordt er aan de ene kant te hard beweerd dat de griffeljury en de zoenjury te elitair zijn, aan de andere kant is er veel te weinig aandacht voor geslaagde serieboeken. Ik denk hierbij behalve aan Lydia, ook aan de prachtige Rolling Bonesserie van Mirjam Oldenhave, nog zo'n belangrijk schrijfster, of aan de ontroerende boeken over Olivier van Daan Remmerts de Vries, in de Vlindersserie. Of wat te denken van AVI-boeken, serieboeken dus die op een bepaald leesniveau geschreven zijn. Ik vind dat er te weinig aandacht is voor de inhoudelijke kant van die boeken, en dus zou er wat mij betreft best een aparte prijs voor mogen zijn. De griffeljury bekroont meestal wel één zo'n AVI-boek, maar iets meer specifieke aandacht zou de beste exemplaren in het genre die er zijn, zoals Kaatje Koe en Giel heeft een geheim bijvoorbeeld, van Ted van Lieshout, Wat een verhaal! van Rindert Kromhout, Wolven in het donkere bos van Marita de Sterck of een werkelijk adembenemend liefdesverhaal voor elfjarigen als Een hut die kan drijven van - alweer - Lydia Rood, beter onder de aandacht brengen, zodat leerkrachten ze niet alleen op de tafel leggen bij het technisch lezen, maar ze ook echt gaan voorlezen. Wat er weer voor zorgt dat nóg meer kinderen deze boeken willen na-lezen, omdat ze mooi zijn, of spannend, niet alleen omdat ze op hun leesniveau geschreven zijn. Wat ze wél zijn! Dubbele winst.
Goed. Nu we het toch over het onderwijs hebben: herinnert u uw favoriete meester of juf nog? Ja, dat doet u. Dat doet iedereen. En zo'n favoriete meester of juf is vrijwel nooit in uw herinnering gebleven omdat hij of zij het splitsen goed kon uitleggen, of de deelsommen. U ziet uw lievelingsleerkracht nog voor u omdat hij of zij aandacht had voor iedereen apart óf omdat hij of zij gloedvol kon voorlezen of vertellen. Maak van die ‘óf’ trouwens maar een ‘en’ - voorlezers zijn vrijwel altijd ook aandachtige persoonlijkheden. Zo'n soort leerkracht zal meteen toegeven dat hij of zij graag in de nabijheid van kinderen is. Schrijvers geven dat soms dus minder graag toe, maar toch delen zij die fascinatie met de warmhartige kampioendocenten. Daarom ben ik er welhaast van overtuigd dat de schrijvers die de adem van hun personages zo goed op gang kunnen brengen, zichzelf tijdens het schrijven al als voorlezend schrijver zien. Als
| |
| |
voorschrijver. Niet heel concreet: er zullen niet veel auteurs zijn die een testpubliekje optrommelen als er weer een bladzijde af is, maar een abstract idee van luisterende kinderen, of luisterende volwassen kinderen, dat hebben we toch wel in ons hoofd.
En gek genoeg is juist het contact tussen de professionele voorlezers op school aan de ene kant en auteurs en uitgeverijen aan de andere kant, vrijwel nihil. Er wordt op dat vlak veel te weinig gedaan. Een gevolg is dat er in Nederland veel te vaak dezelfde boeken worden voorgelezen en veel te vaak oude boeken. En dat terwijl er juist onlangs is geconstateerd dat het technische lezen in Nederland achterblijft en ook dat er door de inspectie gepleit wordt voor meer aandacht voor boeken en leesplezier. Na het bekend worden van dit alarmerende rapport reageerde de minister, mevrouw Van der Hoeven, meteen. ‘We gaan maatregelen nemen.’ Maar welke dan? Gaat ze iedere slecht scorende school een nieuwe leesmethode sturen? Mevrouw de minister, volgens mij is dit een beter idee: waarom maakt u geen geld vrij voor een voorleeskaravaan? De voorleeskaravaan bestaat uit een reeks voorstellingen voor leerkrachten. Zij worden in een theatertje uitgenodigd en daar lezen diverse auteurs uit hun werk voor, en er wordt verteld over de nieuwste boeken, alles voornamelijk gericht op voorlezen. Het wordt een vrolijk en betekenisvol uur, niet moeilijk, want de meeste schrijvers zijn toch al halve acteurs. Deze voorleeskaravaan trekt door het hele land. Leerkrachten worden gratis uitgenodigd en krijgen zelfs geld toe. Op één voorwaarde: dat geld moet opgenomen worden als korting op de voorleesboeken die de school na de voorstelling koopt. Bovendien zijn er per boek kleine lessuggesties beschikbaar. Zo komen er meer kinderboeken in school en meer recente boeken, zo worden er nieuwere boeken voorgelezen en zo wordt er ook béter voorgelezen - de leerkracht weet nu tenminste waar het boek over gaat en zal veel enthousiaster zijn. Mevrouw de minister, Stichting Lezen, verzamelde uitgeverijen, ik weet niet wie ik aan moet spreken: het gaat om vuur! Om leesvuur! Initieer de voorleeskaravaan en ik weet zo een rij auteurs die lucifers hebben.
