Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 20
(2006)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| ||||||
Lezen tegen de stroom in
| ||||||
De Leeswolf & De Leeswelp: een continuüm van invalshoeken en schakeringenMet ingang van 2004 veranderde de naamgeving van de boekentijdschriften Leesidee en Leesidee jeugdliteratuur en begonnen De Leeswolf en De LeeswelpGa naar voetnoot1. aan de nieuwe jaargang met een gemeenschappelijke kernredactie voor beide tijdschriften. De basisidee achter die versmelting was dat jeugdboeken, ondanks de overtuiging van de literaire critici dat men ook voor de jeugdliteratuur volwassen criteria moet hanteren, nog altijd te veel op kindermaat werden beoordeeld. ‘Lezen als een kind, oordelen als een volwassene’, Joke Linders wordt onder critici wel graag geciteerd, maar de praktijk van het recensiewerk toont het zo vaak anders. Recensenten van jeugdboeken geven het ook regelmatig met zoveel woorden toe: manco's die de criticus niet zou tolereren bij volwassenenliteratuur, vindt hij niet misstaan in een kinderboek. Als hoofdredacteur van De Leeswolf zag ik ook een mogelijke bevruchting in omgekeerde zin. Kinderboeken waarin een wereld resoneert die aan de ervaringswereld appelleert van een veel bredere lezersgroep dan kinderen alleen, zijn zelden of nooit in het volwassenenaanbod van boekhandel of bibliotheek te vinden. | ||||||
[pagina 73]
| ||||||
Sinds 2006 ben ik naast hoofdredacteur van De Leeswolf ook hoofdredacteur van De Leeswelp. Die dubbele job houdt onder meer in dat ik de kwaliteit van het tijdschrift en de beoordelingscriteria van volwassenen- én jeugdliteratuur dien te bewaken - ik gebruik het woord literatuur hier altijd in de brede betekenis. Dat maakt het mogelijk om een gemeenschappelijke standaard te creëren voor evaluatie: eenzelfde aanpak vanuit eenzelfde visie, maar met oog voor de eigenheid van de deeldomeinen, natuurlijk. Want het jeugdboek ontwikkelt zijn eigen kwaliteiten, ten dele in het spoor van de volwassenenliteratuur, ten dele uit een afzonderlijke inspiratie en evolutie. Met die ‘deeldomeinen’ bedoel ik overigens niet alleen jeugd- en volwassenenliteratuur, maar ook literair werk en ontspanningslectuur, de verschillende genres, of in de non-fictie de puur functionele boeken en het essayistisch werk. Ik ga uit van de idee dat iemands leesleven bestaat uit een continuüm van geschakeerde leeservaringen waarin hij kan groeien, zowel in leeftijd als in levensvisie en intellect. Literatuur en jeugdliteratuur zijn geen eilanden. Door geen a priori onderscheid te maken creëer je voor jezelf een bredere horizon. In de praktijk komt dat er bijvoorbeeld op neer dat je nagaat hoe eenzelfde thema voor jongeren en voor volwassenen wordt aangepakt, of een literair genre zich op dezelfde manier ontwikkelt in jeugd- en volwassenenboeken. Of hoever een schrijver die op beide terreinen actief is, gaat in zijn tegemoetkoming aan een jonge, sterker afgebakende doelgroep. De ervaring tot hier toe leert dat jeugd- en volwassenenliteratuur dan misschien geen eilanden zijn, maar dat ze in de geest van veel schrijvers (en recensenten) wel ver van elkaar afliggen. Dit is in kort bestek de basisfilosofie achter de redactiepraktijk. In wat volgt, schets ik eerst in grote lijnen de ontstaansgeschiedenis van De Leeswolf en De Leeswelp, want beide zijn altijd al nauw verwant geweest, en ga dan dieper in op de selectie- en beoordelingscriteria die bij De Leeswelp worden gehanteerd. De principes verschillen niet fundamenteel van die voor De Leeswolf, maar er worden andere accenten gelegd. Dat de filosofie en de praktijk van alledag niet altijd even nauw bij elkaar aansluiten als men zou wensen, is iets wat iedereen wel kent en dat zich in de geschiedenis van de tijdschriften ook aftekent. Maar de redactiefilosofie bepaalt wel de richting die een tijdschrift uitgaat. De pedagogische overtuiging maakte dat Boekengids en Jeugdboekengids - de voorlopers van De Leeswolf en De Leeswel - in de jaren zestig en zeventig de ‘gids’ waren die ze in hun naam droegen, een kompas dat met zekerheid het noorden wilde aanwijzen. De leesbeesten die De Leeswolf en De Leeswelp van vandaag zijn, stillen hun honger met indrukken uit alle windrichtingen, op voorwaarde dat ze verrijkend zijn. | ||||||
[pagina 74]
| ||||||
(Jeugd)boekengids, tijdschrift met een missieIn de jaren vijftig bewoog er nog niet veel in Vlaanderen op het vlak van jeugdliteratuur, de emancipatiestrijd voor het goede jeugdboek van de bevlogen schoolmeester Hendrik van Tichelen (1883-1967) in de jaren dertig ten spijt. Nochtans leefde de overtuiging dat jeugdboeken op hun waarde moesten worden geschat en naarmate de productie toenam, drong zich ook de nood op om de bibliotheken te informeren over ‘het goede en schone kinderboek’. De eerste jaargang van Jeugdboekengids verscheen in 1959 en profileerde zich in naam en in redactionele visie als ‘dochterorgaan’ van Boekengids, dat sinds 1923 de taak op zich nam om de bibliothecaris te informeren over welke boeken in aanmerking kwamen voor de collectie van de ‘katholieke boekerij’, met name over het ‘zedelijk en intellectueel gehalte, hun opvoedende waarde of hun misvormenden invloed.’ (‘Aan onze lezers’, Boekengids, 1923) De strekking van de uitgever, Het Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen (ASKB) was bij deze duidelijk. Meer dan dertig jaar later, toen men met de beoordeling van jeugdboeken vanstart ging, had men aan die doelstellingen nog niets wezenlijks gewijzigd. | ||||||
