Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 20
(2006)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| ||||||||||||||
Literaire kritiek of consumentenvoorlichting?
| ||||||||||||||
Over opvoeders en bemiddelaarsKees Fens heeft geen hoge pet op van de invloed van opvoeders in het literaire socialisatieproces. In 1984 stelde hij vast dat opvoeders niet veel meer kunnen doen dan ‘alles te lezen geven en afwachten’ (Fens 1984, blz. 20). Zijn somber- | ||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||
heid was gevoed door een verhaalpersonage van Simon Carmiggelt dat een opvoeder een stakker noemde, ‘een stakker die in het duister tast’. Maar Carmiggelts kroegloper was in de ogen van Fens nog te positief. Hij zag een opvoeder eerder als een brandweerman, immers: ‘hij komt altijd te laat: hij kan hoogstens de belendende percelen nat houden om grotere ongelukken te voorkomen’ (o.c. blz. 18). Je zou kunnen zeggen dat de moraal was, dat opvoeders die les geven in literatuur het er voor de ware lezer niet beter op maken en dat je eigenlijk alleen letteren moet gaan studeren als je in literatuur geïnteresseerd bent, níet als je er van houdt. Fens kan daarbij op postume bijval rekenen van Multatuli, die zijn jeugdige bewonderaar Willem Paap als volgt afraadde om letteren te gaan studeren: ‘Je gaat toch ook niet in de sloot liggen als je van vissen houdt?’. Voor Fens was Fulco de Minstreel van C. Joh. Kieviet het boek dat hem tot lezer maakte. Met veel verve maakte hij duidelijk waarom je door juist dat boek te lezen lézer kon worden, maar hij zei er niet bij hoe hij dat ‘beslissende boek’ in handen kreeg. Het zijn, ondanks zijn bedenkingen over hun rol, vermoedelijk toch meestal opvoeders die ervoor zorgen dat kinderen hun beslissende boek ontdekken. Soms kan daar weliswaar een hele bibliotheek voor nodig zijn en is het dus misschien toevalspedagogiek, maar de volwassen bemiddelaar speelt een niet te onderschatten rol op het jeugdliteraire veld. Het is dan ook terecht dat Rita Ghesquiere in Het verschijnsel jeugdliteratuur het communicatieschema zender-boodschap-ontvanger nuanceert voor de jeugdliteraire communicatie: naast de reguliere doelgroep, de lezende kinderen, zijn er ook altijd volwassen lezers die als ouder, onderwijzer of bibliothecaris kinderboeken lezen en beoordelen. Dat volwassenen een bemiddelaarsrol spelen, blijkt zeker ook in de literatuurkritiek. Vrijwel nooit zijn kritieken over kinderboeken bedoeld voor de kinderen zelf. De critici richten zich tot ouders en andere opvoeders. Zij zullen uiteindelijk bepalen of de besproken boeken geschikt zijn als verjaardagscadeau, of een plaats verdienen in de schoolklas en de jeugdbibliotheek. De kinderboekenrecensent richt zich dus, evenals de criticus die over literatuur voor volwassenen schrijft, tot volwassen lezers. Beide typen critici huldigen bovendien dezelfde taakstelling, stelde Kees van Rees vast. Ze proberen dezelfde verplichtingen na te komen, namelijk het signaleren van nieuwe uitgaven, het omschrijven van inhoud, of thematiek in samenhang met stijl en compositie en dat alles uitgevoerd met kracht van argumenten. Van Rees ziet eveneens overeenkomsten waar het de consensusvorming betreft en de omstandigheden waaronder die plaats vindt, zoals de rol van gezaghebbende critici, het voorhanden zijn van periodieken, liefst ook van gespecialiseerde bladen et cetera (zie Van Rees, 1988). | ||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||
