Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 20
(2006)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Een verhaallijn met losse eindjes
| |
[pagina 97]
| |
geschiedenis van de vroegste Nederlandse literatuur, van de hand van Frits van Oostrom. Beide boeken zijn het eerste resultaat van een project dat in 1997 op initiatief van de Nederlandse Taalunie begon, naar aanleiding van de onvrede bij deskundigen over het in 1993 verschenen Nederlandse literatuur. Een geschiedenis.Ga naar voetnoot2. Hiervoor construeerden meer dan honderd auteurs in 151 korte hoofdstukken een geschiedenis op basis van literaire gebeurtenissen. Dat leverde een veelzijdig, maar tegelijkertijd ook gefragmenteerd beeld op, hetgeen overigens een bewuste keuze was van de samenstellers: Het boek is opgebouwd uit een groot aantal korte beschouwingen, geschreven door een groot aantal auteurs. De pretentie is daarmee losgelaten dat één samenhangend beeld wordt gepresenteerd. Er is niet meer een superieure beschouwer die vorm heeft gegeven aan een chaotische massa feiten en daarmee de, of beter zijn geschiedenis van de literatuur heeft gemaakt.Ga naar voetnoot3. Door dit uitgangspunt ontbrak het door specialisten gewenste grote verband. Het door de Taalunie gefinancierde project Altijd weer vogels die nesten beginnen is ‘een poging (...) om veelzijdigheid en samenhang met elkaar te verzoenen’, ‘in een chronologisch en thematisch samenhangend verhaal’.Ga naar voetnoot4. Voor de jeugdliteratuur was Nederlandse literatuur. Een geschiedenis een bescheiden doorbraak. Voor het eerst was er in een algemene literatuurgeschiedenis aandacht voor deze vorm van literatuur. Veel ruimte werd echter niet geboden: in slechts één hoofdstuk van negen pagina's werden de belangrijkste ontwikkelingen binnen de jeugdliteratuur van na 1945 samengevat en geplaatst in de context van twee eeuwen kinderliteratuurgeschiedenis.Ga naar voetnoot5. In zijn inleiding op de nieuwe geschiedschrijving wekt Brems de verwachting dat daarin net als in Nederlandse literatuur. Een geschiedenis plaats zal zijn voor een beschouwing van jeugdliteratuur, maar nu wel in het grote verband van de Nederlandse literatuur. Daarmee zou de theoretische discussie die de afgelopen vijftien jaar binnen de jeugdliteratuur is gevoerd over de ideale | |
[pagina 98]
| |
geschiedschrijving een praktisch vervolg krijgen. In dat debat kunnen grofweg twee standpunten worden onderscheiden. Het eerste standpunt, verwoord door onder anderen Harry Bekkering, gaat ervan uit dat de jeugdliteratuur pas echt literair geëmancipeerd is als haar geschiedenis geïntegreerd is in de volwassenenliteratuur. Jeugdliteratuur en beschouwingen over jeugdliteratuur functioneren in dezelfde literaire context als volwassenenliteratuur en dus moeten er verbanden tussen beide bestaan. Of die relatie van de jeugdliteratuur ten opzichte van de volwassenenliteratuur er per definitie een van schaduwloper is zoals vaak wordt verondersteld, moet nader worden onderzocht.Ga naar voetnoot6. Het tweede standpunt, vertegenwoordigd door onder anderen Anne de Vries, ziet niets in een geïntegreerde literatuurgeschiedenis, met name niet als zij canonvorming als haar voornaamste taak ziet. Voor de jeugdliteratuur heeft een dergelijke geschiedschrijving geen enkele meerwaarde, omdat haar rol daarin per definitie een marginale is. De jeugdliteratuur heeft altijd een van de volwassenenliteratuur geïsoleerde positie gehad: beide vormen van literatuur bemoeiden zich niet met elkaar en er was niemand die daar problemen mee had.Ga naar voetnoot7. Over de kansen van een geïntegreerde literatuurgeschiedenis was Bekkering in 1993 overigens nog tamelijk somber: ‘Deze (bijna utopische) situatie zal echter nog wel even op zich laten wachten.’Ga naar voetnoot8. Met het boek van Brems ligt er nu een literatuurgeschiedenis waarin, zo belooft hij althans in zijn inleiding, de jeugdliteratuur wordt beschreven in samenhang met andere vormen van literatuur. Hij spreekt van ‘een verhaal’ waarin plaats is voor verschillende ‘verhaallijnen’ en waarin ‘ernaar [is] gestreefd om de interactie tussen de verhaallijnen, de personages en de plaatsen nader te belichten’.Ga naar voetnoot9. Het is bovendien een geschiedschrijving die, volgens de uitgangspunten geformuleerd tijdens de voorbereiding van het project, een functionalistische benadering van literatuur voorstaat. Een dergelijke benadering is niet in de eerste plaats gericht op actieve canonvorming, maar wil vaststellen hoe in de loop der tijd en binnen verschillende culturele en maatschappelijke kaders is | |