‘Niet goed zo, Annie M.G. Schmidt!’Met de oprichting van een zelfstandig tijdschrift over jeugdliteratuur schreef men geschiedenis; Jeugdboekengids was het eerste in Vlaanderen en het is tot het einde het belangrijkste gebleven. Hendrik Jespers, de eerste redactiesecretaris, was uitgesproken in het formuleren van zijn redactionele opties. Hij stelt in het eerste nummer van Jeugdboekengids het programma als volgt voor: Wij moeten ervan overtuigd zijn dat het GOEDE EN SCHONE BOEK VOOR DE JEUGD een uitgelezen middel is om ‘die wereldse geest van oppervlakkigheid en zucht naar zingenot’ te bekampen. Een goed en schoon jeugdboek is (...) een gelegenheid van bezinning, van gemoedsvorming, van edele ontspanning, ja van echt kunstgenot. (‘Ten geleide’, Jeugdboekengids, 1959) We moeten het Jespers nageven, het belang van het lezen wordt niet onderschat. Het jeugdboek is een middel tot opvoeding, jeugdboeken recenseren is leiding en vorming geven. Niet alleen aan de kinderen of hun ouders, zo blijkt: | ||||||
[pagina 75]
| ||||||
Ook naar de auteur moet ik af en toe een kijvende vinger opsteken (...) ‘Niet goed zo, Annie M.G. Schmidt!’ (Over ‘Jip en Janneke’ in: Jeugdboekengids 1959, blz. 56) Het belang dat Jespers aan de beoordelingscriteria voor een boek hecht, blijkt uit de vele stukken waarin hij erop reflecteert. En, hoewel hij dat toentertijd zelf wellicht niet zo zag, komt het evenwicht tussen theorie en praktijk regelmatig in het gedrang. jespers benadrukt het belang van de esthetiek in een jeugdboek, maar hij laat de esthetiek op een pedagogische en ook op een katholieke grondslag berusten: een boek is alleen esthetisch wanneer het ook waarachtig is en waarachtig is het slechts wanneer de goede God er zijn rechtmatige plaats in heeft. Jespers theoretische uitgangspunten klinken ook in hedendaagse oren hier en daar nog niet zo slecht - ook nu nog wordt de premisse gehanteerd dat een goed jeugdboek ‘rekening houdt met de psyche van de lezer waarvoor het bestemd is’ (Jeugdboekengids 1960, blz. 18) - maar wanneer het op concrete criteria aankomt, blijkt Jespers' zendingsdrang het van de literatuurtheorie te winnen. Als redactiesecretaris drukte Jespers in die eerste jaren een zwaar stempel op het tijdschrift. Hij legde de criteria vast, selecteerde de boeken en de recensenten, en hij schreef alle opiniestukken zelf. In elk nummer wordt een schrijver aan het publiek voorgesteld en meestal is dat een Vlaming. Daarmee bericht Jespers niet zozeer over wat er leeft in de jeugdliteratuur, maar over wat hij wenste dat er zou leven. Want niet het Vlaamse, maar het Nederlandse jeugdboek floreert bijzonder in die tijd. Jespers ziet in Vlaanderen niets dan inertie, het frustreert hem en het drijft hem in het defensief. Het actieve, efficiënte Nederlandse boekbeleid wordt als volgt geëvalueerd: Zolang het Vlaamse kinderboek geen burgerrechten krijgt bij onze Noorderburen, zolang Hollandse boeken met karrevrachten over de grenzen komen om onze boekenmarkt te overrompelen, verkeren wij in Vlaanderen in een vernederende positie. (Jeugdboekengids 1959, blz. 122) En dus geeft hij voorrang aan Vlaamse boeken. | ||||||
Bloedarmoede in VlaanderenIn 1967 wordt Hendrik Jespers bedankt voor zijn diensten. Dat één man heel alleen en zonder veel verantwoording verschuldigd te zijn het gezicht van Jeugdboekengids kon bepalen, was iets waar men van af wilde. Een aantal organisatorische wijzigingen (ASKB wordt in 1971 KCLB: Katholiek Centrum voor | ||||||
[pagina 76]
| ||||||
Lectuurinformatie en Bibliotheekvoorziening) hebben ook hun weerslag op het redactioneel beleid. Het streng katholieke normeringsysteem, dat de bibliothecaris ervoor moest behoeden dat hij ‘verboden lectuur’ in huis haalde, werd in de loop van de jaren zestig wat afgezwakt. De redactie wilde niet meer ‘voorlichten’, maar ‘lectuuradvies’ aanbieden, iets wat Boekengids en Jeugdboekengids tot in de jaren negentig zijn blijven doen. Fred de Swert, die in 1973 het redactiesecretariaat op zich nam, was, zoals Hendrik Jespers, een man met een missie. De Swert had niet zo veel op met principeverklaringen, hij geloofde in werken vanuit de praktijk. Het boek was het uitgangspunt, de recensie het middel om het op zijn waarde te schatten. Doel was de lezer informeren over wat de markt te bieden heeft en daarmee gaat het accent veel sterker dan voorheen op het journalistieke aspect van het recenseren