Jeugdliteraire kritiekEr zijn andere aanwijzingen dat de jeugdliteratuurkritiek vergelijkbaar is met de kritiek op literatuur voor volwassenen. In het onderzoek naar kinderboeken is het inmiddels gemeengoed dat de jeugdliteratuur in Nederland zich na 1950 emancipeerde. Het instellen van literaire prijzen, maar bijvoorbeeld ook de interventie van maatschappijkritische ouders in de jaren zeventig van de twintigste eeuw, zorgde ervoor dat auteurs en critici zich bewuster met hun vak bezig zijn gaan houden (zie Bekkering 1993, Van den Hoven 1994). Daardoor kreeg onder andere de literaire vormgeving meer aandacht, ook bij het bespreken van kinderboeken. De uitspraken van recensenten die Van Rees gebruikte voor zijn conclusies over de jeugdliteratuurkritiek brachten bovendien een ambitie van de jeugdliteraire critici aan het licht om literaire erkenning te verwerven voor het kinderboek.Ga naar voetnoot2. Het institutionele zoeklicht op de jeugdliteratuurkritiek kan vanuit historisch perspectief ondersteuning krijgen. Als De Gids nog maar net is opgericht, laat voorman Potgieter weten dat hij het beoordelen van kinderboeken als een serieuze zaak beschouwt. Al in 1837 schrijft hij dat óók bij het bespreken van kinderboeken oorspronkelijkheid een eis is. Hij gebruikte zelf begrippen als eigen stijl en toon, talent, vernuft en genie. Daarnaast zou de criticus zich in de kinderwereld moeten verplaatsen, meende Potgieter nog. In de dissertatie van Anne de Vries, waarin opvattingen over kinderboeken worden onderzocht, staat over de periode voor 1880, veralgemeniserend, dat beoordelaars de nadruk legden op de moraal, of op de kinderlijkheid, maar dat er nog een derde benadering was ‘die in de eerste plaats literaire eisen stelde aan kinderliteratuur’ (De Vries 1989, blz. 23). Omstreeks 1900 zal bijvoorbeeld ook Theo Thijssen om ‘volwassen’ literaire criteria vragen als hij schrijft: ‘Een kinderschrijver moet schrijver zijn. Hem moet de taal iets méér zijn dan het ons gewone menschen is’ (Thijssen 1905, blz. 21). En ook: Als ik een kinderboek lees, denk ik dikwijls aan Kloos, die gezegd heeft, dat kinderen Koningen waren. Wat deksel, zeg ik dan zachtjes, als je toch met een koning omgaat, kan je maar niet de eerste de beste zijn; je moet toch' n beetje, wat-je-noemt een nette vent zijn; 'n beetje elegant moet je zijn, hè, met af en toe een sierlijk gebaar... En wat zijn het toch meestal 'n geestesplebejers, die kinderschrijvers. (Thijssen, 1905, blz.19). | ||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||
De taakstelling van de jeugdliteratuurcriticus komt met die van de recensent van literatuur voor volwassenen overeen, er zijn vergelijkbare mechanismen herkenbaar in het functioneren van de kritiek in het literaire en het jeugdliteraire veld, en recensenten van kinderboeken in heden en verleden pleit(t)en daar ook voor. Toch stelde De Vries in 1989 vast dat kritische besprekingen in de periode sinds 1880 schaars zijn. ‘De meeste recensenten beperken zich tot aankondigingen (...). Kennelijk zien zij zichzelf vooral als bemiddelaar, die ouders op geschikte boeken moeten wijzen’ (De Vries 1989, blz. 290). Elders in Wat heten goede kinderboeken? staat nog, dat het vaak om de vraag draait: welke boeken moet je kinderen in handen geven? (o.c. blz. 37). Ik heb dan ook de indruk dat het bespreken van kinderboeken nogal eens een heel specifieke vorm van consumentenvoorlichting is en dat er inmiddels specialismen zijn ontstaan voor voorlichting aan opvoeding en onderwijzers. Predikers van de Verlichtingsmoraal, bezorgde onderwijzers, verzuilde pedagogen, maatschappijkritische ouders, leesbevorderaars: zij hebben allen besprekingen van kinderboeken verzorgd. Hun beoordelingen nemen zelfs een aanzienlijk deel in beslag van wat er over kinderboeken werd en wordt geschreven. Het kunnen beslissende besprekingen zijn om ouders en andere opvoeders te doen besluiten kinderboeken beschikbaar te stellen voor hun pupillen. | ||||||||||||||
