Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 20
(2006)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |||||||||||
Onder verhalende omstandigheden
| |||||||||||
Pang Paneu de ToenongerTot de in 1941 verschenen kinder- en jeugdboeken die Daalder de moeite waard vond (zie Daalder 1950, blz. 173/174) behoorde ook Pang Paneu de Toenonger, dat bekroond is met de Garoedaprijs, de prijs van de Koninklijke Vereeniging Koloniaal Instituut bestemd voor jeugdboeken die in de tropen speelden.Ga naar voetnoot2. Dit door Gijsbert de Vries (1888-1970) geschreven boek voor de oudere jeugd gaat over de strijd die de patriot Si Paneu voert tegen het Nederlands-Indische leger dat het gezag in Atjeh probeert te verstevigen. Het verhaal speelt zich af in het bergachtige deel van Atjeh, aan de noordkust van Sumatra. Het is historisch gesitueerd na 1898, toen Van Heutsz ‘Toehoe Oema en Panglima Po Lem’ had bestreden, zoals we lezen in het jeugdboek van De Vries (Pang Paneu, blz. 194). De tijd ook ‘dat het Nederlands-Indische Bestuur zich langzaam maar zeker begon te bemoeien met de binnenlanden, wegens de wanordelijke toestanden, die er heerschten’ (Pang Paneu, blz. 27). De zoon van een dorpshoofd uit het Toenonggebergte gaat op de vlucht nadat hij een tegenstander bij een hanengevecht heeft gedood. Na een aantal omzwervingen kiest hij voor de ‘prang sabil’, de door goeroe Sjech Abdoel Kadier gepredikte heilige oorlog tegen de (ongelovige) Hollanders die steeds verder doordrongen in het Toenonggebergte. De lezer krijgt veel informatie over de omstandigheden van deze strijd en kan zich onder meer een beeld vormen van het opereren van het Nederlands-Indische leger. In dit geval is dat de strijd- | |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
wijze, die dat leger koos tijdens de politiek van de ‘geconcentreerde linie’Ga naar voetnoot3.: men trok niet langer op met een grote legermacht, maar voerde zuiveringsacties uit met brigades van het ‘Korps Marechaussé te voet’, dat opgericht werd in 1890 (zie: Van 't Veer 1980, blz. 173-176). Het beeld dat de lezer krijgt is ingekleurd door de wijze waarop het verhaal van bendeleider (‘Pang’) Paneu wordt verteld. De visie van de auteur geeft daarbij de doorslag: er is sympathie voor de Atjehse strijders, maar uiteindelijk overheerst het idee dat het Nederlandse gezag heil zal brengenGa naar voetnoot4.. Bepalend voor de beeldvorming zijn evenwel ook ingrediënten, die we herkennen uit verschillende soorten avonturenverhalen. Dat maakt van Pang Paneu een tot mythische proporties uitgroeiende volksheld, tot een Atjehse Robin Hood, of een Toenongse Winnetou. Wie zich een beeld wil vormen van het KNIL in kinderboeken, dient dan ook te beseffen dat auteursintentie en verhaalconventies het directe zicht op dat onderwerp bemoeilijken. Want het moge zo zijn, dat ‘alles er allemaal in staat’ en dat ‘Indische jeugdboeken vertellen over de Indische samenleving’ (zie: Brantas, 1988), bij het bestuderen van wat er allemaal staat, doen zich enkele interessante complicaties voor. Alvorens nader in te gaan op het werk van Gijsbert de Vries daarom eerst een paar algemene opmerkingen over beeldvorming in kinderboeken. | |||||||||||