liggen. Voor De Swert was het vanzelfsprekend dat het jeugdboek als literair werk moest worden beoordeeld en de beoordelingscriteria kwamen nogal eens ter sprake in het tijdschrift. Vooral bij wijze van verantwoording, want De Swert was vooruitstrevend en confronterend in zijn oordelen en hij kreeg dan ook nogal wat kritiek, vooral van Vlaamse schrijvers. Net als Jespers gaat hij ervan uit dat het jeugdboek een grote pedagogische waarde heeft en net als hij besteedt hij veel aandacht aan het Vlaamse jeugdboek, zij het dat het bij hem geen voorkeursbehandeling krijgt, in tegendeel: Dat er tussen de jeugdliteratuur en de literatuur voor volwassenen geen wezenlijk verschil hoeft te bestaan is een vaststelling die, op grond van wat de Vlaamse jeugdliteratuur brengt, beslist voor discussie vatbaar is. (Jeugdboekengids 1973, blz. 24) Hij noemt het Vlaamse jeugdboek ‘bloedarmoedig’, ‘psychologisch zo onwaarschijnlijk’, ‘zo klassiek-tot-op-de-draad-versleten’. De Swerts consistente visie gaf de Vlaamse jeugdliteratuur de levensnoodzakelijke zet in de rug. Hij heeft Jeugdboekengids een krachtig profiel gegeven en de blauwdruk gemaakt voor de 20 jaar die volgen. Met zijn bemoeienissen om kritische lezers te vormen zou hij vandaag een interessante stem zijn in het literatuurdebat. Hij zal, wanneer hij in 1974 hoofdredacteur wordt van de lectuurinformatiedienst van het Nederlands Bibliotheek en Lectuurcentrum toch nog redactiesecretaris van Jeugdboekengids blijven. De Swert overleed in 1977. | ||||||
Te veel spelers op het veld: de papieren veldslagDe jeugdliteratuur doet het ook in Vlaanderen goed in de jaren tachtig. De emancipatiejaren zijn voorbij, iedereen is van de (literaire) kwaliteiten en van de | ||||||
[pagina 77]
| ||||||
waarde van de jeugdliteratuur overtuigd. De bloei en de volwassen status van het jeugdboek worden weerspiegeld in Jeugdboekengids. Waar het tot dan toe veeleer een eenmanszaak gebleven was, zal het onder Marita de Sterck (hoofdredacteur vanaf 1988) inhoudelijk sterk groeien met overzichtsartikelen, meer stukken door verschillende critici, beschouwingen vanuit andere disciplines en analyses van academici. In deze periode legde de redactie de nadruk ook sterk op lectuurbegeleiding en leesbevordering, hoewel dat vooral te zien was in een aantal bijproducten. Met Boekengids en Jeugdboekengids wilde men, tegen de uitdijende boekenmarkt en de steeds korter wordende doorlooptijd van een boek in, de oorspronkelijke bedoeling van de tijdschriften handhaven en de bibliotheken blijven informeren over in principe alle nieuwe Nederlandstalige titels. Binnen het bestek van een maandblad gaf dat een dubbel probleem: het was onmogelijk om alles te recenseren en bovendien speelde de traagheid van een gedrukt medium de redactie flink parten. Toen Marita de Sterck in 1992 de redactie verliet om zich fulltime aan haar schrijverschap te wijden, was de vraag hoe de tijdschriften hun taak konden blijven invullen bijzonder prangend. De kranten hadden zich met de boekenbijlagen in de loop van de jaren '80 een stevige plaats verworven op de recensiemarkt, de bibliotheken hadden diverse snellere bronnen voor lectuuradvies, de individuele lezer had keuze te over om zich te informeren. In 1994 stopte het KCLB dan ook met het uitgeven van de recensietijdschriften, ze waren een financiële last geworden. Er waren in die tijd trouwens in Vlaanderen verschillende lectuurinformatiediensten actief op het terrein. Ze waren sterk verzuild en allemaal bedienden ze vanuit hun eigen filosofie dezelfde doelgroep. Dat kon niet blijven duren; de redacties van Boekengids en Jeugdboekengids en die van het socialistische Lektuurgids (1954-1994, recensietijdschrift van het Nationaal Bibliotheekfonds) sloegen de handen in elkaar en zetten zich gezamenlijk aan twee nieuwe publicaties: Leesidee en Leesidee jeugdliteratuur. In de herfst van 1994 wordt een nieuwe organisatie Vlabin (Vlaams bibliografisch en dienstverlenend centrum, intussen hernoemd tot Vlabin-VBC) opgericht, dat voortaan de redacties van Leesidee en Leesidee jeugdliteratuur zal herbergen. De belangrijkste evolutie op dat moment is dat Vlabin zich profileert als een ‘onafhankelijke pluralistische organisatie’, waardoor de redacties op geen enkele manier nog filosofisch of ideologisch gebonden zijn. De oprichters van Vlabin waren er zich terdege van bewust dat het voor de overlevingskansen van de tijdschriften belangrijk was om de openbare bibliotheken, goed voor het merendeel van de abonnementen, als klant te blijven interesseren. Dus wordt de band stevig aangehaald. Dat is te zien in de samen- | ||||||
[pagina 78]
| ||||||
stelling van de tijdschriften; ondanks een zekere inhoudelijke verruiming blijven Leesidee en Leesidee jeugdliteratuur in de eerste plaats recensiebladen en ze hebben nog steeds de intentie om een zo groot mogelijk deel van het Nederlandstalige boekenaanbod - noodzakelijkerwijs in zeer kort bestek - te blijven behandelen. Ze doen dat trouwens niet zonder succes, de bibliothecarissen bleven ondanks de explosie van boekeninformatie in die jaren beide tijdschriften als een betrouwbare informatiebron bij het samenstellen en aanvullen van hun collecties beschouwen. | ||||||
