[Nummer 71]
Een dichter
Piet Pluimers wou het liefste verzen schrijven
over wat late rozen in de zon.
Hij was een dichter en hij wou het blijven.
Hij schreef sonnetten toen hij pas begon.
Het rijmde ook. Maar and're dichters zeiden:
je mag niet rijmen joh, 't is geen gezicht!
Je moet zorgvuldig alle rijm vermijden,
want een gedicht dat rijmt is geen gedicht.
En dan dat metrum! Dat is uit de mode.
't Mag niet van rál de ral de rál de ral.
Punten, komma's, jongen, zijn verboden.
En denk erom: geen hoofdletters vooral.
En nooit een hele zin. Alleen maar brokken.
En rozen mógen wel een keer, maar dan
slechts in verband met baarmoeders en sokken
en zó dat niemand het begrijpen kan.
't Is maar een weet, we zeggen 't je maar even.
Piet had het spoedig door en hij zei: o.
Hij heeft dezelfde dag een vers geschreven,
zijn eerste echte vers. En dat ging zo:
ik drijf spelden van wanhoop
klaan uit je klukhaar versuikeren
bleke bliezen in schedels met spuigaten
En toen zei iedereen: dat is reusachtig!
En Paul Rodenko schreef een heel lang stuk
in Maatstaf om te laten zien hoe prachtig
het was. Vooral dat ‘woezie’ en dat ‘kluk’.
Alleen Piet Pluimers zelf was niet tevreden.
Hij wou zo graag eens rijmen, want helaas,
hij heeft nu eenmaal 't rijm onder z'n leden.
Maar nee, hij mag alleen met Sinterklaas.
En hij wou graag één keer een komma zetten.
Ach Piet! Over tien jaren slaat het om!
Dan rijmt men weer. Dan maakt men weer sonnetten.
Dan gaat het weer van póm de róm de róm.
Annie M.G. Schmidt
Uit: Tot hier toe. Gedichten en liedjes voor toneel, radio en televisie 1938-1985. Amsterdam, Querido, 1986.