Memorabele leerkrachten zijn altijd eigenzinnige persoonlijkheden. Het zijn mensen tegen wie je in liefde opkijkt en die van groter belang voor je leven blijken te zijn dan al je andere nette meeloopdocenten bij elkaar. Zo is het ook met onze grote auteurs en illustratoren. Rijke vertellers zijn het en juist door hun oorspronkelijkheid blijken ze vaak ook de voorloper waar elke maatschappij behoefte aan heeft. Annie M.G. Schmidt is van groter sociaal belang geweest dan we denken, waarschijnlijk is ze dat nog. Zo ook Guus Kuijer. Dus waarom wordt, in een tijd waarin opvoeders het zo moeilijk hebben met de kinderen van een verweesde samenleving, onze jeugdcultuur niet beter ingezet? Elk kind
| |
| |
in Nederland moet toch kennis hebben gemaakt met Minoes? Of met de kleutergedichten van Willem Wilmink, waar overigens dringend een mooie nieuw geïllustreerde uitgave van moet verschijnen, er is behoefte aan poëzie voor kleuters. leder kind zou toch het vrolijkste boek van Wim Hofman Koning Wikkepokluk de merkwaardige zoekt een rijk, voorgelezen moeten krijgen? En Voor altijd samen, amen van Guus Kuijer? Er zou natuurlijk, evenals de Schmidtweek, een Biegelweek moeten zijn, met de Rode Prinses-verkiezing en een Juttertje Timwedstrijden. Bij elke kinderboekenweek in oktober zou óók een groot Nederlands schrijver of tekenaar uit ons erfgoed extra in de belangstelling moeten staan. Het onbekende werk van Fiep Westendorp moet verder geëxploreerd worden, Mance Post en Thé Tjong-Khing dienen een overzichtstentoonstelling te krijgen, en er moet in Nederland iemand gevraagd worden om net zo'n geweldig boek over onze illustratoren te maken als Marita Vermeulen dat in Vlaanderen deed met haar - nu al - standaardwerk Buiten de lijntjes gekleurd, waarin niet alleen de belangrijkste tekenaars werden opgevoerd, maar ook een link werd gelegd naar de schilderkunst. (Vráág Marita zelf! Uit goede bron weet ik dat ze geïnteresseerd is!) Waarom gaan wij soms zo achteloos om met onze klassiekers? Moet er dan toch een canon worden opgesteld, moet elke basisschool van het ministerie jaarlijks vijf belangwekkende kinderboeken uit de laatste veertig jaar cadeau krijgen - cultuuropvoeding? Ik weet het niet, maar beleidsmakers, allochtoonproblematiekdeskundigen, opvoedpiekeraars: doe iets met onze mooie boeken. Zet de verbeelding in! We gaan er beter van lezen, beter van denken, we leren er de taal sneller mee en we zullen er zelfs beter van gaan ademen.