De elektronische MolochIn 1997 doet de Vlaamse overheid elke openbare bibliotheek een internetaansluiting cadeau en Vlabin voorziet de bibliotheken online van lectuurinformatie op de website van de ob'en, Bibnet. De positie van de net gestarte tijdschriften Leesidee en Leesidee jeugdliteratuur wordt opnieuw precair. Ikzelf neem op dat moment de verantwoordelijkheid voor Leesidee op mij, Marita Vermeulen (die eind 2005 als uitgever is gaan werken) neemt Leesidee jeugdliteratuur voor haar rekening. Onze taak bestond erin op te boksen tegen de overmacht van het internet, waarvan toen nog gedacht werd dat het de papieren media in een mum van tijd overbodig zou maken. Met de hete adem van de elektronische Moloch in de nek maakten we er dan ook werk van om voor de bestaande abonnees het tijdschrift extra aantrekkelijk te maken en tegelijkertijd nieuwe doelgroepen aan te spreken. Het was de hoogste tijd om de inhoudelijke normen en criteria te heroverwegen. Het was zo'n twintig jaar geleden dat de redactie het profiel van het tijdschrift expliciet had bijgesteld of de inhoudelijke verschuivingen (die er wel waren) had toegelicht. De redacties van de twee tijdschriften, die in die periode meer dan ooit tevoren samenwerkten aan een sterk gemeenschappelijk profiel, geloofden dat Leesidee en Leesidee jeugdliteratuur een plaats hebben in het medialandschap. In 1995 zijn de tijdschriften na respectievelijk zo'n zeventig en vijfendertig jaar binnen de grenzen van een katholieke vereniging te hebben gefunctioneerd onder de koepel van een pluralistische organisatie ondergebracht. Tien jaar later kan worden gezegd dat de recensietijdschriften van toen (met een gewaardeerde, zij het te beperkte bruikbaarheid) zijn uitgegroeid tot pluriforme boekentijd- | ||||||
[pagina 79]
| ||||||
schriften; onder de sinds 2004 gevoerde namen De Leeswolf en De Leeswelp nemen ze opnieuw een relevante plek in het informatieaanbod over boeken in. | ||||||
Iedereen leestVoor de hand liggend is die plek in het medialandschap echter niet, De Leeswolf en De Leeswelp vallen zelfs wat uit de toon, want boeken kritisch beoordelen is uit de tijd. Wie een gefundeerde mening over een boek of een schrijver wil lezen, moet tegenwoordig dus even zoeken. Je kan terecht in de literaire tijdschriften natuurlijk, maar daar selecteert men vrij consequent op literaire boeken en jeugdliteratuur komt er toch erg weinig in aan bod. En wie zelf aan literatuurkritiek doet, staat voor dit probleem: wanneer je het oeuvre van een schrijver eens nauwgezet op zijn waarde zou willen toetsen, kan het zijn dat de redactie van krant of tijdschrift er de voorkeur aan geeft om de schrijver aan het woord te laten om hem in een lekker lezend interviewtje zichzelf te laten profileren. Het is akelig hoe moeilijk het verschil tussen boekbeoordeling en boekpromotie soms te zien is. Ook tijdschriften die enige jaren geleden de literatuur nog snedig van professionele commentaar voorzagen, doen het tegenwoordig al eens anders: ‘Schrijf zelf een recensie’ nodigt het weekblad Knack zijn lezers uit. De identificatiemogelijkheid van de lezer met het boek is een criterium dat alle andere lijkt te verdringen, en om de groep lezers zo groot mogelijk te hebben, worden alle drempels wat lager gelegd. ‘Geef ze goesting die lezers’, schrijft Majo de Saedeleer, directeur van Stichting Lezen Vlaanderen in de krant De Standaard (26-8-2004). Goesting hebben in wat je niet kent, ligt niet voor de hand en dus gaat men uit van waar er toch al interesse voor is. Met een project als ‘Iedereen Leest’ (een weblog voor lezers, waar men de drempel van de literaire kritiek heeft weggewerkt) bereikt Stichting Lezen weliswaar behoorlijk veel mensen. Maar ja, ‘iedereen leest’ en de boekkritiek heeft het nakijken, want iedereen schrijft ook zelf recensies. ‘Iedereen leest’, maar het valt te vrezen dat ook het boek daaronder lijdt: Die controlerende en corrigerende kant van recensies - en niet te vergeten: van diepgaande artikelen en reportages, die ook niet meer in de krant te vinden zijn - is vrijwel geheel weggevallen en je ziet dat aan het boekenaanbod. Veel schrijvers zijn commerciëler gaan schrijven. (Ted van Lieshout in: Leesgoed 2005, 1, blz. 21) Maar in de slag om de meeste lezers is de wens van de beoogde doelgroep aan de orde van de dag. En dus figureert het boek op literaire festivals en happenings, Antwerpen Boekenstad laat, naar Amerikaans model, boeken te vondeling | ||||||
[pagina 80]
| ||||||