Complicaties bij beeldvorming in kinderboekenEr zal wel geen lezer zijn die aanneemt dat kinderen tegen het eind van de achttiende eeuw werkelijk hun hoepel of priktol uit vrije wil voor boeken verruilden, als hij een door Hiëronymus van Alphen sprekend ingevoerd kind hoort zeggen: ‘Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen/ En waarom zou mij dan het leeren verveelen?’ Het is immers weinig aannemelijk dat het Van Alphen-kind blijmoedig en openhartig een kinderlijke realiteit verwoordt: nee, in ‘Het vrolijk leeren’ vertolkt het kind slechts een door de auteur wenselijk geacht Verlichtingsideaal. Het is in de jeugdliteratuurstudie bekend en de ontwikkeling van de kinder- en jeugdliteratuur leerde, dat we voorgeschreven opvoedingsidealen niet mogen houden voor beschrijvingen van feitelijke situaties. Bovendien weten we dat in nieuwere kinderboeken de moraal niet altijd even expliciet gepredikt wordt en dat er inmiddels flink wat teksten in de moderne jeugdliteratuur zijn, waar zelfs de didactische vertellersstem geheel uit verdwenen is. Precies zoals | |||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||
in veel literatuur voor volwassenen zorgt de literaire complexiteit eerder voor meerduidigheid dan dat het de werkelijkheid van eenentwintigste-eeuwse kinderen openbaart. Daar staat tegenover dat in de wat meer triviaal geachte genres, zoals sommige sprookjesbewerkingen of het avonturenverhaal, concrete details soms wel degelijk pedagogische bedoelingen verraden, of getuigen van een ideologie. Soms mag Roodkapje bijvoorbeeld geen wijn meenemen naar haar zieke grootmoeder, maar draagt ze melk mee in haar mandje, alsof het versterkende middel lezertjes tot alcoholisme zou kunnen aanzetten...En in de zeer goed verkopende boeken van Enid Blyton deinzen de spreekwoordelijk geworden ‘Vijf’ nooit terug voor daden die menig volwassene niet aandurft, maar ze zijn wél altijd voor tea-time thuis. Bij het bestuderen van beeldvorming, ook die in kinderboeken, dient bovendien nog rekening te worden gehouden met de interpretatie van de onderzoeker (de betekenis van de wijn in het mandje van Roodkapje is onze interpretatie (zie: Van Os/De Vriend, 2002) en de contextuele informatie die hem ten dienste staat. Ik wist bijvoorbeeld niets van Gijsbert de Vries, de auteur van Pang Paneu en kende zijn boeken tot voor kort evenmin. Uit de bibliografie van Dorothée Buur (1992) leerde ik dat De Vries vier Indische kinderboeken heeft geschreven. Naast Pang Paneu zijn dat Pak Ibrahim, de blinde van Blondo uit 1939 (een larmoyant zendingsverhaal, overigens), Masora; De geschiedenis van een Alfoerse jongen uit 1940 en Dimin, de dwangarbeider (voortaan Dimin) uit 1948. Ik vond ook een studie over de Honitetoe-Alfoeren van de hand van De Vries uit 1927, Bij de Berg-Alfoeren op West-Seran, Zeden, gewoonten en mythologie van een oervolk (Zutphen, 1927). Op het titelblad van die studie staat bovendien vermeld dat De Vries ‘Officier N.I.L’ (het latere KNIL), was. Die informatie bleek, naar we nog zullen zien, van belang bij het bestuderen van Pang Paneu (en Dimin). Ten slotte zullen we ook nog zien, dat De Vries op de hoogte moet zijn geweest van genre- en vertelconventies. | |||||||||||
Gijsbert de Vries: KNIL-officier, amateur-antropoloog en kinderboekenschrijverVan de vier kinderboeken van Gijsbert de Vries leent Pang Paneu zich het best voor mijn betoog over beeldvorming van het Nederlands-Indische leger, ook al trekken we in Dimin als het ware op met een ‘mobiele colonne (...), d.i. een troepenmacht, die niet aan een bepaalde plaats gebonden is, om tegen de vijandig gezinde Alfoeren op te treden’ (Dimin, blz. 51), zodat de lezer heel wat leert over de gang van zaken bij zo'n militaire missie. Om slechts één aspect te noemen: naast Nederlandse soldaten (in dit boek worden er vooral een paar Haarlemmerdijks pratende Amsterdammers uitgelicht) zijn er Indische soldaten én dwangarbeiders, waaronder titelheld Dimin. Deze eenvoudige Javaan kreeg zijn straf na, | |||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||