[pagina 99]
| |
vastgesteld wat tot de literatuur behoort en wat niet. Dat betekent onder meer dat de aandacht veel minder dan voorheen op de literaire productie komt te liggen.Ga naar voetnoot10. Brems sluit daarbij aan: Literatuur wordt hier in de ruimst mogelijke zin opgevat: teksten, auteurs, stromingen en tendensen, opvattingen en normen, maar ook de manier waarop literatuur gemaakt, verspreid, verkocht, gepromoot, gesteund, beoordeeld en gelezen wordt.Ga naar voetnoot11. De vraag is natuurlijk of de verwachtingen die op basis van het ‘Vooraf’ worden gewekt, in het verhaal dat volgt zijn waargemaakt. Is het Brems gelukt om de ‘verhaallijn’ jeugdliteratuur uit de verf te laten komen en om de interactie tussen de jeugdliteratuur en andere verhaallijnen goed te belichten? Is met het boek van Brems de (bijna utopische) situatie van Bekkering daadwerkelijk gerealiseerd? | |
Te weinig zichtbare dwarsverbanden en hiatenHet antwoord is: nauwelijks. Ten opzichte van Nederlandse literatuur. Een geschiedenis is wel enige winst geboekt. De aandacht voor de jeugdliteratuur beperkt zich niet meer tot één kort hoofdstuk, maar is verspreid over het boek. Het aantal pagina's is bijna verdubbeld: van 9 naar zo'n 16 pagina's. En er is een poging gedaan ontwikkelingen in de jeugdliteratuur een natuurlijke plaats te geven te midden van de andere onderdelen van de Nederlandse literatuur. Die poging is echter niet geslaagd als gevolg van keuzes die meer met het oog op de gewenste veelzijdigheid dan vanuit een behoefte aan samenhang gemaakt lijken. De zestig jaar literatuurgeschiedenis wordt zoals gezegd chronologisch verteld. Brems bespreekt de periode 1945-2005 in ‘volstrekt neutrale’Ga naar voetnoot12. overzichten van telkens tien jaar met daartussenin dwarsdoorsneden - ‘de literatuur in 1945’, ‘de literatuur in 1955’ en zo verder. Deze dwarsdoorsneden zijn fijnmazig, de overzichten meer globaal. Daarbinnen wisselen de beschouwingen van de verschillende vormen van literatuur zich in hoog tempo af, waardoor je als lezer een gevoel van ‘eiland hoppen’ krijgt. Nu zou je kunnen zeggen dat | |
[pagina 100]
| |
Brems de lezer in zijn ‘Vooraf’ heeft gewaarschuwd toen hij zei dat hij er niet op voorhand van uitging dat de Nederlandse literatuur een homogeen geheel zou zijn. Maar hij beloofde de lezer ook ‘interactie’ en ‘samenhang’. Die wordt door een dergelijke presentatie echter niet bevorderd. Een andere mogelijkheid om een meer coherente structuur aan te brengen wordt, onder meer als het gaat om de positionering van de jeugdliteratuur in het grotere verband, door Brems eveneens onvoldoende benut: de tegenstelling esthetiek en ethiek. Hoewel Brems deze tegenstelling beschouwt als één van de leidmotieven van zijn boek, kiest hij niet consequent voor een ordening op basis van deze tweedeling. Hier hadden kansen gelegen, omdat de verhouding tussen esthetiek en ethiek ook in de jeugdliteratuur altijd een prominente rol heeft gespeeld en dat vandaag de dag nog steeds doet. Dat de ontwikkeling in de reflectie op het goede en het schone in de literatuur voor de jeugd vaak niet gelijk loopt met die in de literatuur voor volwassenen hoeft geen belemmering te vormen.Ga naar voetnoot13. Voor wat betreft de interactie tussen de verhaallijn jeugdliteratuur en de andere verhaallijnen wordt de beperkte samenhang onder meer duidelijk in het hoofdstuk over De Tweede Wereldoorlog. Het is de eerste keer in het boek dat, in twee pagina's, aandacht wordt besteed aan jeugdliteratuur (blz. 81-82). Terwijl een bespreking van kinderboeken over de Tweede Wereldoorlog in de paragraaf over ‘proza’ met betrekking tot de jaren 1940-1945 voor de hand zou liggen, wordt