leggen op openbare plaatsen (project ‘Wilde boeken’ van Antwerpen Boekenstad 2002). Allemaal in de hoop dat een feestvierder of een boekenvinder een lezer wordt. Zoiets heeft hoegenaamd geen kans op slagen en je kweekt alleen maar tijdelijk tevreden consumenten van boekenevenementen. Meer mensen aan het lezen krijgen, is één kant van leesbevordering, betere en blijvende lezers vormen, is een tweede mogelijkheid. Dat is misschien minder feestelijk, want het benadrukt sterker het privé-karakter van lezen en het is voor de lezer al eens wat lastiger, maar er is wel een interessante en efficiënte gesprekspartner voorhanden: de literaire kritiek. Het weloverwogen commentaar van de criticus berust op een analytische lectuur (dat mag je althans verwachten). Wanneer de lezers (bijvoorbeeld op een weblog als ‘Iedereen leest’) zijn recensie in het gesprek opnemen, kan dat het discours aanscherpen of het een bredere radius geven. Wat niet betekent dat de lezer zijn eigen inzichten niet langer kan volgen, maar een recensie kan een ijkpunt zijn. Want ik geloof ook dat de goesting snel overgaat wanneer een lezer stil blijft staan in zijn lectuur. En dat gebeurt wanneer het discours blijft dobberen op het niveau van de dagelijkse conversatie, waarin vooral de persoonlijke waardeoordelen van kracht zijn. Het was me dan ook vreemd te moede toen ik op een studiedag over leesbevordering een medewerker van de Stichting Lezen Vlaanderen over het project ‘Iedereen leest’ met overtuiging hoorde benadrukken dat de boekcommentaren ‘vrijblijvend’ moesten zijn. ‘Geen bladzijdenlange analyses alsjeblief, vrijblijvend!’ Misschien had de man zijn woorden gewoon wat ongelukkig gekozen en tenslotte, een website waarop lezers elkaar willen aansporen tot lectuur, hoeft niet per se met sluitende argumenten gestaafd te zijn. Maar het schoot me toch wat in het verkeerde keelgat. Omdat vrijblijvendheid al sinds jaren bijna overal de hoofdtoon voert in het modieus omgaan met boeken en omdat de kern van de zaak van geen belang meer lijkt te zijn: met welke middelen slaagt een schrijver erin de lezers in de ban te houden? Leesbevordering kan heel wat kwaliteit aanbrengen, ze doet dat trouwens ook, geen kwaad woord daarover dus. Maar ik geloof dat het boek (literair of niet) de maatstaf moet zijn, niet de verwachtingen van degene die men graag tot de lezers wil gaan rekenen. | ||||||
De keuzes van het leesbeestToen de redacties van De Leeswolf en De Leeswelp in 2004 een nieuwe adem moesten vinden, hebben we beslist het roer niet om te gooien en tegen de mode in aan recensiewerk te blijven doen. Boekkritiek is haast overal een erg gefragmenteerde en provisorische zaak geworden, maar door een consequente aanpak willen we een globaal beeld blijven bieden van het volledige Neder- | ||||||
[pagina 81]
| ||||||
landstalige boekenaanbod (geen enkele categorie wordt bij voorbaat uitgesloten), krijtlijnen zichtbaar maken en als dusdanig een kader bieden om op verschillende niveaus en vanuit diverse invalshoeken met recente literatuur te kunnen werken. De Leeswolf en De Leeswelp willen kortom een basis leggen voor verdere beschouwing. De ervaring van respectievelijk tachtig (De Leeswolf) en vijfenveertig (De Leeswelp) jaar lectuurinformatie voor de ruimst mogelijke groep van lezers, namelijk de bibliotheekgebruikers, is een solide basis gebleken voor de redactionele keuzes die we maakten. De korte, evaluerende recensie in functie van de aankoop voor de bibliotheek is vervangen door meer omvattende, analyserende commentaren waar elke lezer bij gebaat kan zijn; het fragmentarische karakter van het recensiewerk wordt omkaderd en ondersteund met interviews, verslagen, beschouwingen, oeuvre- en schrijversportretten etc. De nieuwe jeugdboekenproductie begin dit jaar resulteerde voor De Leeswelp onder meer in genrebijdragen over: de fantasy-boeken van onder meer C.S. Lewis, J.K. Rowling, P.B. Kerr en Eva Raaff; over de ‘veerkracht’ van sprookjes in opeenvolgende bijdragen over Grimm en Bauer tot het sprookjesboek van Anne Vegter; over de manier waarop klassiekers in de jeugdliteratuur worden bewerkt. De genomineerden voor de belangrijkste Vlaamse jeugdliteraire prijzen (Gouden Uil, Boekenleeuw en Boekenpauw) werden opnieuw bekeken en als
potentiële laureaten tegen elkaar afgewogen; non-fictiereeksen voor kleuters, beginnende lezers en jonge tieners werden in kaart gebracht en op hun functionaliteit bekeken. Met deze greep uit de inhoud wil ik concreet illustreren dat het zeer wel mogelijk is om op een performante
manier aan een grondiger en verder reikende evaluatie te doen dan het louter rapporteren en becommentariëren van wat nieuw is op de boekenmarkt. En dat het markeren van ontwikkelingen en analyseren vanuit een ruimer perspectief niet voorbehouden is aan essayistische studies en aan academisch werk. Met deze aanpak bedienen we een grote groep van mensen die gemotiveerd (professioneel of anderszins) met jeugdliteratuur bezig zijn en neemt De Leeswelp een tussenpositie in tussen het journalistieke recensiewerk in dag- en weekbladen, en de literaire kritiek, zoals ze bedreven wordt in | ||||||
[pagina 82]
| ||||||