min of meer in strijd met zijn ware aard, deel te hebben genomen aan een overval. Tijdens de tocht naar Honitetoe onderscheidt Dimin zich dermate, dat hij uiteindelijk weer vrij man wordt. De lezer volgt hem op zijn tocht en ontdekt, als het ware ‘van binnenuit’, hoe dat deel van Indië voor de ‘Compania’ (het Nederlandse gezag) werd ontsloten. Gijsbert de Vries is daarbij een betrouwbare gids, hij was namelijk als 1e luitenant commandant van het bivak Honitetoe en stelde zó veel belang in het Alfoerse volk, dat hij er, als leek op volkenkundig gebied, een studie aan wijdde (de eerder genoemde studie over de Berg-Alfoeren). In de inleiding bij die studie wijst prof. J.C. van Eerde er op dat dit volk ‘nog niet lang geleden’ de schrik van Zuid-Seran was, ‘in verband met de [koppen-, GdV] sneltochten, die zij ondernamen’. Ze werden afgeschilderd als ‘brutale, ruwe en onbeschaafde menschen’, waarmee het gouvernement heel wat te stellen had: verzet was er in 1860, 1866 en 1905/06. De Vries kon volgens Van Eerde de Honitetoe-Alfoeren (en de Ahiolo-stammen) inmiddels bestuderen, ‘omdat ons gezag hier orde en veiligheid had gebracht’. De Vries schrijft zelf, dat hij van het volk is gaan houden en hij haalt in zijn boek soms lyrisch uit over dit ‘oervolk’. Zo noemt hij de Alfoer ‘de Bohémien der Molukken’. Deze voorkennis is mede bepalend voor de beeldvorming over het KNIL die het lezen van Pang Paneu tot stand brengt. | |||||||||||
Het KNIL in Pang Paneu de ToenongerIn Pang Paneu zien we ‘masoesees’ van het Nederlands-Indische leger in actie, getergd door Toenongse patriotten. We krijgen informatie over het opereren van patrouilles, het opzetten van en het leven in een bivak. Er wordt bloedig strijd geleverd, er zijn hinderlagen en er vallen slachtoffers. We treffen inlandse spoorzoekers aan en dwangarbeiders, precies zoals dat in de KNIL-se werkelijkheid het geval was (zie: Van 't Veer, 1980 en Heshusius, 1986). Die indruk, dat de feiten kloppen, geldt ook voor andere gegevens die de verteller ons verstrekt. Ik haal een paar voorbeelden aan uit de tekst van De Vries. Dit zijn de eisen die worden gesteld aan een goed officier: Van een goed aanvoerder wordt geëischt, dat hij de gaven van voortvarendheid en voorzichtigheid op de juiste tijd en wijze weet toe te passen’ (Pang Paneu, blz. 207); zó trekt de ‘tweede brigade’ er op uit: De spits voorop onder een Javaansche sergeant, de panglima van de brigade. Daarachter de baas, de commandant van de patrouille, met | |||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||
den hoofdgroep, vervolgens de trein, bestaande uit zes dwangarbeiders, die de uitrusting en vivres van de brigade in gelijke eenmansvrachten verdeeld droegen, met tot dekking den achtergroep onder een Ambonneeschen korporaal, den keutjiek van de brigade (Pang Paneu, blz. 57); en in een ‘marschbivak’ gaat het er als volgt toe: Tot ver in den avond bleef er drukte en bedrijvigheid heerschen: de menschen moesten hun potje koken, de paarden gevoederd en toebereidselen voor den volgenden dag genomen worden. De transportcommandant, sergeant Rutgers, alias ‘het Rooie Zwijn’ met den maisharen knevel - want hij wàs het inderdaad - had zich den geheelen dag afgebeuld met de zorg voor zijn transport. Hij was de laatste die zich ter ruste legde. Maar aan slapen behoefde hij niet te denken, want het bleef den geheelen nacht door onrustig in het bivak. Zijn kamer grensde aan de barak, waar de vrouwen en kinderen logeerden. Zij voelden zich in hun nieuwe omgeving erg onwennig. (Pang Paneu, blz. 87) Wie voorkennis heeft over de militaire loopbaan van Gijsbert de Vries en weet van zijn sympathie voor de inlandse volkeren, zal geneigd zijn de informatie in Pang Paneu voor betrouwbaar aan te nemen. Er waren bijvoorbeeld inderdaad vrouwen en kinderen aanwezig bij de brigades, zoals uit foto's in Heshusius (1986) blijkt. Er komen in Pang Paneu zelfs details voor, die we ook aantreffen in De Vries' studie over de Berg-Alfoeren, zoals het tijdens de jacht lokken van herten door hun geluid na te bootsen. Een betrouwbaar beeld dus, van het KNIL in Atjeh. Maar in het laatste citaat vallen toch ook ándere elementen op, zoals de weinig vleiende aanduiding van de sergeant: ‘het Rooie Zwijn’, en het tussenzinnetje: ‘want hij wàs het inderdaad’, waarin de verteller zich als het ware even vertrouwelijk tot de lezer wendt. | |||||||||||