Bevordering en bevoogdingAls je nagaat hoe er over lezen in het algemeen, maar over dat van kinderen in het bijzonder, is gedacht, kun je twee tendenties onderscheiden, die bovendien nogal eens samen voorkomen. Leesbevordering gaat veelal gepaard met leesbevoogding. Vaak wordt het lezen voor kinderen aangeprezen, maar met de bedenking erbij, dat je kinderen niet álles moet laten lezen. Zo propageerden Verlichtingspedagogen het lezen onder het motto ‘kennis is deugd’, maar sommigen wezen het lezen van sprookjes ten stelligste af. Dat laatste tot verdriet van bijvoorbeeld Hildebrand, die in de Camera Obscura getuigt van de dierbare herinneringen aan zijn sprookjesvertellende grootmoeder en aan Moeder de Gans: ‘O die Blauwbaard, die verschrikkelijke, die gruwelijke, die heerlijke Blauwbaard!’, verzucht hij in ‘Vooruitgang’. Een ander voorbeeld vormen de beoordelingslijsten en lectuurgidsen voor het onderwijs. Omstreeks 1880 achtte men schoolbibliotheken nodig om het idee dat volksonderwijs volksverheffing kan betekenen, te kunnen waarmaken. Er waren immers in die tijd nog geen openbare bibliotheken. Overal in het onderwijs ontstond toen de vraag naar lijsten met aanbevolen boeken. Zulke lijsten kwamen er ook en op die lijsten ontbraken dan, bijvoorbeeld, de avonturenboeken van Gustave Aimard, of de sciencefictionverhalen van Jules Verne. | ||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||
Sensatieromans waren niet geschikt, evenmin als verhalen over natuurkundige verschijnselen die niet tot de leerstof van de lagere school behoren. Dit zijn oordelen van Hendrik Stamperius, die in 1885 een pleidooi hield voor hulp aan onderwijzers bij het selecteren van kinderboeken. Prompt vroeg men hem vervolgens voor een commissie en die presenteerde een rapport met driehonderd aanbevolen kinderboeken. Zulke boeken moesten voldoen aan eisen van zedelijkheid en ze moesten onderhoudend zijn. Het moest om ‘voedsel voor hoofd en hart’ gaan.Ga naar voetnoot3. De beoordelingslijsten of lectuurgidsen kregen titels als Wat mogen onze kinderen lezen? In deze gids, uit 1899, lezen we bijvoorbeeld: Dit boek heeft in Engeland opgang gemaakt, zegt de bewerker. Dit is een verklaring, die we gaarne aannemen, zonder te kunnen begrijpen (...). De lectuur bezorgde ons verwarring, een chaos van grillige voorstellingen, en zal onze kinderen onmogelijk kunnen trekken. We bevelen het werkje niet aan. (geciteerd in Van den Berg 2003, blz. 47) Het oordeel werd geveld over Alice's Avonturen in het Wonderland. In onderwijsbladen, zoals De Nieuwe School, kwamen naast besprekingen van schoolboeken voortaan ook beoordelingen van kinderboeken. Ik citeerde uit dat onderwijsblad al de opvatting van Theo Thijssen. Het zal voorts niet verwonderen dat het beoordelen van kinderboeken in het verzuilde Nederland in gescheiden circuits gebeurde en het moge duidelijk zijn dat bij dat verzuilde beoordelen de Bond van Gereformeerde Knapenleiders, of de Keurraad voor Roomsche Jeugdlektuur, zo hun eigen criteria hanteerden. De Informatie Dienst Inzake Lectuur (IDIL) was bijvoorbeeld een rooms katholieke recensiedienst die de Vaticaanse boekenwet volgde. De tendenties van bevorderen en bevoogden gingen hier duidelijk samen. Men zag het enerzijds als een gevaar voor de Rooms Katholieke kerk dat boeken het geloof en de moraal kunnen bedreigen. Anderzijds zou een goed katholiek boek de moraal onder het volk juist hoog kunnen houden. In 1947 verscheen een Jeugdlectuurlijst met tweehonderd aanbevolen boeken en in 1954 de brochure Boeken veroveren de Jeugd. Deze brochure bevatte kernrecensies van drie tot vijf regels die geschreven waren door ‘tot oordelen bekwame’ leken en door geestelijken die een ‘bisschoppelijk leesverlof’ hadden gekregen. Zulke recensenten kwamen bijvoorbeeld tot het oordeel dat Een zomerzotheid van Cissy van Marxveldt weliswaar goed geschreven was, maar te oppervlakkig om te wor- | ||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||