literaire tijdschriften. De brede basis van waaruit gewerkt wordt, garandeert een ruim overzicht, de diversiteit in kwaliteit en in opzet van het boekenaanbod, vraagt een breed instrumentarium voor evaluatie. | ||||||
SelectiecriteriaIn wat volgt, ga ik in op een aantal principes dat gehanteerd wordt bij het recenseren en selecteren, toegespitst op literaire en niet-literaire boeken, boeken met een informatief karakter, kleuterboeken en slechte boeken. Als kersverse hoofdredacteur van De Leeswelp (sinds begin 2006) zijn mijn keuzes zonder twijfel beïnvloed door de jarenlange ervaring in dezelfde functie voor Leesidee/De Leeswolf. Maar zoals ik in het begin van dit artikel stelde, houd ik de eigenheid van de jeugdliteratuur consequent voor ogen. Want als ik jeugdliteratuur aan volwassenenliteratuur zou willen afmeten, zou dat grotendeels onproductief zijn en bovendien getuigen van een depreciatie voor de jeugdliteratuur. | ||||||
‘De wereld is het verhaal’. Lectuur en literatuur: vakkennis vereistEr wordt in het discours rond jeugdboeken vaak van uitgegaan dat ze, omdat kinderen nu eenmaal over minder leeservaring beschikken, een breed publiek moeten aanspreken. Ze moeten vooral op maat van het kind gemaakt zijn en men oordeelt vaak uitsluitend met criteria die de lezer betreffen: de psychologische toegankelijkheid, de identificatiemogelijkheid, de technische moeilijkheidsgraad. Men heeft het over de bruikbaarheid van het boek voor ‘de jonge lezer’, alsof het er maar één is. Criteria die de vakkennis afwegen waarmee een boek gemaakt is, raken nogal eens in het gedrang. Men vindt het vaak niet storend als de bedoelingen van de schrijver irritant zichtbaar doorheen het verhaal schemeren, of wanneer de stijl van alle kwaliteit gespeend is. Daar valt ‘de jonge lezer’ immers toch niet over. Bovendien houdt men het graag bij slechts twee categorieën: de literaire en de ontspannende boeken, en elke categorie wordt met een eigen set van criteria beoordeeld. Over specifieke genrekenmerken, de al dan niet bereikte literaire ambities of de kwaliteiten van een knap uitgewerkt leesboek-zonder-meer wordt veel minder geschreven. ‘De jonge lezer’ heeft de enkelvoudige keuze tussen literatuur en ontspanning. In boekenrubrieken en literaire tijdschriften wordt vanwege de beperkte recensieruimte vooral voor het kleine aanbod van literaire jeugdboeken gekozen. De Leeswelp pikt, met zijn grote doelgroep voor ogen, ook het niet-literaire jeugdboek op. Het merendeel van de productie bestaat namelijk uit tamelijk onopvallende boeken, die de lezer in de eerste plaats in zijn lectuur willen | ||||||
[pagina 83]
| ||||||
bevestigen. De meeste lezers zoeken de literaire uitdaging ook niet. Het onderscheid literair/niet-literair houdt overigens geen waardeoordeel in. De waarde van een boek moet blijken uit de analyse van de recensent. Voor veel privé-lezers is de leeservaring het belangrijkste criterium voor de keuze en beoordeling van lectuur, maar een professionele lezer mag het daar niet bij laten. Die moet vaststellen hoe de schrijver erin geslaagd is die ervaring bij de lezers te bewerkstelligen. Hij moet zich vragen stellen bij de maatschappelijke relevantie van een boek en bij de stilistisch-structurele uitwerking. ‘De wereld is het verhaal’, zegt de Amerikaans schrijfster J.C. Oates, de schrijver ‘herschept’ de wereld in taal. Wie een boek beoordeelt, heeft oog voor de manier waarop de wereld in het boek een plaats heeft, filosofisch, compositorisch, stilistisch. Deze beoordelingscriteria behoren tot de basistools van zeer veel recensenten van volwassenen- en jeugdliteratuur. Voor jeugdliteratuur voeg ik er graag nog het volgende criterium aan toe: de mate waarin een boek de lezer kan vasthouden. Ten dele is dit een vraag naar de stilistische middelen waarmee de schrijver dat doet, maar het heeft ook te maken met empathie voor de lezer en zijn leefwereld. Hoe kleiner de leeservaring is, hoe sterker dit element zal doorwegen. Het inleven in de lezer wordt in de discussie over populaire en literaire boeken als het belangrijkste beoordelingscriterium beschouwd door de schrijvers die zich gepasseerd voelen door de literaire kritiek, maar het wordt doorgaans met weinig subtiliteit gehanteerd. Empathie voor de doelgroep voelen, is niet hetzelfde als zich laten inperken door wat men denkt dat de lezer zal lusten. Toegankelijk schrijven is iets anders dan toeschietelijk inspelen op de wens van kinderen naar meer van hetzelfde. Het is aan de schrijver om zijn brede publiek op hun waarde te schatten en de lezers de ruimte geven om in hun lectuur te groeien. Voor de recensent is het belangrijk om het onderscheid te maken tussen formulematig seriewerk, dat op geen enkele manier een appel doet op de lees- en leefervaring van de lezer, en dat andere ruime aanbod van niet-literaire, ontspannende leesboeken, die wél iets in je kunnen losmaken. Want schrijvers die een coherent verhaal vertellen met een scherp oog voor wat hun publiek boeit, en de lezer open, ongecompliceerd en zonder enige literaire ambitie tegemoet komen, beschouw ik als zeer waardevol. Aan de beperktere leeservaring van een kind tegemoetkomen, betekent namelijk niet dat men met een beperktere schrijfvaardigheid en een simpeler psychologisch inzicht kan toekomen, en dit staat los van het onderscheid tussen literair en niet-literair. Renate Dorrestein schrijft in Het geheim van de schrijver: ‘Een roman moet emotionele bevrediging bezorgen; je moet ervaren: hier gaat het om in het leven.’ Wie zich dat tot doel stelt, begint aan een veel complexere taak dan het schrijven van een | ||||||