Fijn, een oproep aan de maatschappijbazen, dat is altijd op zijn plek. Maar ligt dat braak liggen van het terrein tussen de opvoeding aan de ene kant en de superboeken aan de andere kant wel helemaal aan hen? Of staan wijzelf, de auteurs, te hoog met onze neus in de lucht? Willen we vooral serieus genomen worden als kunstenaars en prijswinnaars en laten we in alle bewijsdrift de kinderadem langs ons heen waaien? Als we naar de jeugd- en adolescentenboeken kijken, wordt het beeld scherper. Ook met het woord ‘jeugd’ wordt te makkelijk omgegaan. De ‘jeugd’ bestaat nog minder dan dat er kinderen bestaan. In de ingewikkelde jaren die we nu beleven, met integratieproblemen, polarisatiepolitiek, het heiligverklaren van de massa-smaak en het overladen van het onderwijs met vernieuwingslasten en bureaucratisch gezwoeg, wordt er veel te weinig naar jongeren als mensen gekeken. Want hoe is het bijvoorbeeld om Abdel van vijftien, of Janita van veertien op een zwarte praktijkschool te zijn? We lezen het hopelijk in de geweldige documentaire boeken van Kees Beekmans, maar over het algemeen kennen we Abdel en Janita alleen als moleculen in een soep die
| |
| |
we probleemjeugd horen noemen. De Nederlandse boeken die er voor hun leeftijd geschreven zijn, zijn flink in ontwikkeling. Er worden meer crossoverboeken geschreven, de omslagen zien er eigentijdser uit en met een auteur als Floortje Zwigtman hebben we er een echte superster bij. En toch. Aangenomen dus, dat wij schrijvers een speciale interesse voor het leven van jonge mensen hebben, voor hun hartstocht en hun eerste botsingen met liefde, vriendschap, pijn en verdriet, blijft het toch verbazend hoe mondjesmaat de werkelijke, huidige wereld van jongeren tot onze boeken doordringt. Uiteraard, schrijvers als Karlijn Stoffels en Lydia Rood zijn gunstige uitzonderingen, maar over het algemeen lijkt het wel of de vanwege hun taal en stijl interessante auteurs tegelijkertijd het verst van de sommige jongeren van nu staan. En dan heb ik het over de sommige jongeren die dagelijks geconfronteerd worden met zaken waarover we in Nova horen, en in het journaal. Natuurlijk, niet alle romans hoeven de polsslag van de tijd mee te laten kloppen, maar, ter vergelijking: alleen het afgelopen jaar al verschenen er in Vlaanderen drie goede, literaire jeugdboeken waarin de oorlog in ex-Joegoslavië een rol speelde. Waar zijn de Nederlandse romans over Kosovo en Mladic? In welke boeken is Janita van veertien van de zwarte praktijkschool de hoofdpersoon? Waar is de Volendambrand in de literatuur te vinden? Waar wordt vanuit uitgeprocedeerde asielzoekers geschreven, ama's, jongeren op een detentieboot? Nee nee, ik vind echt niet dat álle jeugdboeken modern-pulserend moeten zijn, maar hoe zit het nou? Willen wij, literaire auteurs, vooral literatuur schrijven, of kiezen we, ook qua onderwerp, bewust voor de sommige jongeren van nu, de verschillende sommige jongeren van nu?
Meer aanraking tussen die jongeren en de schrijvers kan indirect plaatsvinden. Via de scholen bijvoorbeeld. Als je de nieuwe Giphart of Van Royen voor een tentamen mag lezen is het op z'n minst raar als de boeken over Daan List van Imme Dros buiten beschouwing worden gelaten omdat daar nu eenmaal op staat dat het jeugdboeken zijn. Ook de status van de Zoenen - de prijs voor literaire jeugdboeken - is nog te onduidelijk. De uitreiking lijkt weggemoffeld in de Dag van de Jonge Jury, de prijs is niet opgedeeld in categorieën, waar dat bij de broertjesprijs, de Griffel, wel gedaan wordt. Een 12+ boek moet toch echt aan andere eisen voldoen dan een 15+ boek, en dus zouden daar aparte Zilveren Zoenen voor moeten zijn. En waarom mogen er in een uitzonderlijk rijk jeugdboekenjaar, zoals het afgelopen jaar, niet méér dan twee Zilveren Zoenen worden uitgereikt? Dat doet de Griffeljury toch ook? En, als er ergens nog geld is, waarom worden de Zoenboeken dan niet elk jaar gratis bezorgd bij alle secties Nederlands? Helemaal geweldig zou het zijn als er een jongerenjury werd geïnstalleerd, met bezeten jonge lezers, die de laatste twintig boeken van de Zoenjury meelezen en vervolgens hun eigen bekroningen uitdelen.