den toegevoegd ‘aan de opvoeding van onze jonge meisjes’. Een boek kreeg in zo'n geval dan de kwalificatie ‘N’, wat stond voor ‘storend neutraal’. Wiplala weer van Annie M.G. Schmidt kreeg als kritische noot mee, dat er ‘iets minder vaak “om bestwil” gelogen [had mogen] worden’ (zie Ros, 1993). Tussen 1970 en 1980 trok het kinderboek de aandacht van maatschappijkritische ouders. In de tijd van Dolle Mina ontstonden werkgroepen die lijsten publiceerden met ‘alternatieve kinderboeken’. Zelfs Annie Schmidts Jip en Jannekeverhalen bleken ineens te rolbevestigend. Evenals voorafgaande lectuurgidsen waren ook de brochures van deze maatschappijkritische ouders, zoals Het kinderboek vanuit een andere hoek, bedoeld als hulpmiddel bij het selecteren van (geschikt geachte) kinderboeken. De Werkgroep Kinder- en Jeugdlectuur uit Eindhoven, bijvoorbeeld, wilde in 1974, toen haar eerste brochure verscheen, kritiek geven op ‘die kinder- en jeugdboeken, waarin de kinderen geconfronteerd worden met een onjuist en/of eenzijdig beeld van de maatschappij’ (geciteerd uit Verschuren, 1982). De werkgroep, waar leraressen, onderwijzeressen, bibliothecaressen, moeders en peuterspeelzaalleidstersaan zouden gaan deelnemen, presenteerde vooral ook de positief bevonden titels. Dat zouden boeken zijn die de kinderen níet met ‘verouderde maatschappelijke gegevens’ confronteerden. Het kinderboek vanuit een andere hoek zou een meer bewuste keuze bevorderen bij het aanschaffen van kinderboeken. De Vries heeft vastgesteld dat in de vervolgdelen van de brochure ook eisen werden gesteld aan de kwaliteit van de uitverkoren boeken met ‘eigentijdse informatie’. De besprekingen werden uitvoeriger, maar het bleven ‘zakelijke analyses, opgebouwd volgens een vast schema waarin het accent ligt op de “informatie”. Aan literaire aspecten werd vrijwel geen aandacht besteed’ (De Vries 1989, blz. 236). Toch kan de door De Vries aangehaalde bespreking van Willem Wilminks Ver van de stad beslissend zijn geweest voor ouders die realisme in kinderboeken prefereerden boven fantasie: Het is wel jammer, dat het leven op de boerderij zo ontzettend ouderwets beschreven wordt; er is totaal geen sprake van een modern geleid agrarisch bedrijf. Dit zal aan de herkenbaarheid voor de lezer wel tekort doen. (geciteerd in De Vries, 1989, blz. 236) | ||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||
‘Georganiseerde kinderboekbeoordeling’Een opmerkelijk voorbeeld van een lectuurgids was De kleine vuurtoren, ontstaan op initiatief van werkers in de jeugdbibliotheekGa naar voetnoot4.. De tussen 1927 en 1961 met tussenpozen uitgegeven publicatie bevat recensies voor ouders en opvoeders, de boekhandel, openbare leeszalen en het jeugdwerk, en past in de traditie van voorlichtende publicaties op het gebied van de jeugdliteratuur. De recensies zijn ontleend aan commissies die zich ambtshalve met kinderboeken bezig hielden, of werden geschreven door specialisten. Vanaf 1954 zorgde de CPNB voor het uitgeven van deze lectuurgids. In 1965 verscheen, als een soort vervolg, de jaarlijkse Gids Boek en Jeugd, gelieerd aan het Bureau Boek en Jeugd dat in 1952 met zijn voorlichtende taak was begonnen. Voorlichting over jeugdliteratuur, promotie van het ‘goede kinderboek’, het verbeteren van collecties van de jeugdbibliotheken, het waren idealen uit de wederopbouwtijd na de Tweede Wereldoorlog. De openbare bibliotheken, en zeker de jeugdafdelingen daarvan, hebben een opmerkelijke rol gespeeld voor de emancipatie van de Nederlandse jeugdliteratuur. In de jeugdbibliotheek ging men onder meer kinderboeken bespreken naar een door L.M. Boerlage opgesteld model, met ook als gevolg bijscholing en professionalisering van de jeugdbibliothecaressen. Omslag Boek en Jeugd (1965).