Gekleurde waarnemingenDe bijnaam ‘het Rooie Zwijn’ wordt gebezigd door Pang Paneu en zijn kornuiten. Het is een van de voorbeelden waaruit blijkt dat de waarnemingen van de verteller in het boek gekleurd zijn. Het is namelijk opvallend dat de verteller in een groot deel van het verhaal partij kiest voor de bende van Pang Paneu in zijn strijd tegen de ‘Kompeunie’, zoals de verteller het Nederlands-Indische bestuur | |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
consequent noemt. Je leert als lezer onder meer veel over de gewoonten van de Atjehse patriotten en hun islamitische inspiratie. Als goeroe Sjech bijvoorbeeld een ‘opwekkingsrede’ houdt, wijst hij zijn gehoor niet alleen op zijn Mohammedaanse plichten. Hij schildert tevens de tegenstanders af als ongelovigen en afgoden-dienaars. Hij noemt de Oelanda's ‘het uitvaagsel van alle volken der wereld’, ‘volgelingen van Moesa [=Mozes], zonaanbidders, afgodendienaars’, die zijn ‘als onverzadigbare sprinkhanen’ (Pang Paneu, blz. 189). Vermakelijk is dat de alwetende verteller, vooral in de eerste hoofdstukken, verindischte uitdrukkingen gebruikt, zoals: ‘dat kan mijn karbouw niet trekken’ en ‘van een koude kandoeri [=offerfeest/maal] thuiskomen’. En waar Hollanders spreekwoordelijk uit hun slof schieten, schieten de Atjehers in dit verhaal uit hun sandalen. Door de perspectiefkeuze en door het gebruik van dit soort stilistica ontstaat er een zekere vertrouwelijkheid van de lezer met de held van het verhaal, Pang Paneu. Daar dragen tevens de weinig vleiende aanduidingen van de tegenstander, het Nederlands-Indische leger, aan bij. Ik wijs als voorbeeld slechts op een passage over Ambonese marechaussees. De verteller roemt ze eerst als ‘flinke vlotte kerels’, ‘gewend aan het harde patrouille-leven en die meer dan eens de dood onder de oogen hadden gezien’, maar op hun gedrag nadat ze hun soldij ontvingen, valt wel wat af te dingen: Ze wisten niet beter dan deze maar zoo gauw mogelijk op te fuiven en waren wat boven hun theewater. Op echt Ambonneesche en soldateske wijze riep één hunner, terwijl ze de keudé binnenstoven, als moesten ze er een bende gewapende Atjèhers afmaken: ‘Zeg eens tjèk, laat gauw al het bier dat je hebt, aantreden. En 't moet goeie wezen, versta je, anders ga je d'r an! ‘En wat doen die stink-Atjèhers hier?’ vroeg een ander. ‘Smijt ze er direct uit, want wij willen aan die tafel zitten!’ (Pang Paneu, blz. 32) De Chinese uitbater van de toko wordt vervolgens nog uitgemaakt voor ‘leelijke scheelkijker’ door deze ‘lefmakers’ - want zo zien de Atjehers deze KNIL-soldaten. | |||||||||||
Topen van het avonturenverhaalOngetwijfeld zal het er soms ruw aan toe zijn gegaan onder de militairen van het KNIL. Maar de scène met de Ambonese soldaten doet toch ook denken aan vergelijkbare scènes uit menig avonturenverhaal. Dat geldt ook voor de humor van de bendeleden: | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