jeugdliteratuur besproken samen met poëzie. Beide laten zich nauwelijks vergelijken, terwijl er tussen het proza voor volwassenen en het proza voor kinderen en jongeren interessante overeenkomsten en verschillen zijn waar te nemen. Dat wordt overigens ook door Brems zelf vastgesteld als hij opmerkt dat het thema van de Tweede Wereldoorlog zich in kinderboeken deels volgens het patroon van de literatuur (lees het ‘proza’) voor volwassenen ontwikkelt en deels volgens een eigen dynamiek, waardoor kritische geluiden à la Hermans en Vestdijk (die eerder bij ‘proza’ zijn besproken; HvL) bijvoorbeeld lange tijd ontbreken. Door het jeugdliteraire proza te integreren in de bespreking van het proza voor volwassenen worden overeenkomsten en verschillen tussen beide voor de lezer veel zichtbaarder gemaakt dan door de jeugdliteratuur zonder een duidelijke aanleiding naast poëzie te zetten. Hetzelfde geldt voor de zogenoemde ‘egodocumenten’ en de literaire verwerking van de oorlog van auteurs die tot | |
[pagina 101]
| |
de tweede of derde generatie behoren. In het overzicht van de jeugdliteratuur wordt in een enkele zin gewezen op de parallellen, waar een organisch opnemen van de jeugdboeken in het proza over de Tweede Wereldoorlog de samenhang had versterkt.Ga naar voetnoot14. Het duurt even voordat Brems weer aandacht besteedt aan de ontwikkelingen in de jeugdliteratuur. Aan het eind van zijn dwarsdoorsnede van 1955 vermeldt hij kort dat het jaar ook belangrijk was voor ‘de emancipatie van de kinder- en jeugdliteratuur en voor de toenemende erkenning ervan als een volwaardige vorm van literatuur’. In dat jaar immers wordt voor het eerst een jaarlijkse prijs voor het beste kinderboek uitgereikt, de voorloper van de latere Gouden en Zilveren Griffels. Voor de jeugdliteratuur was die prijs inderdaad belangrijk, maar het is maar zeer de vraag of een aparte prijs de waardering voor kinderboeken als literatuur heeft bevorderd. Shavit bijvoorbeeld is daar nog niet zo zeker van: The establishment of special prizes for children's writers might have improved their position in society, but on the other hand, it also reinforced their lower status. What is actually implied by such a phenomenon is the belief that children's literature is something ‘different’ that cannot be judged by ‘normal’ literary criteria and thus needs special criteria of its own.Ga naar voetnoot15. Dat in 1950 Annie M.G. Schmidt is gedebuteerd, wordt genoemd, maar niet uitgewerkt: het blijft bij een opsomming van haar meest succesvolle boeken en de opmerking dat deze ‘binnen de jeugdliteratuur de tegenhanger (bedoeld wordt vermoedelijk “de pendant”; HvL) [bieden] van de aandacht voor humor, spel en onconventionaliteit in de literatuur voor volwassenen’.Ga naar voetnoot16. Hier was meer aandacht op zijn plaats geweest in een literatuurgeschiedenis die verschillende verhaallijnen wil verbinden. Schmidt is een belangrijke schakel tussen de jeugdliteratuur en de literatuur voor volwassenen. Zij is een dubbelpublieksauteur die in haar carrière het schrijven voor kinderen en volwassenen van meet af aan heeft gecombineerd en die met haar kinderboeken de aandacht heeft weten te trek- | |
[pagina 102]
| |
ken van critici die normaal gesproken weinig belangstelling tonen voor jeugdliteratuur.Ga naar voetnoot17. Haar oeuvre, haar poëtica en de wijze waarop ze in beide literaire systemen heeft gefunctioneerd, bieden volop mogelijkheden om de interactie tussen de verhaallijn van de jeugdliteratuur en die van de literatuur voor volwassenen tot stand te brengen. Schmidt komt weliswaar nog een aantal keren voor in het betoog van Brems, maar de aandacht blijft steeds marginaal. In de dwarsdoorsnede van 1965 wordt in het ‘En ten slotte’ verteld dat zij als eerste de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur in ontvangst mocht nemen, hetgeen opnieuw wordt gezien als ‘een erkenning van de jeugdliteratuur als een volwaardig literair genre, iets waartoe precies Annie M.G. Schmidt zelf in belangrijke mate had bijgedragen’Ga naar voetnoot18.. Maar dat Schmidt in 1987 de belangrijke Constantijn Huygensprijs in ontvangst