Momenteel heet de lectuurgids die de ‘georganiseerde boekbeoordeling’ verzorgt, Boek en Jeugd. De uitgangspunten in de 4-12-Gids blijken anno 2003 lees- en kijkplezier te zijn en er is een reeks criteria die de redactie heeft afgewogen: ‘de ideeën die aan een uitgave ten grondslag liggen en de uitwerking daarvan in thema's, figuren en situaties’, originaliteit en humor, het taalgebruik, de opbouw van het verhaal, het (al of niet gewild opgeroepen) wereldbeeld, ‘bijzondere aspecten of speciale gebruiksmogelijkheden’ (zie Boek en Jeugd 4-12 jaar, 2003). De besprekingen per boek zijn beknopt. Ze beogen vooral te informeren over het aanbod dat beschikbaar is. Bij elk boek staat steeds | ||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||
een leeftijdsaanduiding en wordt de vereiste leeservaring genoemd. Het aanbod voor de leeftijdsgroep van vier tot negen jaar is ingedeeld naar categorieën als: prentenboeken, voorlezen, ‘boeken om mee te werken, te zingen en te spelen’ en ‘zelf lezen’. Opvallend hierbij zijn de ‘om te’-categorieën, terwijl ook de speciale aandacht voor ‘lezen op aangepast niveau’ in het oog springt. Die laatst genoemde kenmerken brachten me ertoe te spreken van kinderboekbeoordeling als gespecialiseerde consumentenvoorlichting, of zelfs van consumentenvoorlichting-op-maat. | ||||||||||||||
Periodieke voorlichtingDe gids Boek en Jeugd past in de traditie van de lectuurgidsen, maar is niet bedoeld om morele afkeuring uit te spreken en dus kinderboeken uit pedagogische bezorgdheid af te raden. De redactie heeft weliswaar ‘kwaliteit’ als uitgangspunt voor het opnemen van titels maar wil vooral een hulpmiddel zijn bij het omgaan met kinderboeken. Het reguleren van het gedrag van lezers, of, nu het om jeugdliteratuur gaat, van ouders en opvoeders van (beginnende) lezers, lijkt me een voorbeeld van wat je de institutionele werking van de literatuurkritiek kunt noemen. Een bespreking kan daarbij de beslissende zijn, het kan een beoordeling zijn die aanzet tot het aanschaffen, of beschikbaar stellen van kinderboeken thuis, op school en in de bibliotheek. Ik wil nog één aspect behandelen dat typerend is voor de specifieke situatie bij het beoordelen van kinderboeken. Er zijn namelijk gespecialiseerde tijdschriften ontstaan die niet alleen aanbevelen of afkeuren, maar die daarenboven duidelijk maken wat je met kinderboeken kunt doen, in de schoolklas, de jeugdbibliotheek of de peuterspeelzaal. Bij het beoordelen van kinderboeken wordt inmiddels ook ingegaan op de vraag: wat kun je met kinderboeken doen in welke (pedagogische) situatie? Dat lijkt me een geheel andere kwestie dan je dat je je afvraagt of een kinderboek moreel acceptabel is, of dat je aan de weet wilt komen of het besproken werk een literair hoogstandje is. Momenteel lijkt me de consumentenvoorlichting professioneler te zijn, want gespecialiseerder en toegespitst op speciale doelgroepen. Ze kan beschikken over specifieke publicatiemogelijkheden. De overkoepelende doelstelling lijkt me leesbevordering te zijn. In zijn onderzoek naar oordelen over kinderboeken raadpleegde Anne de Vries ook tijdschriften, zoals ‘onderwijsbladen’, ‘opvoedkundige tijdschriften voor een groter publiek’ ‘vaktijdschriften’ en ‘populair pedagogische tijdschriften’. Hij keek dus bijvoorbeeld in De Nieuwe School en raadpleegde Levende Talen, De Vrouw en Ouders van Nu. In de laatste decennia stamden specifieke tijdschriften over jeugdliteratuur veelal uit onderwijskringen. De initiatiefnemers | ||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||