[pagina 84]
| ||||||
welgesmaakt verhaaltje en daar heeft een schrijver behalve empathie ook levensvisie en technische vakkennis voor nodig. In haar proefschrift Wit brood of een meergranenboterham (Gent, 2005) heeft Isolde Van Den Driessche een onderzoek gedaan naar de criteria die leerkrachten in de derde graad van het basisonderwijs hanteren om boeken te selecteren voor hun klas. Leerkrachten zijn geen literaire critici, is het besluit, want ze hanteren vooral criteria die de lezer centraal plaatsen (het boek moet boeien, leesplezier bezorgen, aansluiten bij de leefwereld) én die de lezer niet te veel belasten: suggestief schrijven mag, maar niet te veel; enige voorspelbaarheid is meegenomen. Veel medewerkers van De Leeswelp zijn werkzaam in het onderwijs, werken mee aan leesbevorderingsprojecten en hebben dus zeker een scherp oog voor de lezer. Wanneer zij naadloos zouden passen in het profiel van de leerkrachten uit dit proefschrift, dan zou ik het moeilijk hebben met de beperkte radius van hun criteria. Maar De Leeswelp is geen eenmanszaak en de selectie en beoordeling van boeken gebeurt in nauw contact met de medewerkers. Elkeen kan vanuit zijn vakgebied andere accenten leggen, elke benadering heeft zijn voor en tegen: leerkrachten bekijken een boek soms te zeer vanuit de klaspraktijk, zoals academici vaak strikt vanuit hun vakgebied schrijven. Schrijvers pakken het soms erg technisch aan of maken van een recensie soms liever een autonoom literair werkje dan een gerichte evaluatie, ouders kunnen zich te sterk door de persoonlijke reactie van hun kind laten sturen. De ideale mix van al deze benaderingswijzen bestaat niet, elke stem die een weloverwogen, goed beargumenteerd oordeel geeft, mag aan bod komen. Elke recensent heeft zijn eigen expertise en het is de taak van de redactie om een evenwicht te vinden tussen de verschillende manieren om een boek te benaderen en om elk stuk op zijn waarde te beoordelen. | ||||||
Geef mij maar een vraag en geen antwoord (Rutger Kopland)De kwaliteit van een jeugdboek wordt door meer dingen bepaald dan het eventuele literaire karakter alleen. Schrijvers die zich te allen tijde vernieuwen, die hun lezers telkens opnieuw zoeken te verrassen of een stimulans geven in hun lectuur, beschouw ik als kwaliteitsschrijvers, of ze peuterboekjes maken of avonturenverhalen vertellen, non-fictie schrijven of gedichten. Een jeugdboek vanuit verschillende invalshoeken bekijken, geeft uiteindelijk de meeste voldoening: literaire, maatschappelijke, pedagogische criteria laten samengaan. Elke recensent zal de hiërarchie van die criteria individueel bepalen. In de praktijk blijkt dat niet zo evident te zijn. Veel recensenten hanteren de geloofwaardigheid van het verhaal en de personages als enige inhoudelijk criterium en over de vorm vindt men vaak niet meer dan dat het boek vlot geschreven moet zijn. | ||||||
[pagina 85]
| ||||||
En dan is er nog de opvoeding natuurlijk: een boek is immers zo'n dankbaar instrument om kinderen spelenderwijs iets bij te brengen. Ik ben van mening dat het pedagogisch criterium niet afwezig mag zijn bij de beoordeling omdat het nu eenmaal om jeugdliteratuur gaat. Maar de manier waarop het gehanteerd wordt, is van groot belang. De doorgedreven pedagogische reflex blijkt echter een oud en hardnekkig zeer te zijn. Boeken van bedenkelijke kwaliteit worden omwille van de ‘informatieve rijkdom’ toch vaak als waardevol beschouwd. De recensenten, die hun normen een stukje lager leggen omdat het boek toch zo veel interessante weetjes ‘voor kinderen’ bevat, zijn legio. Een veel waardevollere pedagogische overweging nochtans is om de maatschappelijke functie van het boek ernstig te nemen en boeken aan te bieden waarin de wereld bevraagd wordt. Boeken waarin de schrijver niet tussen lezer en verhaal in gaat staan om hem van alle antwoorden te voorzien, maar die toelaten dat de lezer zijn eigen inzichten ontwikkelt. Ik herinner mij in deze context een recensie uit de Volkskrant over Wolfsroedel van Floortje Zwigtman, een al te zeldzaam hoogtepunt in de jeugdliteratuur. De schrijfster bevraagt daar diepgaand en genuanceerd het thema van goed en kwaad en de keuzes die mensen daarin hebben. Wolfsroedel doet de recensente van de Volkskrant denken aan De verborgen geschiedenis van Donna Tartt, dat ‘meeslepend en verontrustend’ is, maar Wolfroedel wijst ze af omdat het verontrustend is, omdat het zoveel vragen oproept, omdat het ‘deuren opent die beter gesloten hadden kunnen blijven.’ (de Volkskrant, 2-8-2002) Ik had er niet van opgekeken om een oordeel als dit in de Jeugdboekengids van de jaren zestig terug te vinden, maar wie dit vandaag nog schrijft, heeft geloof ik de hele evolutie van de laatste vijftig jaar in de jeugdliteratuur aan zich voorbij laten gaan. ‘Zelf heb ik het aan geen enkel kind willen voorleggen’, schrijft de recensente verder nog. Als pedagogische keuze vind ik dit twijfelachtig. | ||||||