| |
| |
Maar dat zijn zaken die buiten de auteurs om kunnen worden verbeterd. Tegelijk zouden wij schrijvers zelf dus af en toe wat beter mogen rondkijken. Met die overtuiging als achtergrond is er onlangs een nieuw initiatief gestart. Diverse jeugdboekenschrijvers gaan op zoek naar jongeren met een bijzonder levensverhaal. Via journalisten, via internet en andere media zoeken we jongens en meisjes tussen de 15 en 25 die zich staande hebben weten te houden in heftige levensstormen. Er zullen zich koppels vormen van een auteur en een jongere die zijn of haar verhaal wil vertellen. Er zullen veel gesprekken voor nodig zijn, maar we gaan kijken of we in die bijzondere levensverhalen stof kunnen vinden voor een nieuw boek. Een boek, gebaseerd dus op ware feiten. Een boek zoals dat van Joke van Leeuwen en Malika Blain van enkele jaren geleden, Bezoekjaren. Geen biografie, geen probleemboek zoals we dat in de jaren zeventig kenden, maar een goed geschreven jeugdroman met dunne of dikkere wortels in de realiteit. Er kunnen twee namen op het omslag staan: die van de auteur en die van de jongere, maar het kan ook anoniem. Het gaat er om dat het specifieke leven van die ene bijzondere adolescent als basis dient voor het specifieke kunstenaarschap van die ene auteur.
Op die manier duwen we onszelf dichter naar de werkelijkheid van nu, met als mogelijk effect dat we ook jongeren dichter naar de literatuur toe trekken. Immers: werkelijkheid, echtheid, eerlijkheid heeft een steeds grotere magnetische kracht. Bij de zangwedstrijd Idols verliezen de plastic modelkandidaten, de winnaars van Big Brother waren de laatste jaren vooral degenen met de prettigste karakters, en politici worden niet zozeer afgerekend op hun ideeën, als wel op de onomwondenheid waarmee ze persoonlijk durven zijn.
Persoonlijkheid, daar gaat het om. We zoeken in de Slash-reeks (want zo zal deze serie gaan heten, Slash als in het /-teken) jongeren waarvan iets te leren valt, persoonlijkheden dus. Maar ook de auteurs blijven niet buiten schot. De boeken moeten onze eigen nieuwe boeken zijn, en passen binnen ons oeuvre. Persoonlijk dus, en flink eigenzinnig, aan meeloopkrabbelaars heeft niemand iets. De boeken zullen uitkomen als Querido Slash-boeken, maar kunnen ook in samenwerking met andere uitgeverijen gerealiseerd worden. Er zal een gemeenschappelijke vormgeving zijn en een gemeenschappelijke promotie, en het is de bedoeling dat de serie een heel aantal jaren gaat lopen. We hopen dat de eerste boeken eind 2007, begin 2008, kunnen verschijnen. Auteurs als Mirjam Oldenhave, Anke Kranendonk, Lydia Rood, Anton van der Kolk, Daan Remmerts de Vries, Corien Botman, Bibi Dumon Tak, Benny Lindelauf, Stella Braam, Kaat Vrancken en Karlijn Stoffels hebben toegezegd, en we hopen nog meer schrijvers enthousiast te kunnen maken. Het is geen gesloten initiatief, we zijn geen club, we komen niet maandelijks bij elkaar, we proberen gewoon allemaal een
| |
| |
bijzonder Slash-boek te schrijven. Over een tijdje zullen we een preciezere aankondiging doen. Nogmaals: er zijn al veel mooie boeken en we hopen met dit initiatief slechts bij te dragen aan de vermeerdering van dat moois. Laat de literatuur daarnaast vooral alle kanten op schieten, hoera voor de veelzijdigheid! Maar ook hoera voor het mengen van de adem van jonge helden met de adem van eigenzinnige auteurs. Opdat we niet meer zulke scherpe tijdslijnen trekken tussen mensen van verschillende leeftijden. De Glasbak United! Want kinderen, jongeren, volwassenen, ouderen - in het echt bestaan ze niet. In het echt zijn ze sommig. Of enig. En met name dat kan de kinder- en jeugdliteratuur laten zien: hoe dicht we bij elkaar staan. Hoe onze adem zich, eenmaal uitgeblazen, altijd, altijd mengt.
Tot slot nog een laatste gedicht, ook al over herkenning.
Babytje
in dat ene van mijn nichtje?
Ze is een heel nieuw iemand,
en ze heeft niks van niemand.
Behalve dan die kwade vuistjes -
|
|