van Project jeugdliteratuur, Theo Vesseur en Jacques Vos, wilden bijvoorbeeld het werken met jeugdliteratuur in de klas bevorderen en dat gold evenzeer voor het ‘Tijdschrift voor jeugdliteratuur en onderwijs’ Leestekens (zie ook De Vriend, 2003). En nu over jeugdliteratuur daarentegen was een tijdschrift uit de bibliotheekwereld. Het was oorspronkelijk een mededelingenblad dat onder andere boekbesprekingen bevatte, maar bijvoorbeeld ook aanwijzingen publiceerde voor het werken met boeken in de jeugdbibliotheek. In 1987 ging het Leesgoed, tijdschrift voor kinderboeken heten en vanaf toen verschijnen er ook artikelen over leesonderwijs en over het onderzoek naar leesgewoonten. Het was blijkens de ondertitel inmiddels ‘een vakblad voor wie met kinderen en boeken werkt’ geworden. Later veranderde de ondertitel nog een paar maal: ‘Wat en hoe kinderen en jongeren (leren) lezen’ (1996), ‘Over boeken, sites en meer voor kinderen van 4-14 jaar’ (2002). De recensierubriek in Leesgoed is verdeeld naar drie leeftijdsgroepen en heeft vaste, gespecialiseerde, besprekers voor elke categorie. Voor mijn betoog is vooral van belang, dat Leesgoed (na een fusie met de tijdschriften De Schoolmediatheek en Boekidee, in 2002) een nieuwe rubriek heeft die - naar het voorbeeld van het opgeheven blad - ‘Boekidee’ heet. In een apart katern, met een eigen redactie, worden daar kinderboeken gepresenteerd voor de verschillende groepen van de basisschool. Het gaat om tips en suggesties voor het werken met boeken in de klas. Het mooiste boek van de wereld, van Imme Dros en Harrie Geelen, zou bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden, zo lezen we, bij het kringgesprek, voor tentoonstellingen van lievelingsboeken en in de tekenles. De docenten van groep 1-3 krijgen voorts suggesties als: lees het boek voor, laat de illustraties zien en vraag wat de kinderen ervan vinden, laat ze een tekening maken van hun eigen lievelingsboek, etc (zie Leesgoed 2003/8). Het gaat dus om didactische tips om de literaire socialisatie op school te bevorderen. Het is in kringen van leesbevordering inmiddels een vanzelfsprekendheid dat beginnende geletterdheid al eerder begint, buiten de school en in de voorschooltijd.Ga naar voetnoot5. Het nieuwe tijdschrift Leeskraam mikt op die situaties. Het is | ||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||
namelijk bestemd ‘voor iedereen die belang stelt in voorlezen, werken met boeken en andere culturele zaken voor kinderen van 0-6 jaar’. In het redactioneel bij het begin van de tweede jaargang staat een opsomming van wie er met voorlezen te maken hebben, zoals kinderleidsters, jeugdbibliothecarissen, docenten, medewerkers van consultatiebureaus en adviescentra voor opvoeding of leesbevordering (zie Leeskraam 2003/1). Natuurlijk probeert het nieuwe blad, ‘ook van belang voor beleids- en kwartiermakers’, zich op deze wijze te legitimeren. Maar ik wil vooral vaststellen dat we hier te maken hebben met een nieuwe vorm van kinderboekbeoordeling die we ook elders aantreffen (denk aan de om-te categorieën in Boek en Jeugd). Uit onderzoek van Margriet Chorus blijkt bovendien dat op het terrein van de kinderopvang bij aanschaf-beslissingen louter literaire criteria niet voldoen, maar dat ook functionele criteria belangrijk worden gevonden. (zie Chorus-Reintjens, 2003). Men is daar vooral geïnteresseerd in de gebruiksmogelijkheden van kinderboeken. | ||||||||||||||