Het nut van slechte boekenDe vraag of ronduit slechte boeken ook moeten worden gerecenseerd, is iets waar elke redactie zich regelmatig over buigt. Als de recensent de keuze heeft, laat hij het mindere werk uiteraard liever voor wat het is. Maar de inspiratieloze reeksproducten liggen torenhoog en aantrekkelijk gepresenteerd in boekhandel en warenhuis, en een mens schaft zich nu eenmaal aan wat voor de hand ligt. Tenzij hij beter weet. Dus recenseren wij in De Leeswelp ook boeken die Fred de Swert in het begin van de jaren zeventig als ‘bloedarmoedig’, ‘psychologisch zo onwaarschijnlijk’, ‘zo klassiek-tot-op-de-draad-versleten afschreef, want ze worden nog altijd in groten getale geproduceerd. Omdat we het streven naar meer kwaliteit toch nooit willen opgeven. Nu geeft het vaak geen goed resultaat om | ||||||
[pagina 86]
| ||||||
een recensent boeken voor te schotelen die hij niet lust, maar een clichématig, oninteressant, banaal stukje seriewerk eens nauwgezet onder de loep te nemen, kan wel interessant zijn. Je biedt de lezer een aantal criteria waaraan een boek kan worden getoetst, je kan laten zien hoe hij een prul van iets beters kan onderscheiden. En voor de recensent is het soms een ware uitdaging. Het is namelijk niet zo makkelijk om het voor de ervaren lezer stereotiepe seriewerk zinvol te recenseren. Je wordt gedwongen om secuur te analyseren en de vinger precies op de zere plekken te leggen. Een boek gewoon wegwuiven als ‘niet de moeite’, daar heeft de lezer namelijk niets aan. We laten De Leeswelp natuurlijk niet vollopen met besprekingen van slecht werk, maar we schuiven ze ook niet als vanzelfsprekend opzij. Meestal komen ze aan bod in een ruimer kader: in een thematisch of een leeftijdsgericht stuk. Doel van een ook in kwaliteit gevarieerd aanbod is om een beeld te geven wat er op de markt is en om de relevantie van de boeken in kwestie te laten zien binnen het recente aanbod. Want kwaliteit komt uiteindelijk op een of andere manier bovendrijven, dat moeten we blijven geloven. | ||||||
Kleine vormen, grote lectuurPrentenboeken voor wat oudere kleuters, die soms een uitgesproken artistiek karakter hebben en in tekst en beeld subtiel gelaagde verhalen vertellen, worden in de verschillende media doorgaans gretig besproken. Carll Cneut, Toon Tellegen, Marit Törnqvist, Klaas Verplancke bieden immers ook voor de criticus interessant werk. Maar de boeken voor de kleinsten, inhoudelijk elementair en vaak een stuk minder gesofisticeerd wat betreft de illustraties, worden in de pers veel minder op hun kwaliteit getoetst. Het zijn in de eerste plaats functionele boeken die een bepaalde vaardigheid willen aanbrengen. Nochtans moeten die peuter- en kleuterboeken om te beginnen inhoudelijk en compositorisch ragfijn in elkaar steken om voor hun doelpubliek decodeerbaar te zijn. Ook een simpel contourfiguurtje moet aansluiting vinden op de werkelijkheid van het kind om aan te spreken. Wanneer een schrijver/tekenaar erin slaagt in eenvoudige beelden een leefwereld gestalte te geven, kan een enkel lijntje tekst bij een prentje de kleuter begeleiden in zijn dagelijkse, grensverleggende stappen in het opgroeien en een perspectief bieden op het leven. Een boek is nooit ‘goed genoeg’ voor een kind. Kiezen voor een leesniveau dat noch te hoog noch te laag ligt, is een eerste, noodzakelijke stap. Maar dat is onvoldoende. Want ook erg jonge kinderen doen meer met een creatief boek dan met een serieproduct, en ook al doorgronden ze niet meteen alles, een kleuterboekje met kwaliteit zal opbrengen voor later. Wie kwaliteitsboeken kiest voor zijn kleuter heeft hem bij de eerste en belangrijkste stap in zijn leven als lezer op een goed spoor gezet. | ||||||
[pagina 87]
| ||||||
Wanneer de recensent de lezers van het tijdschrift laat zien waarom het ene boek werkt en het andere de mist in gaat, waarom Max Velthuijs' Kikker een onsterfelijk personage is en pakweg Dribbel, Uk, Sjon en Sjaan, en de vele wollige beertjes van dienst dat nooit kunnen worden, dan hoeft hij uiteindelijk het kaf van het koren niet meer te scheiden, de lezer, of in het geval van De Leeswelp diegene die de boeken voor jonge lezers uitkiest, kan dat zelf doen. En dat is tenslotte de bedoeling. Liever dan iemand met een fakkel voor te gaan, geeft De Leeswelp hem de informatie en de inspiratie om met kennis van zaken zijn eigen keuzes te maken. | ||||||
Literatuur
|
|