Nijdig sprong hij op, greep een fakkel en lichtte zijn bultzak bij. Daar ontdekte hij een heele colonne wandluizen, die zoo even bezig waren geweest bij zijn body te fourageeren en nu verrast uiteen stoven. ‘O, geen wonder!’ riep hij uit. ‘We hebben behalve paarden ook wandluizen van de kompeunie buitgemaakt.’ (Pang Paneu, blz. 102) Het is de humor van de prairieschuimers en goudzoekers in het werk van Karl May of die van Robin Hoods outlaws. Ook de bijnamen op grond van een uiterlijk kenmerk zijn karakteristiek, zoals Old Shatterhand of Tante Frolic bij Karl May, of Little John en Friar Tuck in de Robin Hood-verhalen. In Pang Paneu heet een belangrijke metgezel van bendeleider Paneu ‘de Bebbekin’, ‘een korte, vierkante kerel, met pientere oogen en een brede, ingedeukte kin, als een houten blok (lesoeng) waarin de padi tot bras gestampt wordt’ (Pang Paneu, blz. 63). Het verhaal van Pang Paneu is dan ook vooral een avonturenverhaal, met een held en diens tegenstanders, hier gepersonifieerd door ‘het Rooie Zwijn’ en de ‘Toewang Bintang’. De laatste is een Nederlandse officier die bekend stond als Atjeh-specialist, ‘één uit de school van Van Heutsz’. Omdat hij de Willemsorde verdiende, kreeg hij de eervolle benaming ‘bintang’ [=ster]. ‘Het Rooie Zwijn’ is de schurkachtige tegenstander, de ‘Toewang Bintang’ de nobele tegenstrever. Híj verslaat uiteindelijk Pang Paneu en heeft dan inmiddels als militair respect gekregen voor de patriottische strijders. Tegen het slot van het boek verzucht hij dan ook ‘Alweer twee van de bovenste plank verloren’, een uitspraak die natuurlijk prachtig past bij de conventies van avonturenverhalen. Zulks geldt evenzeer voor wat de verteller toevoegt: ‘Nog nooit hadden gebeurtenissen op patrouille hem zoo geschokt, als die van dezen dag’ (Pang Paneu, blz. 262). Want De Vries heeft voor zijn jeugdboek een beroep gedaan op topen van het avonturenverhaal. Zijn titelheld Pang Paneu stuurt bijvoorbeeld op een gegeven moment een bericht aan zijn militaire tegenstanders over een geslaagde guerrilla-actie, en opereert daarmee als ware hij een ridder van Arthurs tafelronde. De benaming van Pangs strijdtoneel, ‘Vallei des Doods’, herinnert vooral ook aan indianenverhalen, evenals zijn bijnaam ‘Schrik der Bergen’. En dan is er nog de strijd tussen de vrijers, of liever: ‘De kampstrijd om de bloem van het Toenonggebied’, die Si Paneu natuurlijk wint en waarbij zijn mededingers via negatieve kwalificaties over hun uiterlijk (!) en gedrag worden gedeclasseerd: ‘Pang Hassan was de eerste gast, die opdaagde. Een heel deftigheidje, tenminste zo verbeeldde hij zich. Niettegenstaande zijn hooge koepiah, maakte hij, vergeleken bij de mannen van zijn gevolg, maar den indruk van een schraal en min ventje.’ (Pang Paneu, blz. 126) - en Pang Ali, de andere kandidaat, ‘deed als een kip die haar ei niet kwijt kon’ en loerde met ‘zijn loenschoogen zoo mogelijk nog valscher dan gewoonlijk’ | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
(Pang Paneu, blz. 127). De geoefende lezer begrijpt natuurlijk direct dat zulke concurrenten geen partij kunnen zijn voor de held van het verhaal (en anders helpt de verteller een handje: ‘Wat een verschil met Pang Paneu!’). Die lezer is bovendien getuige van een ware liefde op het eerste gezicht van Pang Paneu en de, wat plotseling in het verhaal gebrachte, Nja Meuloe... Dat de titelheld uiteindelijk toch het onderspit delft heeft ongetwijfeld te maken met de (politieke) visie van Gijsbert de Vries. Hij was er namelijk van overtuigd dat het Nederlandse gezag een zegen kon zijn voor Indië. De verteller, en dus de lezer, leeft mee met Pang Paneu, maar ten slotte verslaat een als nobel en bekwaam verbeelde KNIL-officier zijn gerespecteerde, inlandse tegenstander. Dat alles gebeurt ‘onder verhalende omstandigheden’. Het waarheidsgetrouwe beeld van het opereren van KNIL-marechaussees danken we aan de KNIL-officier De Vries. De sympathie voor zijn titelheld en de belangstelling van de inheemse bevolking kunnen we op het conto schrijven van de amateur-antropoloog De Vries. Maar de Gijsbert de Vries, die kinderboeken schreef, was bovendien en bovenal ook een lezer. | |||||||||||
Literatuur
|
|