Beslissende besprekingenIk wilde dit nieuwe type kinderboekbeoordeling signaleren om duidelijk te maken dat in het jeugdliteraire veld de zaken vermoedelijk soms net even anders liggen dan bij het recenseren van literatuur voor volwassenen. Als je over Kikker in de kou van Max Velthuijs in een Leesgoed-bespreking leest, dat het boek zich op verschillende niveaus laat lezen, ‘als een grappig verhaal over dieren in de winter, als een antropomorfe fabel vol knipoogjes naar het kleuterbestaan, als een filosofische vertelling rond existentiële vragen’ (zie Leesgoed 1993/4), dan herken je in dit lovende oordeel besprekingen van literatuur voor volwassenen, waar de mogelijkheid van verschillende leeswijzen als een groot goed geldt. Je herkent ook overeenkomsten als een andere redacteur van Leesgoed de tekst van Kikker en het vogeltje ‘uitgewogen’ noemt en ‘begrijpelijk voor kinderen en tegelijk volwassen van toon’. Al even bekend komt je de strategie voor om zulks te staven met een citaat: ‘Iedereen gaat dood’, zie hij [Haas, GdV]. ‘Wij ook?’ vroeg Kikker verbaasd. Dat wist Haas niet zeker. ‘Als we oud zijn misschien’, zei hij.’ (gecit. in Leesgoed 1992/4) Maar een bespreking van Kikker vindt een schat in Leeskraam verloopt heel anders. De kwaliteit van het nieuwe Kikker-boek staat niet ter discussie. Het verhaal wordt in een alinea samengevat, waarna een leestip en drie ideeën volgen om met de nieuwste Velthuijs te werken met kinderen tussen 3 en 6 jaar. ‘Lees het boek voor en laat de kinderen naar hartelust reageren. Als je de poppen [er is Kikker-merchandising, GdV] op de kop kunt tikken, kun je de kinderen een pop op schoot geven. Ze gaan dan vanzelf meedoen’ (zie Leeskraam 2003/2). | ||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||
De op het werken met kinderboeken toegespitste beoordeling, de consumentenvoorlichting-op-maat, ontbreekt bij besprekingen van literatuur voor volwassenen - misschien met als enige uitzondering de lessuggesties voor het literatuuronderwijs in het voortgezet onderwijs na 1980. Je kunt de rol van pedagogen en leesbevorderaars dan ook niet over het hoofd zien bij het bestuderen van de jeugdliteratuurkritiek. Desondanks zul je als pedagoog nogal eens in het duister blijven tasten, terwijl ook de vraag naar de beslissende bespreking tot verschillende antwoorden zal leiden. Immers: de ouder die het literaire karakter van het werk van Max Velthuijs onderkende in de Leesgoed-besprekingen, kocht, mogelijk daardoor, misschien het nieuwste Kikker-boek. Even beslissend kan de Leeskraam-bespreking zijn voor de leidster in de kinderopvang om Kikker vindt een schat te laten naspelen door haar peuters. Maar je weet nooit of, na welke beslissende bespreking van welk Kikker-boek dan ook, kinderen leeskinderen zullen worden. | ||||||||||||||
Literatuur
|
|