mocht nemen voor haar hele oeuvre (en dus ook en misschien wel met name voor haar kinderboeken) en daarmee gewaardeerd werd als grensoverschrijdend, blijft onvermeld. De ontwikkelingen in de jeugdliteratuur tussen 1945 en 1965 worden feitelijk afgedaan met twee korte passages in de dwarsdoorsnedes van 1955 en 1965, enkele vooruitblikken in de beschrijving van kinderboeken over de oorlog en twee inleidende zinnen in het overzicht van de jeugdliteratuur in 1965 en 1975, waarin geen recht wordt gedaan aan de veelzijdigheid van de kinderboeken uit die tijd. Het mag dan waar zijn dat Miep Diekmann, An Rutgers van der Loeff, Annie M.G. Schmidt, Hans Andreus, Paul Biegel en Tonke Dragt allemaal boeken schreven die inspeelden op de verbeeldingswereld van kinderen, maar een dergelijke waarneming doet geen recht aan de grote verschillen die er zijn tussen schrijvers als Miep Diekmann en An Rutgers van der Loeff enerzijds en Paul Biegel en Tonke Dragt aan de andere kant. In zijn overzicht van de literatuur in de periode 1965-1975 is Brems er het best in geslaagd de jeugdliteratuur organisch te verbinden met de volwassenenliteratuur, al had hij dat nog explicieter kunnen maken door in plaats van voor ‘de emancipatie van de jeugdliteratuur’ te kiezen voor ‘engagement in de jeugdliteratuur’. Brems laat zien dat maatschappelijke veranderingen als de seksuele revolutie en een kritischer houding tegenover gezagsdragers leidden tot een groter politiek en maatschappelijk engagement in de literatuur van volwassenen | |
[pagina 103]
| |
en beschrijft in een direct daarop aansluitend betoog overtuigend hoe deze ontwikkelingen ook in de jeugdliteratuur een grotere maatschappelijke betrokkenheid tot gevolg hadden. Vervolgens worden dan weer tien jaren overgeslagen waarin kennelijk niets gebeurt om dan in de periode 1985-1995 in te gaan op de literaire emancipatie van de jeugdliteratuur. Hoewel de beschouwing niet aansluit op wat voorafgaat (opnieuw een gevolg van het eerder genoemde ‘eiland hoppen’), wordt de grensverkeerdiscussie in de jeugdliteratuur op een interessante wijze verbonden met de discussie die eerder in de volwassenenliteratuur werd gevoerd tussen voorstanders van een lezersgerichte, realistische of subjectivistische literatuur en vertegenwoordigers van een tekstgerichte poëtica, onder meer te vinden in tijdschriften als Raster en De Revisor. Opmerkelijk is dat de grensoverschrijding en -vervaging zich volgens Brems slechts op twee manieren voordoen: in boeken voor kinderen van alle leeftijden en in de adolescentenliteratuur (waar hij voor het eerst terecht de Nederlandse jeugdliteratuur in een internationaal perspectief plaatst door te wijzen op de betekenis van auteurs als Chambers en Pohl). Daarmee gaat hij voorbij aan een vorm van grensoverschrijding die nadrukkelijker dan de andere twee zowel de volwassenenliteratuur als de jeugdliteratuur raakt, namelijk het fenomeen van de dubbelpublieksauteur.Ga naar voetnoot19. Als geen ander ervaren deze auteurs (Toon Tellegen, Mensje van Keulen, Nicolaas Matsier, Joke van Leeuwen en Willem van Toorn om er enkelen te noemen) wat schrijven voor kinderen en voor volwassenen vereist, hetgeen met enige regelmaat leidt tot interessante reflecties op de overeenkomsten en verschillen tussen beide vormen van literatuur.Ga naar voetnoot20. | |
De rode draad en gemiste kansenDe rode draad in Brems' beschouwing van de jeugdliteratuur is in wezen dezelfde als die van Bekkering in 1993, namelijk ‘de emancipatie van de jeugdliteratuur’. De kern van beide verhalen is dat de jeugdliteratuur zich de afgelopen zestig jaar heeft bevrijd uit het isolement waarin ze zich vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw had bevonden (al gaat Brems niet zo ver terug in de tijd). De belangrijkste ontwikkelingen die daartoe hebben bijgedragen, zijn een toenemend realisme (in de jaren zestig en zeventig) en de aandacht voor literaire kwaliteit (vanaf de jaren tachtig). Deze hebben geleid tot meer erkenning als vorm van literatuur. | |
[pagina 104]
| |
Door nadrukkelijk in te zoomen op één thema en door de presentatie in een afzonderlijk hoofdstuk (in 1993), dan wel in aparte paragrafen (Brems) lijkt vergeten te worden dat de jeugdliteratuur net als de volwassenenliteratuur bestaat uit verschillende genres. Binnen de paragrafen over jeugdliteratuur maakt Brems weliswaar onderscheid tussen proza en poëzie, maar dat boeken voor kinderen ook kunnen behoren tot de feministische literatuur of de (post)koloniale literatuur wordt vergeten. Immers, anders valt de afwezigheid van met name Miep DiekmannGa naar voetnoot21., maar ook van bijvoorbeeld enkele jeugdboeken van Marion Bloem in de beschouwingen over (post)koloniale literatuur, van meisjesboeken uit de jaren zeventig bij feministische literatuurGa naar voetnoot22. en van historische jeugdromans (Thea Beckman) bij de heropbloei van de historische roman in de jaren tachtig niet te verklaren. Hier wreekt zich vermoedelijk de keuze om de auteurs van de verschillende delen te laten begeleiden door een Raad van Advies met specialisten voor verschillende genres die ieder hun eigen terrein zorgvuldig hebben bewaakt. Ook de keuze voor chronologie lijkt hierin op het eerste gezicht een rol gespeeld te hebben. Ontwikkelingen in de jeugdliteratuur vinden soms later plaats dan vergelijkbare veranderingen in de literatuur voor volwassenen. Maar aangezien de chronologie door vooruit- dan wel terugblikken op verschillende momenten in het verhaal wordt doorbroken, kan moeilijk staande worden gehouden dat de tijdsstructuur van het boek een bespreking onmogelijk heeft gemaakt. Opvallend is dat het Vlaamse jeugdboek het met minimale aandacht moet doen, terwijl de Vlaamse literatuur voor volwassenen relatief goed bedeeld is. De ‘Aantekeningen’ op pagina 703 geven de vermoedelijke verklaring daarvoor: ‘Een geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur in Vlaanderen bestaat vooralsnog niet’. Dat is echter een misvatting. Voor de historische ontwikkeling in het Vlaamse kinder- en jeugdboek kan men onder meer uitstekend terecht in een boek dat verscheen van de hand van Rita Ghesquiere en Jan van Coillie.Ga naar voetnoot23. | |
[pagina 105]
| |
Tot besluitWat betekent het boek van Brems nu voor de discussie over de ideale geschiedschrijving? Zijn geschiedenis van 1945 tot 2005 is vooral een bevestiging van door mij eerder uitgesproken verwachtingen: Gesteld dat een functionalistische benadering van literatuur tot uitgangspunt wordt genomen, dan moet, zeker gezien de korte termijn waarop het project gerealiseerd moet worden, gevreesd worden dat de plaats die zal worden ingeruimd voor jeugdliteratuur en voor de relaties tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur op dit moment noodgedwongen marginaal zal zijn. Hiermee is dus niet gezegd dat de rol van de jeugdliteratuur in een geïntegreerde literatuurgeschiedschrijving per definitie klein zal zijn. (...) Hoewel dat op dit tijdstip door onvoldoende kennis van de geschiedenis van de jeugdliteratuur nog niet het geval zal zijn, is mijn verwachting dat op de langere termijn de rol van jeugdboeken in een eventuele geïntegreerde literatuurgeschiedschrijving vanuit functionalistisch perspectief aanmerkelijk groter zal zijn dan hij nu is. Die verwachting is gebaseerd op recente ontwikkelingen op het gebied van de studie van de jeugdliteratuur in het algemeen en die van de jeugdliteratuurgeschiedschrijving in het bijzonder.Ga naar voetnoot24. Het verhaal van de jeugdliteratuur in Altijd vogels die nesten beginnen is vooral een verhaal van losse eindjes geworden. Dat heeft echter niet alleen te maken met de stand van zaken in de studie naar jeugdliteratuur in Nederland en Vlaanderen. Het onderzoek dat wel beschikbaar is, is onvoldoende benut. Daarnaast speelt ook de keuze voor één centraal thema - de literaire emancipatie van de jeugdliteratuur - Brems parten. Had de jeugdliteratuur dan beter uit het overzicht weggelaten kunnen worden? Nee, want daarmee zou geen recht gedaan zijn aan de terechte omschrijving van de Nederlandse literatuur in de inleiding. Bovendien is de aandacht voor kinder- en jeugdboeken, hoe gering dan ook, een blijk van erkenning voor de jeugdliteratuur die lange tijd voor onmogelijk is gehouden. |
|